ECLI:NL:RBALK:2002:AE8549

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42685 / HA ZA 99 - 882
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding na verkeersongeval met whiplashklachten

In deze zaak vorderde eiseres, na een verkeersongeval op 9 juni 1995 waarbij zij door een auto van Zürich Schade werd aangereden, schadevergoeding van de verzekeraar. Eiseres stelde blijvende arbeidsongeschiktheid te hebben opgelopen door het ongeval, wat zij onderbouwde met medische rapporten, waaronder een rapport van neuroloog dr. J. Vos. Zürich Schade betwistte de vordering en stelde dat er geen reële klachten waren, en dat de klachten mogelijk ingebeeld waren. De rechtbank oordeelde dat Zürich Schade niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de medische rapportages van dr. Vos, die de klachten bevestigden, niet zonder meer terzijde konden worden geschoven. De rechtbank besloot dat aanvullend deskundigenonderzoek noodzakelijk was om de huidige medische situatie van eiseres te beoordelen, en om te bepalen of er sprake was van blijvende arbeidsongeschiktheid. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank vroeg om aanvullende vragen aan de deskundige.

Uitspraak

uitspraak 26 september 2002
PHL
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE ALKMAAR
MEERVOUDIGE KAMER voor de behandeling van burgerlijke zaken
In de zaak met zaak- en rolnummer 42685 / HA ZA 99 - 882 van:
[eiseres],
toev.nr. 4CH 8395,
wonende te [woonplaats],
EISERES bij dagvaarding van 27 oktober 1999,
procureur mr. C.H. Boll,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen:
de vennootschap naar Zwitsers recht
Zürich Versicherungsgesellschaft, in Nederland voorheen handelend onder de naam Zürich Verzekeringen, thans onder de naam Zürich Schade, gevestigd en kantoor houdende te Leidschendam,
GEDAAGDE,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. G.J. de Lange te Voorburg.
Partijen zullen verder worden genoemd [eiseres] en Zürich Schade.
HET PROCESVERLOOP
[eiseres] heeft bij conclusie van eis, onder overlegging van een zevental producties, gevorderd overeenkomstig de dagvaarding.
Zürich Schade heeft bij conclusie van antwoord, onder overlegging van 23 producties, de vordering bestreden.
Vervolgens hebben partijen gere- en dupliceerd, ieder onder aanbieding van bewijs en onder overlegging van producties, in totaal uitkomend op respectievelijk 14 en 29 producties.
Hierop heeft [eiseres] nog een akte uitlating producties genomen.
Vervolgens hebben partijen hun zaak ter zitting van 15 augustus 2002 doen bepleiten, [eiseres] door mr. L.G.J. Hendrix en Zürich Schade door haar raadsman, ieder aan de hand van pleitnotities.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Op 9 juni 1995 was [eiseres] betrokken bij een verkeersongeval te [woonplaats], waarbij de door haar bestuurde auto in de linkerflank werd aangereden door een auto, rijdend met een snelheid van 50 á 70 km/uur, die bestuurd werd door een verzekerde van Zürich Schade.
Zürich Schade heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen daarvan erkend.
b. [eiseres] was in het begin van1995 als leerling-verpleegkundige in dienst van de [werkgever]. Zij volgde een driejarige opleiding tot Z-verpleegkundige.
Voordien had zij een middelbare beroepsopleiding tot agogisch werkster afgerond.
In verband met een ernstige ziekte van de zuster van [eiseres], die nadien zou komen overlijden op 18 oktober 1998, is [eiseres] er niet in geslaagd alle examens te behalen, op grond waarvan het dienstverband is beëindigd op 30 april 1995.
[eiseres] is in overleg getreden met - de personeelsfunctionaris van - haar werkgeefster omtrent een hernieuwd dienstverband per september 1995.
Inmiddels had [eiseres] andere inkomsten uit arbeid, te weten werk als oproepkracht bij kinderdagverblijf Pimpernel te Nieuwe Niedorp.
c. Ten tijde van het ongeval was [eiseres] 22 jaar oud. Na het ongeval is zij door de bedrijfsvereniging BVG ongeschikt geoordeeld om haar werkzaamheden te hervatten en heeft zij vanaf 9 juni 1995 gedurende een jaar, naast een aanvullende werkloosheidsuitkering, een uitkering uit hoofde van de Ziektewet genoten.
