KANTONGERECHT TE ALKMAAR
Rep.nr. 2058/98 Zaak 67652
De kantonrechter te Alkmaar heeft de navolgende beslissing gegeven in de zaak van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:
1. [X] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, te dezer zake verzoekster, nader te noemen [X]
2. [Y] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Groningen, en
3. [Z] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Groningen, te dezer zake voorwaardelijk verzoeksters,
gemachtigde mr. B.D. Roelink, advocaat en procureur te Hoofddorp,
[verweerd[verweerder], wonende te [woonplaats], aan de [adres], nader te noemen [verweerder],
gemachtigde mr. J. Koekkoek, advocaat en procureur te Haarlem.
HET VERZOEK EN DE LOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie is op 22 oktober 1998 ontvangen een verzoekschrift van [X], als verzoekster, [Y] en [Z], als voorwaardelijk verzoeksters, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Op 13 november 1998 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Alstoen zijn verschenen [X], [Y] alsmede [Z] bij [naam 1], bestuurder en aandeelhouder van [Y] B.V. en [[naam 2], algemeen directeur van [X], bijgestaan door mr. B.D. Roelink en [verweerder] in persoon, bijgestaan door mr. J. Koekkoek. Van hetgeen door en namens partijen is verklaard, zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
De inhoud van voormelde stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. Nu tussen partijen blijkens het verhandelde ter zitting niet langer in geschil is dat verzoekster sub. 1 (hierna aan te duiden als [X]) als werkgeefster van [verweerder] moet worden aangemerkt heeft de raadsman van verzoekster de onderdelen 2 en 3 van het verzoek namens de beide overige verzoeksters (sub.2 en sub.3) ingetrokken.
2. Tussen partijen staat vast dat [verweerder] die thans 50 jaar oud is sedert 19 september 1985 bij [X] in dienst is laatstelijk in de functie van technisch directeur tegen een bruto salaris van f. 14.081,55 per maand excl. vakantietoeslag en emolumenten. In de eerste helft van 1997 is tussen [naam 2], algemeen en statutair directeur van [X] en [verweerder] een conflict gerezen. Dit conflict heeft ertoe geleid dat [verweerder] door de heer[naam 1], die leiding geeft aan het concern, waar [X] als werkmaatschappij deel van uitmaakt, op Sint Maarten is gedetacheerd. In augustus 1998 werd de detachering beëindigd en is met [verweerder] overlegd over een of meer alternatieve functies binnen het concern. Partijen zijn daarover niet tot overeenstemming gekomen en [verweerder] is per 11 september 1998 op non-actief gesteld.
3. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat het conflict tussen met name [naam 2] en [verweerder] zodanig is geëscaleerd dat er een onvoldoende vertrouwensbasis is voor voortzetting van het dienstverband, zodat de door [X] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst waartegen [verweerder] zich niet heeft verzet voor toewijzing vatbaar is.
4. [X] legt primair aan de verzochte ontbinding een dringende reden ten grondslag, stellende dat de wijze waarop [verweerder] zich extern over een aantal van haar medewerkers heeft uitgelaten (producties 9 en 10 bij het verzoekschrift) zodanig grievend is dat dit niet door de werkgeefster behoeft te worden geduid. Daarnaast voert [X] als dringende reden aan de onterechte en niet bewezen beschuldigingen van fraude en aannemen van steekpenningen die [verweerder] uit aan het adres van [naam 2].
5. Naar het oordeel van de kantonrechter moet met name de schriftelijke uitlating van [verweerder] gericht aan het [ingenieursbureau], waarin hij ondermeer schrijft: '[naam 2] zet de hete tent tegen me op. Ik wist niet dat er zo veel NSB-ers onder zijn mensen zitten!' als zeer grievend voor een aantal medewerkers van [X] en als niet loyaal wegens de werkgeefster worden gekwalificeerd, te meer daar deze uitlatingen zijn gedaan aan een zakelijke relatie buiten het concernverband. Hoewel moet worden geconstateerd dat [verweerder] het op dat moment reeds een jaar durende conflict zodanig op scherp heeft gezet dat aan een beëindiging van het dienstverband niet meer viel te ontkomen, levert deze uitlating naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende reden in de zin van artikel 677 lid 1 BW, ook niet in samenhang met de latere uitlating aan [naam 3] van [Y] m.b.t. de heren [naam 4] en [naam 5].
