De RECHTBANK in het arrondissement ALKMAAR
Parketnummer : 14.010304/99
Datum uitspraak: 24 april 2002
OP TEGENSPRAAK
V E R K O R T V O N N I S van de Rechtbank in het arrondissement Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2002.
Aan de verdachte is onder 1. ten laste gelegd, dat zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 29 november 1999 in de gemeente(n) Alkmaar en/of Bergen en/of Wervershoof, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het verspreiden en/of openlijk ten toon stellen en/of vervaardigen en/of invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of in voorraad hebben van (een) afbeelding(en), te weten (een) afbeelding(en) als gehecht aan deze dagvaarding (met daarop de vermelding: "feit 1") en welke afbeelding(en) wordt/worden geacht daarvan deel uit te maken,
zijnde (een) afbeelding(en) van sexuele gedragingen, waarbij (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, zijn/is betrokken,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een van) haar mededader(s) een internet-site geopend (genaamd World Teens en/of Free Teens Holland) en/of hierop een of meer bovenbedoelde afbeeldingen geplaatst (waarna het voor internet-gebruikers mogelijk was {na het betalen van een bedrag via een zogenaamde internet-kassa} deze afbeeldingen te bekijken en/of te downloaden).
Aan de verdachte is onder 2. ten laste gelegd, dat zij op of omstreeks 30 november 1999 in de gemeente Wervershoof
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een of meer gegevensdragers (te weten CD-roms en/of harde schijven van een of meer computers) bevattende een of meer afbeelding(en), te weten (een) afbeelding(en) als gehecht aan deze dagvaarding (met daarop de vermelding: "feit 2") en welke afbeelding(en) wordt/worden geacht daarvan deel uit te maken,
zijnde (een) afbeelding(en) van sexuele gedragingen waarbij (een) persoon/personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft/hebben bereikt, is/zijn betrokken, in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. UITLEG VAN DE TENLASTELEGGING
Naar het oordeel van de rechtbank dient het ten laste gelegde aldus te worden opgevat dat met de zinsnede "afbeeldingen als gehecht aan deze dagvaarding" is gedoeld op de aangehechte afbeeldingen en op soortgelijke afbeeldingen.
3. ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang genomen op 30 november 1999, op welke dag de verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld en in haar woning een huiszoeking is verricht. De eerste terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2001, waarop de behandeling van de zaak is aangehouden tot 10 april 2002. Derhalve is tot de uitspraak van heden een termijn van 2 jaar en bijna 5 maanden verstreken.
Dit dient te leiden tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden, behoudens in het geval van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat zich in casu dergelijke omstandigheden voordoen. Het onderhavige opsporingsonderzoek had betrekking op een groot aantal websites op het internet, voor welk onderzoek slechts beperkte expertise bij de politie aanwezig was. Het resultaat van de op een aantal websites geplaatste internettaps heeft op zich laten wachten, omdat de door middel van de taps verkregen gegevens niet konden worden gelezen voordat daarvoor een softwareprogramma was ontwikkeld. Voorts rees tijdens het opsporingsonderzoek het vermoeden dat ook internetaansluitingen in Rusland werden gebruikt om kinderpornografisch materiaal op websites te plaatsen, en er was enige tijd gemoeid met het verifiëren van de juistheid van dat vermoeden.
Door voormelde omstandigheden is het opsporingsonderzoek als dermate omvangrijk en complex te bestempelen dat niet worden gezegd dat de behandeling van de zaak niet met dusdanige voorvarendheid ter hand is genomen, dat de redelijke termijn moet worden geacht te zijn overschreden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. Wel is de rechtbank van oordeel dat de verstreken termijn onwenselijk lang is geweest, met welke omstandigheid bij de strafoplegging rekening zal worden gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig bewezen dat de verdachte het haar onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan, voorzover het de website Free Teens Holland betreft, aangezien de aan de dagvaarding gehechte afbeeldingen C en D niet personen betreffen die kennelijk jonger zijn dan 16 jaar. De verdachte dient derhalve in zoverre van het onder 1. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat zij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 29 november 1999 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het verspreiden en openlijk ten toon stellen en in voorraad hebben van afbeeldingen, te weten afbeeldingen als onder A. en B. gehecht aan de dagvaarding (met daarop de vermelding: "feit 1"), zijnde afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij personen die kennelijk de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, zijn betrokken,
immers hebben verdachte en haar mededaders een internet-site geopend (genaamd World Teens) en hierop bovenbedoelde afbeeldingen geplaatst, waarna het voor internet-gebruikers mogelijk was (na het betalen van een bedrag via een zogenaamde internet-kassa) deze afbeeldingen te bekijken en te downloaden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat zij op 30 november 1999 in de gemeente Wervershoof tezamen en in vereniging met een ander, gegevensdragers (te weten CD-roms en/of harde schijven van een of meer computers) bevattende afbeeldingen, te weten afbeeldingen als onder E., F., G. en I. gehecht aan de dagvaarding (met daarop de vermelding: "feit 2"), zijnde afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt, zijn betrokken, in voorraad heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
7. BEWIJSVERWEREN en NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Namens de verdachte is aangevoerd dat ten tijde van de vordering tot het instellen van het gerechtelijk vooronderzoek onderscheidenlijk de toepassing van dwangmiddelen tegen de verdachte onvoldoende verdenking bestond, zodat het op basis daarvan vergaarde bewijsmateriaal niet tot het bewijs kan meewerken. Ter staving van dit verweer is door de raadsman van de verdachte, zakelijk weergegeven, gesteld dat de website http://128.11.81.160/dag, waarop kinderpornografische afbeeldingen waren aangetroffen, na onderzoek niet kon worden teruggevoerd op de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat - zo er al verdenking bestond tegen de verdachte ten tijde van de vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek - deze zo summier was, dat de inzet van de dwangmiddelen als buitenproportioneel moet worden beschouwd, zodat de resultaten daarvan van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens een proces-verbaal van de politie (Z54) is in maart 1999 een melding binnengekomen bij de politie van op de website met het IP-nummer http://128.11.82.160/dag aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen. De desbetreffende verbalisant heeft, na het bekijken van die site, achterhaald dat voormeld IP-nummer vermoedelijk werd gebruikt door een bedrijf genaamd Dag-Holland.