Toekenning van een AAW/WAO-uitkering is op 7 mei 1996 geweigerd en een tegen die beslissing ingesteld beroep is ongegrond verklaard op grond van het oordeel, dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van AAW en de WAO.
Werkzaamheden buitenshuis heeft [eiseres] na het ongeval niet meer uitgeoefend.
Binnenshuis heeft [eiseres] - met hulp van derden - de zorg over de huishouding op zich genomen alsmede de verzorging van inmiddels twee jonge kinderen.
d. Zürich Schade heeft aan voorschotten onder algemene titel tot medio 1998 een bedrag van f. 118.500,- aan [eiseres] voldaan.
e. Op verzoek van beide partijen heeft de neuroloog dr. J. Vos - verder te noemen dr. Vos - als deskundige een onderzoek ingesteld naar de medische ongevalsgevolgen.
In diens rapport van 8 september 1997 heeft de deskundige onder meer geconstateerd:
cervicaal acceleratietrauma door een aanrijding van linksvoor ; en voorts:
Gezien het feit dat nu ruim 2 jaar is verstreken moet worden aangenomen dat er thans een relatieve eindtoestand bestaat. Er valt op korte termijn weinig verandering te verwachten in het huidige klachtenpatroon.
Ter beantwoording van de gestelde vragen heeft dr. Vos onder meer gerapporteerd:
De diagnose luidt: vrij ernstig post-whiplash syndroom; De huidige klachten van betrokkene op mijn vakgebied zijn een gevolg van het doorgemaakte ongeval. De functionele invaliditeit wordt geschat op 5%.
f. In bovengenoemd rapport maakt dr. Vos melding van een brief van 22 januari 1996 van de neuroloog J. Roelfsema aan de huisarts van [eiseres]. De brief eindigt als volgt:
Ik vind het ongeval ook niet, zoals wordt beschreven, passen in het beeld dat door sommigen als oorzaak wordt geschetst van het zogenaamde whiplash syndroom. Ik heb patiënte naar u terugverwezen.
g. Op 6 mei 1997 brengt de neuroloog C.L. Kraaijeveld een deskundigenbericht in het kader van de WAO-procedure uit aan deze rechtbank, sector bestuursrecht, na onderzoek van [eiseres].
Deze deskundige concludeert: Hardnekkige klachten na "whiplash". Er zijn geen objectieve neurologische afwijkingen. Voorts merkt deze neuroloog op:
Hoewel collega Roelfsema meent, dat van een whiplash syndroom niet mag worden gesproken, meen ik dat dit wel het geval is. De klachten geven hiervoor voldoende steun. Omdat er geen sprake is van objectieve afwijkingen, is er strikt gesproken geen beperking van de belastbaarheid van betrokkene in de zin der wet.
Een van de conclusies luidt dan: Eiseres was per 7 juni 1996 wegens ziekte of gebrek niet ongeschikt om gedurende 40 uur per week de werkzaamheden te verrichten, die behoren bij de in gedingstuk B10 genoemde functies.
h. Bij brief van 17 maart 1998 bericht de ergotherapeut D.J. Bakker van het Rug AdviesCentrum te Amsterdam, na verwijzing van [eiseres] door de medisch adviseur van Zürich Schade, over [eiseres] onder meer het volgende:
Cliënte is gemotiveerd te werken aan een verbetering van haar functioneren, waarbij zij gericht is op een behandeling in de vorm van pijnbestrijding. Zij heeft geen verwachting van een multifactoriële aanpak, zoals binnen het Rug AdviesCentrum gehanteerd wordt.