6. Evenmin kan als dringende reden worden aangemerkt de naar de stellingen van [X] onterechte en onbewezen aantijgingen van [verweerder] aan het adres van [naam 2] met betrekking tot fraude en steekpenningen. [verweerder] heeft wel aannemelijk gemaakt, althans de heer[naam 1] heeft dat niet met zoveel woorden betwist, dat hij het bestaan van malversaties in de eerste helft van 1997 aan [X] heeft gemeld. Voor de concernleiding is de aard en de ernst van deze beschuldigingen kennelijk niet zodanig geweest dat zij daarnaar een nader onderzoek heeft ingesteld. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] op zo'n onderzoek heeft aangedrongen. De onderhavige ontslagprocedure leent zich niet voor een (nader) onderzoek naar de gegrondheid, ernst en omvang van de door [verweerder] gedane beschuldigingen. Voor zover [verweerder] over bewijsstukken beschikte waarmee hij de door hem gedane beschuldigingen meent te kunnen onderbouwen, zijn deze niet overgelegd. Op de inhoud van enkele ter zitting getoonde documenten heeft de wederpartij zich niet behoorlijk kunnen verweren.
7. Op de subsidiaire grondslag, te weten zodanige wijziging van omstandigheden dat van de werkgeefster niet kan worden verlangd het dienstverband langer voort te zetten, is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter wel toewijsbaar.
8. Partijen twisten over de vraag aan wie het ontstaan van de onwerkbare situatie (in overwegende mate) is te wijten. [verweerder] voert aan dat met name zijn ontdekking in januari 1997 van ernstige malversaties gepleegd door [naam 2] de eigenlijke oorzaak is van het conflict tussen hem en zijn weigering om nog langer met [naam 2] samen te werken.
9. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] dit onvoldoende aannemelijk kunnen maken. Indien dit de werkelijke oorzaak van de gewijzigde opstelling van [verweerder] jegens [naam 2] (met wie hij sedert jaren niet alleen in goede collegialiteit doch ook in vriendschappelijke sfeer nauw heeft samengewerkt) was geweest had van [verweerder] verwacht mogen worden dat hij [naam 2] daarmee op enig moment zou hebben geconfronteerd en/ of dat hij bij [X] zou hebben aangedrongen op een onderzoek naar de door hem gestelde malversaties.
10. Veeleer is aannemelijk geworden dat [verweerder] de -al dan niet geheel of ten dele terechte beschuldigingen als inzet heeft gebruikt voor een machtsstrijd die er tussen [naam 2] en [verweerder] ontstond en die [X] na het consulteren van een aantal sleutelfunctionarissen in het voordeel van [naam 2] heeft beslecht.
11. Wel kan uit het verdere verloop van de gebeurtenissen worden afgeleid dat de concernleiding de inhoud van het conflict tussen [naam 2] en [verweerder] onvoldoende heeft onderzocht en wellicht mede daardoor de ernst daarvan heeft onderschat waardoor -ondanks de detachering van [verweerder] op Sint Maarten- dit conflict verder heeft kunnen escaleren.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de overige verwijten die over en weer door partijen aan elkaar zijn gemaakt niet aannemelijk geworden dan wel zijn zij van onvoldoende gewicht om van invloed te zijn op toe te kennen ontslagvergoeding.
Met name heeft [X] onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat [verweerder] onvoldoende heeft gepresteerd in de betrekkelijk korte periode dat hij op Sint Maarten was gedetacheerd. Waar zijn functie hoofdzakelijk uit acquisitie activiteiten bestond op een locatie waar [X] voorheen nog geen vestiging had, kunnen over de detacheringsperiode nog geen conclusies worden getrokken over de effectiviteit van deze werkzaamheden. Van onvoldoende inzet van [verweerder] in die periode is in elk geval niet gebleken.
13. Uit al het voorgaande en met name uit hetgeen onder de punten 5,6,9,10 en 11 is overwogen volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat bij het bepalen van de vergoeding naast de gebruikelijke factoren met een correctie factor van 0,5 rekening dient te worden gehouden. Van het bestaan van een jaarlijks uitgekeerde bonus van netto f. 25.000,- die door [X] is betwist zijn geen bewijsstukken voorhanden. Voor de over en weer verzochte kostenveroordeling is geen plaats gelet op de duur van het dienstverband en de omstandigheden van het geval. [X] behoort thans in de gelegenheid te worden gesteld haar verzoek in te trekken.
Bepaalt dat de termijn waarbinnen [X] haar verzoek zal kunnen intrekken zal lopen tot en met 16 december 1998.
En voor het geval [X] haar verzoek niet binnen die termijn zal hebben ingetrokken: Ontbindt de tussen verzoekster sub.1 en verweerder bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 1998.
Kent aan [verweerder] ten laste van [X] een vergoeding toe van f. 155.000,- bruto, als aanvulling op een door [verweerder] te ontvangen uitkering dan wel elders te verdienen lager salaris.
Bepaalt dat (of [X] haar verzoek nu al dan niet mocht intrekken) iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 25 november 1998 gegeven door mr. J.J. Udo de Haes als kantonrechter te Alkmaar en door deze en de griffier getekend.