5.3De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat [betrokkene] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de baten van de hiervoor genoemde bewezenverklaarde feiten alsmede van andere strafbare feiten. Dit voordeel moet hem worden ontnomen.
De rechtbank grondt haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in de ontnemingsrapportage zijn opgenomen en neemt deze rapportage bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt.
Berekening FIOD
In de ontnemingsrapportage is over de periode december 2014 tot en met 9 maart 2020 een berekening gemaakt van het verkregen voordeel. Uit de analyses van de zakelijke, de privébankrekening en spaarrekening van veroordeelde is naar voren gekomen dat zijn bestedingen vele malen hoger liggen dan zijn legale inkomsten. Veroordeelde is in de betreffende periode eigenaar van eenmanszaak [B] . Ter zitting heeft hij verklaard dat hij uit zijn bedrijf een gemiddeld maandinkomen van € 1.250,-- genoot. Bij de Belastingdienst doet hij in de betreffende periode opgave van marginale of negatieve inkomsten vanuit werkzaamheden voor [B] . In de onderzoeksperiode heeft veroordeelde op zijn bankrekeningen gelden ontvangen van de aan medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] gelieerde vennootschappen [A] BV en [C] BV. Daarnaast zijn via een zakelijke bankrekening van diezelfde [A] BV privébetalingen ten behoeve van veroordeelde gedaan. Ook zijn in de administratie van [A] BV facturen aangetroffen die contant zijn betaald en als door veroordeelde verkregen/genoten voordeel aan hem worden toegerekend.
De berekening in de ontnemingsrapportage komt er op neer, samengevat:
- privékosten betaald via [A] BV € 19.358,--
- ontvangen gelden vanuit de criminele organisatie (via [A] BV, [C] BV, en via medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] ) € 40.199,--
- facturen € 1.447,--
Totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel: € 61.004,--.
De rechtbank heeft in het vonnis in de strafzaak geconstateerd dat in de berekening van de FIOD een fout is geslopen, waardoor de hiervoor genoemde post ‘ontvangen gelden’ uitkomt op een bedrag van € 40.399,-- in plaats van € 40.199,--. De rechtbank zal dit niet in het nadeel van veroordeelde meenemen en voor de ontnemingsvordering uitgaan van het bedrag van € 40.199,--.
Verweer en beoordeling daarvan
De verdediging heeft aangevoerd dat door veroordeelde geen voordeel is genoten als gevolg van de betalingen en overboekingen vanuit de aan twee medeveroordeelden gelieerde vennootschappen ( [A] BV en [C] BV), aangezien deze betalingen en overboekingen zagen op vergoeding voor door veroordeelde verrichte werkzaamheden, bestellingen die veroordeelde voor medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] deed en leningen.
Dat sprake zou zijn geweest van een vergoeding voor werkzaamheden acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt allereerst vast dat veroordeelde niet in dienst was van [A] BV of [C] BV, vennootschappen die zijn gebruikt door de criminele organisatie bij het plegen van strafbare feiten (zo blijkt uit het vonnis in de strafzaak). Bij de bedragen die worden overgeboekt vanuit deze vennootschappen wordt als omschrijving veelal vermeld “kruispost”, “lening” of “huur”, of is er in het geheel geen omschrijving. Dit kan daarom niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat sprake is geweest van werkzaamheden die veroordeelde - al dan niet - vanuit zijn eenmanszaak [B] heeft verricht. Ook overigens is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er werkzaamheden zijn verricht en welke bedragen in verband met verrichte werkzaamheden ten laste van de vennootschappen zouden zijn gekomen.
Ter zitting heeft veroordeelde een aantal facturen overgelegd dat in combinatie met bankafschriften zou moeten aantonen dat veroordeelde bestellingen voor medeverdachte [medeveroordeelde 1] heeft gedaan. De FIOD (AMB-111) heeft uit deze facturen kunnen afleiden dat voor een totaalbedrag van € 452,45 aan bestellingen door [betrokkene] zijn gedaan, die aan hem zijn voorgeschoten (AMB-111). Ofschoon de rechtbank geen directe relatie heeft kunnen vaststellen tussen deze voorgeschoten bedragen en aan verdachte overgemaakte gelden (bestaande uit het terugbetalen door [medeveroordeelde 1] van dit totaalbedrag) ziet de rechtbank hierin evenwel aanleiding het bedrag van € 452,45 in het voordeel van verdachte in mindering te brengen bij de schatting van het genoten voordeel.