Hoewel duidelijk sprake is van een wens tot verbetering van haar situatie lijkt gezien het bovenstaande een multifactorieel onderzoek en behandeling in het Rug AdviesCentrum op dit moment niet zinvol.
i. In het najaar van 1998 heeft Zürich Schade laten weten de verdere bevoorschotting te staken en het overleg tussen partijen omtrent de schaderegeling is nadien tot een einde gekomen.
j. Bij brief van 2 april 1999 geeft de medisch adviseur van Zürich Schade, W.B. Blokhuis, een overzicht van de voorhanden zijnde medische gegevens waaronder bovengenoemde rapporten maar ook andere bevindingen vanuit de behandelende sector, zoals onder meer de huisarts en de revalidatiearts R.D.J. Margry, en de bevindingen welke afkomstig zijn van de bedrijfsvereniging.
De rapportage van de heer Blokhuis voornoemd eindigt met de conclusie:
Op bovenstaande gronden mag duidelijk zijn dat ik de diagnose Post whiplash syndroom onjuist vind. Er zijn geen argumenten aangedragen die de conclusie van het rapport voor de Raad van Beroep zouden kunnen wijzigen. Geen afwijkingen, geen arbeidsongeschiktheid als ongevalsgevolg.
2. Mede op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden heeft [eiseres] een vordering ingesteld als in de dagvaarding omschreven.
Zij stelt tengevolge van het ongeval schade te hebben geleden en te zullen lijden.
De belangrijkste schadepost is de arbeidsvermogensschade. [eiseres] stelt dat zij door het ongeval blijvend arbeidsongeschikt is geraakt en zij vordert het gekapitaliseerde verschil tussen het inkomen dat zij zou hebben genoten ingeval van een succesvol afgeronde opleiding als verpleegkundige en het daadwerkelijk genoten inkomen over de periode van 9 juni 1995 tot 1 januari 2037 (65-jarige leeftijd).
Wat betreft de medische beperkingen wijst [eiseres] ter onderbouwing van haar standpunt naar het rapport van dr. Vos en voorts naar de bevindingen van de behandelende sector alsmede die van de bedrijfsvereniging. Wat betreft de omvang van de schade heeft [eiseres] een zogenaamd Audaletrapport overgelegd.
De overige gestelde schadeposten zijn de volgende: kosten van huishoudelijke hulp, verlies van zelfwerkzaamheid, reis- en benzinekosten, extra medische kosten, smartengeld, belastingschade, pensioenschade, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
[eiseres] acht geen deskundigenbericht noodzakelijk, behoudens eventueel rapportage door een arbeidsdeskundige alsmede een berekening van het Nederlands Rekencentrum voor Letselschade, hierna ook te noemen Het NRL.
3. Zürich Schade betwist het gevorderde.
Het meest verstrekkende verweer houdt in, dat er geen sprake - meer - is van reële klachten. De klachten zijn mogelijk ingebeeld of voorgewend.
Voorts heeft Zürich Schade een aantal bezwaren tegen het rapport van dr. Vos, op grond waarvan een nieuw onderzoek door een neurologisch deskundige dient plaats te vinden alsmede een neuropsychologisch en psychiatrisch onderzoek.
Voorzover sprake is van reële klachten betwist Zürich Schade het oorzakelijk verband met het ongeval.
Indien blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zou moeten worden aangenomen, biedt Zürich Schade aan een reïntegratietraject voor haar rekening te nemen. Zij acht in dat geval een arbeidsdeskundig onderzoek nodig om de resterende verdiencapaciteit vast te stellen.
De arbeidsvermogensschade wordt op meerdere zelfstandige gronden bestreden, waarvan de meest verstrekkende gronden zijn gelegen in de in mindering te brengen inkomsten welke uit hoofde van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zouden kunnen zijn genoten alsmede in de te verwachten duur van de arbeidsparticipatie. Zürich Schade acht reeds op basis van laatstgenoemd aspect van een uit te voeren schadeberekening het inschakelen van een actuarieel deskundige noodzakelijk.
Ook met betrekking tot de overige gestelde schadeposten heeft Zürich Schade verweer gevoerd ten aanzien van bestaan en omvang van de schade.
4. De rechtbank zal hieronder de voornaamste geschilpunten tussen partijen bespreken.
Overige geschilpunten zal de rechtbank laten rusten tot na het hieronder te noemen deskundigenbericht.
5. Reële klachten
De rechtbank kan Zürich Schade in haar meest verstrekkend verweer niet volgen.