Voormelde website was, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (Z55) voorzien van 12 afbeeldingen van seksuele handelingen met kinderen en van hyperlinks naar andere kinderpornografische websites.
Uit informatie van het, op internet vrij toegankelijke, InterNIC kwam naar voren dat door Dag-Holland verschillende domeinnamen werden gebruikt, waarvan een aantal op naam stond van Sitely Webdesign en dat bij een van de andere domeinnamen, te weten Legrind.net de verdachte stond vermeld als administratief en financieel contact. Uit informatie van de Kamer van Koophandel (Z58) bleek dat "Sitely" een vennootschap onder firma was, met o.a. [verdachte 1] en verdachte als vennoten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden het redelijke vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan het misdrijf van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht voldoende concreet was om tot de toepassing van dwangmiddelen over te gaan, terwijl dat vermoeden, blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal, op zijn minst genomen is bevestigd door het nadien verrichte opsporingsonderzoek.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Ten aanzien van feit 2. is door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de registratie door de opsporingsambtenaren van de op 30 november 1999 bij de huiszoekingen in de woningen van de verdachte en haar mededaders inbeslaggenomen goederen dusdanig verwarrend is, dat niet kan worden vastgesteld of de onderzochte goederen daadwerkelijk toebehoren aan de onderscheiden verdachten die in het proces-verbaal van de politie als eigenaren daarvan worden genoemd. Ter staving van dit verweer heeft de raadsman zich beroepen op de omstandigheid dat na onderzoek van de in de woning van de verdachte en haar partner inbeslaggenomen 3 Zip-diskettes aan hen 4 diskettes zijn teruggegeven en dat verdachte en haar partner hebben gesteld zich niets te kunnen herinneren van de aanwezigheid van de inbeslaggenomen hardware of de zich daarop bevindende afbeeldingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat aan de verdachte en haar partner een diskette teveel zou zijn teruggeven, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de registratie van de inbeslaggenomen goederen, te meer nu het dossier geen enkele aanwijzing behelst, dat bij de inbeslaggenomen goederen de verkeerde "eigenaren" zijn genoemd en verdachtes mededaders - met uitzondering van [verdachte 1], die zich daaromtrent niets meent te kunnen herinneren en met uitzondering van [verdachte 2], die daarover niet is gehoord - hebben erkend dat de bij hen inbeslaggenomen goederen aan hen toebehoorden. De rechtbank vermag voorts niet in te zien hoe een gebrekkig geheugen de juistheid van de registratie kan aantasten.
Ten aanzien van het verweer, met betrekking tot feit 2., dat niet uitgesloten kan worden dat de op de CD-RW (in een hoesje van het spel A2-racer) aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen door [X], de vriend van de moeder van verdachtes partner, daarop zijn geplaatst, overweegt de rechtbank dat [X] bij de politie heeft verklaard dat hij de computer van de verdachte één keer heeft gebruikt om websites te bekijken (V2-3/4) en het de rechtbank, mede op grond van die verklaring, bijzonder onaannemelijk voorkomt dat [X] de litigeuze afbeeldingen vanaf internet op de CD-RW geplaatst zou hebben.
Zowel verdachte als haar partner hebben zich gedurende een lange periode bezig gehouden met het plaatsen van kinderpornografische afbeeldingen op verschillende websites, waarbij automatische zoekprogramma's werden gebruikt om de daarvoor in aanmerking komende afbeeldingen uit nieuwsgroepen te halen en op de eigen computer of andere hardware op te slaan. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden afgeleid dan dat verdachte wist wat voor soort afbeeldingen zich op de desbetreffende hardware bevond.
8. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1. bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een gewoonte maken van het verspreiden, openlijk tentoon stellen en in voorraad hebben van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Het onder 2. bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in voorraad hebben, meermalen gepleegd.
9. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
10. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft kinderpornografie voor de commerciële handel in voorraad gehad en via internet verspreid. Kinderen behoren ongestoord te groeien naar volwassenheid, ook in seksueel opzicht. Het is niet aan volwassenen dit proces uit zucht naar geldelijk gewin te verstoren, het kind daardoor een deel van zijn/haar jeugd te ontnemen en ernstige psychische schade toe te brengen. De publicatie van kinderpornografie dient met kracht te worden bestreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 2 december 1999, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 februari 2000, opgemaakt door T. Klever, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Ter terechtzitting is gebleken van instemming van de verdachte.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die straffen heeft de rechtbank in het bijzonder het reeds genoemde onwenselijk lange tijdsverloop tussen verdachtes aanhouding en de berechting van heden laten meewegen.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
- Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
- Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde voorts tot een taakstraf voor de duur van 160 UREN.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 80 DAGEN.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van twee uren voor elke dag. Stelt het aantal in mindering te brengen uren vast op 60.
- Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. A.M. van Woensel en mr. J.J. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van J.S.J. Boekel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2002.