De stelling dat sprake is geweest van één of meer leningen, is op geen enkele wijze door veroordeelde onderbouwd en is overigens gelet op de verklaring van [medeveroordeelde 2] dat veroordeelde hem geen geld schuldig is en het ontbreken van leenovereenkomsten niet aannemelijk geworden.
Uit de analyse van de bankrekeningen (AMB-095) blijkt dat de gelden die op de bankrekeningen zijn binnengekomen ook weer zijn uitgegeven en privé zijn geconsumeerd. Dit maakt, in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, dat voldoende aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van de hiervoor genoemde bedragen. Ook van de bedragen die voor veroordeelde zijn betaald vanaf de bankrekening van [A] in verband met vaste lasten van [betrokkene] (onder meer huur/energie/zorg) is voldoende aannemelijk dat hij hiervan daadwerkelijk voordeel heeft genoten.
Dat de in de ontnemingsrapportage meegenomen facturen ten bedrage van € 1.447,-- zien op goederen die door veroordeelde privé zijn aangewend, is door hem niet betwist.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode december 2014 tot en met 9 maart 2020 van: (€ 61.004,-- minus € 425,45 =)
€ 60.578,55.’
6. Het bestreden arrest houdt onder het kopje ‘Vonnis waarvan beroep’ het volgende in:
‘Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de overwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op hierna te melden wijze.
De betrokkene is in de strafzaak (onder andere) veroordeeld ter zake van het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 29 december 2014 tot en met 24 juli 2019. Uit de ontnemingsrapportage in het onderzoek Salamis volgt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is onderzocht over de periode december 2014 tot en met 9 maart 2020, derhalve over een langere periode dan de pleegperiode van de bewezenverklaarde feiten. Het hof stelt evenwel vast dat in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen voordeel is begrepen dat is verkregen
nade bewezenverklaarde periode. Het hof wijzigt daarom de datum ‘9 maart 2020’ in de laatste alinea van pagina 4 van het vonnis van de rechtbank in ‘24 juli 2019’.
Hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, kort samengevat dat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel omdat de betrokkene in de strafzaak moet worden vrijgesproken, dient te worden verworpen, gelet op het arrest van het hof van heden in de strafzaak, waarin het veroordelend vonnis van de rechtbank is bevestigd.’
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 11 en 24 januari 2023, houdt onder meer in dat de raadsvrouw van betrokkene het woord tot verdediging voert overeenkomstig overgelegde pleitnotities. Die houden onder meer het volgende in:
‘132. Ten aanzien van de betalingen voor de huur ten behoeve van cliënt het volgende. [medeveroordeelde 1] heeft bij [betrokkene] gewoond aan [a-straat] . Daar betaalde hij dus mede de huur omdat hij daar woonde. Aan [b-straat] om cliënt te helpen omdat hij zo slecht was met vaste lasten betalen etc..
150. De ontnemingsvordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 60.578,55 en dit is bij benadering nagenoeg gelijk aan het bedrag waarvan wordt gesteld dat cliënt dit heeft witgewassen. Daar is al nodige over gezegd, waardoor ik het wat betreft de ontneming kort kan houden.
151. Uit hoofdstuk 8 van het ontnemingsdossier blijkt de opbouw van de ontnemingsvordering van [betrokkene] . Van de bankrekeningen van de gelieerde rechtspersonen en vanaf bankrekeningen van [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 1] is in totaal € 40.199 naar cliënt overgemaakt. Daarnaast via deze bankrekeningen € 19.358,- betaald voor privékosten van cliënt zoals de huur.
152. Cliënt ontkent ten stelligste dat dit wederrechtelijk verkregen voordeel is en dit blijkt ook niet uit het dossier, hoe zeer de FIOD ook haar best hierop heeft gedaan.
153. Uit gehele dossier blijken de conclusies van FIOD en OM over de witwasverdenking. De verdediging heeft daarover het nodige naar voren gebracht. Dit heeft als gevolg dat in de visie van de verdediging ook de ontneming niet toegewezen kan worden. Deze bedragen vormen geen wederrechtelijk verkregen voordeel. Het zijn betalingen geweest voor bestellingen ten behoeve van [medeveroordeelde 1] , verricht werk vanuit de eenmanszaak voor [medeveroordeelde 1] en ook verrekeningen, leningen etc..
154. In ieder geval is geenszins uit het dossier gebleken dat dit gelden zijn die cliënt heeft ontvangen voor illegale werkzaamheden.’