Zürich Schade heeft de stelling, dat de klachten mogelijk voorgewend zijn niet voorzien van een serieuze feitelijke onderbouwing. Bij pleidooi heeft zij doen stellen, dat een aanwijzing gelegen is in het gegeven dat de door [eiseres] gestelde pijnklachten in de nek in strijd zijn met het gegeven dat uit het rapport van dr. Vos en uit overige rapporten niet blijkt dat van nekpijn sprake is (geweest). Deze stelling stuit reeds af op de omstandigheid, dat dr. Vos melding maakt van de door de huisarts [naam] geschreven brief van 1 maart 1996 waarin deze uit zijn gegevens optekent dat een paar dagen na het ongeval sprake was van nekklachten. Een tweede aanwijzing lijkt Zürich Schade te zien in het gegeven dat [eiseres] niet wenste mee te werken aan behandeling in het Rug AdviesCentrum. Dit gestelde gegeven berust echter op een onjuiste lezing van de hierboven onder 1h naar de kern weergegeven visie van het behandelteam zoals verwoord door de ergotherapeut D.J. Bakker.
Zürich Schade heeft met recht betoogd, dat op [eiseres] het bewijs rust van het bestaan (hebben) van reële klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is bedoeld bewijs zonder meer reeds geleverd door de rapportage van dr. Vos, voorzover niet bestreden, in samenhang met de overige medische rapportages. In feite is zelfs in geen van de processtukken een aanwijzing te vinden als door Zürich Schade bedoeld, ook niet in een van de neurologische rapportages.
Bij het ontbreken van enig feitelijk aanknopingspunt kan Zürich Schade evenmin tot levering van tegenbewijs worden toegelaten.
Wat betreft de aangeduide maar evenmin feitelijk onderbouwde mogelijkheid van inbeelding merkt de rechtbank nog op dat een eventuele zodanige psychische component in beginsel niet aan toerekening in de weg staat.
Voorzover uit na te noemen aanvullend deskundigenbericht niet anders zal blijken, is de rechtbank derhalve van oordeel dat indertijd sprake was van reële klachten.
Met betrekking tot de meer recente periode, te weten na maart 1998, staan de rechtbank geen medische gegevens ter beschikking. Reeds hierom is aanvullend deskundigenbericht nodig, aangezien de door dr. Vos bedoelde korte termijn - waarin weinig verandering te verwachten was - inmiddels wel verstreken te achten is.
Bezwaren tegen de rapportage van dr. Vos
6. Tussen partijen staat vast, dat geen bindend advies is overeengekomen.
Anderzijds staat evenzeer vast, dat partijen in goed overleg de neuroloog dr. Vos hebben benaderd teneinde tot een "mogelijk afrondende neurologische expertise" te komen.
Zürich Schade heeft invloed kunnen uitoefenen op de vraagstelling en de inhoud en omvang van het onderzoek - zoals met name ook de mogelijkheid om neuro-psychologisch onderzoek in de uit te brengen rapportage te betrekken - en zij heeft ook na uitbrengen van de rapportage de mogelijkheid gehad om aanvullende vragen te stellen.
Een aldus tot stand gekomen rapportage is weliswaar zonder andersluidende overeenkomst niet bindend, maar komt wel een zodanig gewicht toe dat deze niet zonder meer terzijde kan worden gelegd door een van beide partijen teneinde een nieuwe deskundige ( in de bewoordingen van Zürich Schade "compromis deskundige") in te schakelen.
Welke zijn nu de door Zürich Schade aangevoerde bezwaren? Zürich Schade heeft haar bezwaren, met name omschreven in conclusie van antwoord en pleitnotitie, onderbouwd door verwijzing naar de brief van haar medisch adviseur van 2 april 1999.
a. Dr. Vos zou op het verkeerde been zijn gezet doordat de belangenbehartiger van [eiseres] niet alle relevante bescheiden aan de deskundige heeft overhandigd.
