ECLI:NL:RBALK:2001:AE6388

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1302
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Mollee
  • A. Bellaart
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de vice-president in kort geding over ontslag op staande voet

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.L. van Lookeren Campagne, een wrakingsverzoek ingediend tegen de vice-president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage. Dit verzoek volgde op een kort geding dat op 19 september 2001 had plaatsgevonden, waarin verzoeker zijn ontslag op staande voet aanvocht. De president van de rechtbank had in een vonnis van 5 oktober 2001 de vordering van verzoeker afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de bescheiden die verzoeker claimde, in het bezit van zijn werkgever moesten zijn. Verzoeker stelde dat de vice-president blijk had gegeven van ernstige vooringenomenheid, wat leidde tot het wrakingsverzoek op 21 november 2001.

De wrakingskamer heeft op 6 december 2001 het verzoek behandeld. Verzoeker voerde aan dat de vice-president in het eerdere kort geding niet voldoende op zijn argumenten was ingegaan en dat dit duidde op partijdigheid. De rechtbank oordeelde echter dat het wrakingsverzoek niet gegrond was. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat de vice-president in het vonnis niet op alle argumenten van verzoeker was ingegaan, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank wees erop dat aan kort gedingvonnissen geen uitgebreide motiveringseisen mogen worden gesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat het kort geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beschikking werd gegeven op 12 december 2001 door mrs. Mollee, Bellaart en Van Veen, in tegenwoordigheid van mr. Peper als griffier.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
rekestnummer: Wraking 01/1302
rekestnummer sector civiel: HA/RK 01-988
datum beschikking: 10 december 2001
BESCHIKKING
op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
tegen
[vice-president],
Vice-president in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 19 september 2001 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen verzoeker [werkgever verzoeker] betreffende het ontslag op staande voet van verzoeker.
De behandeling van dit kort geding op 19 september 2001 werd voorgezeten door
[vice-president] als president in kort geding.
De president heeft bij vonnis van 5 oktober 2001 de vordering van verzoeker om een voorlopig oordeel dat het ontslag nietig is en veroordeling [werkgever verzoeker] tot doorbetaling van loon afgewezen.
De president heeft daartoe onder meer overwogen dat alle bescheiden aangaande de onroerende zaken in Australië en Polen, waarvan verzoeker heeft erkend dat de contracten betreffende de verkrijging daarvan en de daarop betrekking hebbende geldlening op naam van de heer [werkgever] (hierna [werkgever]) staan, welke zich al dan niet in mappen/ordners bevinden, in het bezit van [werkgever] behoren te zijn althans dat die bescheiden op het adres van een door [werkgever] aan te wijzen direct of indirect gerechtigde dienen te zijn. Vast staat dat de bescheiden niet in het bezit of de macht van [werkgever] zijn.
Voorts overwoog de president dat het voorshands niet onaannemelijk was dat die bescheiden door verzoeker zonder toestemming van [werkgever] uit zijn kantoor dan wel buiten zijn macht zijn gebracht en dat die bescheiden zich sedertdien bevinden in handen van één of meer leden van de Commune (een leefgemeenschap waarvan verzoeker deel uitmaakt en [werkgever] deel heeft uitgemaakt).
Nu verzoeker niet heeft voldaan aan het redelijk te achten dienstbevel om de bescheiden terug te bezorgen, valt naar het oordeel van de president niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat de kantonrechter in een, nog in te stellen, bodemprocedure het gegeven ontslag op staande voet nietig zal verklaren.
1.2. Bij dagvaarding van 23 oktober 2001 heeft mr. J.W. Dengerink namens [werkgever] vervolgens verzocht om in kort geding te bepalen dat verzoeker wordt veroordeeld om binnen twee dagen na het betekenen van het te wijzen vonnis bedoelde mappen/ordners aan [werkgever] te doen teruggeven. Eveneens is verzocht om verzoeker voor elke dag of gedeelte van de dag dat hij in gebreke is uitvoering te geven aan het vonnis, een dwangsom zal verbeuren van ƒ 1000,-.
De rechtbank heeft daarop partijen geïnformeerd over de zittingsdatum op 27 november 2001 en medegedeeld dat het kort geding zal worden voorgezeten door [vice-president].
1.3 Op 21 november 2001 heeft mr. H.L. van Lookeren Campagne namens verzoeker een verzoek tot wraking van [vice-president] ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 6 december 2001 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen bij zijn procureur mr. H.L. van Lookeren Campagne. Het wrakingsverzoek is door de procureur aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota toegelicht.
Ter zitting is eveneens verschenen M.A.J. [werkgever], bijgestaan door zijn procureur, mr. J.W. Dengerink.
[vice-president] is niet ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt dat [vice-president] ter gelegenheid van het kort geding blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid door niet alleen tijdens de zitting van 19 september 2001 doch ook in het kort gedingvonnis van 5 oktober 2001 voetstoots voorbij te gaan aan ernstige arbeidsrechtelijke en andersoortige bezwaren tegen het ontslag op staande voet van verzoeker.
De vrees bestaat, aldus verzoeker, dat [vice-president] zijn in het vorig kort geding overvloedig ten toongespreide partijdigheid zal voortzetten in het komende kort geding dat immers voortbouwt op hetzelfde feitencomplex als ten grondslag lag aan het kort geding van 19 september 2001.
4. Het standpunt van [vice-president]
[vice-president] heeft de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Voorts heeft hij medegedeeld de zitting van de wrakingskamer niet te zullen bijwonen en evenmin schriftelijk een reactie op het verzoek te zullen geven.
5 Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art.6, eerste lid EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De rechtbank is van oordeel dat het wrakingsverzoek voor zover het is gegrond op de naar het oordeel van verzoeker in het vonnis van 5 oktober 2001 aanwezige motiveringsgebreken faalt. De rechtbank is van oordeel dat het middel van wraking niet kan worden benut om alsnog motiveringsgebreken aan de orde te stellen. Daarover kan in hoger beroep worden geklaagd.
Voorts geldt dat het enkele feit dat -naar het oordeel van verzoeker - in het vonnis van 5 oktober 2001 niet (voldoende) op zijn argumenten is ingegaan, niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van rechterlijke vooringenomenheid. De rechtbank wijst er daarbij op dat aan een kort gedingvonnis geen uitgebreide motiveringseisen mogen worden gesteld. Op deze grond kan het verzoek niet worden toegewezen.
5.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat uit hetgeen de president in het vonnis over de eigendom/afgifte van de mappen/ordners heeft opgemerkt geen vooringenomenheid blijkt over de in het nu aanhangig zijnde kort geding te beantwoorden vraag. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de president daarover in het vonnis geen bindende beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het vonnis niet af te leiden dat de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees dat bij de betrokken rechter geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid, objectief gerechtvaardigd is.
5.4 Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het kort geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 32, derde lid, van het Wetboek van Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
· [verzoeker] p/a zijn procureur mr. H.L. van Lookeren Campagne;
· [werkgever] p/a zijn procureur mr. J.W. Dengerink;
· [vice-president], vice-president in deze rechtbank.
Deze beschikking is op 12 december 2001 gegeven door mrs. Mollee, Bellaart en Van Veen, in tegenwoordigheid van mr. Peper als griffier.