De rechtbank deelt dit bezwaar niet. Wat betreft de brief van de neuroloog Roelfsema staat vast, dat deze wel degelijk aan dr. Vos ter beschikking stond. Wat betreft controlerapporten van verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige of andere bescheiden ziet Zürich Schade over het hoofd, dat het op haar weg ligt om toezending van dergelijke stukken te verzoeken, indien zij zulks relevant vindt. Zürich Schade heeft niet weersproken dat zij ook ten aanzien van de WAO-procedure altijd volledig door [eiseres] op de hoogte is gehouden, zodat het bestaan van rapporten van de uitkerende instanties (in het kader van ZW en WAO) geen verrassing kan zijn geweest.
b. Wat betreft de diagnose van de klachten heeft dr. Vos, zo stelt Zürich Schade, zich niet gehouden aan de indertijd geldende richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Ter onderbouwing hiervan stelt zij, dat sprake is van een laterale botsing waarbij geen overrekking van de hals plaats vindt; voorzover sprake zou zijn van een Whiplash Associated Disease had nekpijn binnen 24 uur moeten optreden.
Naar het oordeel van de rechtbank zou Zürich Schade op deze en andere onderdelen van de rapportage uiteraard aanvullende vragen - hebben - kunnen stellen aan dr. Vos.
Voorshands kan echter zeker niet de conclusie worden getrokken, dat het bezwaar gegrond is. Uit de rapportage blijkt, dat de deskundige rekening heeft gehouden met het gegeven dat de geweldsinwerking van linksvoor - en derhalve niet van achteren - is gekomen, terwijl tevens rekening is gehouden met het gegeven dat na een paar dagen melding is gemaakt van nekklachten. De rechtbank kan de medisch adviseur derhalve op basis van de thans aanwezige stukken niet volgen in diens slotsom dat binnen 48 uur geen nekpijn aanwezig is geweest.
c. De deskundige beschikte in zoverre over onjuiste informatie, dat de opleiding [eiseres] niet door het ongeval is gestaakt maar door ziekte en overlijden van haar zuster.
Ook hierin ziet de rechtbank geen steekhoudend bezwaar. Het laatste onderdeel is onjuist, nu het overlijden van deze zuster eerst in 1998 plaats heeft gevonden. Het eerste onderdeel is juist, maar kan slechts leiden tot een feitelijke aanpassing van het rapport aan de hierboven onder 1b vastgestelde feiten. Voorzover Zürich Schade meent dat [eiseres], het ongeval weggedacht, geen inkomsten uit arbeid zou hebben genoten miskent zij dat [eiseres] tot de dag van het ongeval gericht is geweest op het verwerven van inkomsten uit arbeid, feitelijk werkzaam was in een kinderdagverblijf en in overleg was getreden omtrent hervatting van werk in de gezondheidszorg.
d. Er is geen neuropsychologisch onderzoek gedaan teneinde de cognitieve beperkingen vast te stellen. Deze constatering is juist, maar levert geen steekhoudend bezwaar op tegen het onderhavige rapport. Niet is gesteld of gebleken, dat aan de deskundige is verzocht om een dergelijke expertise in zijn bevindingen te betrekken.
7. De rechtbank stelt vast, dat Zürich Schade heeft nagelaten om naar aanleiding van haar bezwaren nadere informatie aan de deskundige te doen toekomen, aanvullende vragen aan de deskundige te stellen of anderszins aan de deskundige en aan [eiseres] bezwaren kenbaar te maken. Dat is eerst in deze procedure gebeurd.
Het gaat dan niet aan om, zonder steekhoudende bezwaren tegen onderzoek of rapportage, het standpunt in te nemen dat zeven jaar na het ongeval opnieuw een aanvang gemaakt moet worden met neurologisch onderzoek te verrichten door een derde. Anders dan Zürich Schade meent is hier geen rechtsongelijkheid in het geding. Niet valt in te zien, dat zulks anders zou zijn indien [eiseres] op vergelijkbare wijze en tijdstippen een aldus totstandgekomen rapportage terzijde zou hebben willen schuiven.
8. [eiseres] stelt zich op het standpunt, dat Zürich Schade door het achterwege laten van bezwaren haar recht heeft verspeeld om thans nog enig medisch onderzoek te verlangen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Ook los van enig bezwaar is immers thans geen actueel oordeel te geven omtrent de medische beperkingen van [eiseres].
Niet toegekende WAO-uitkering
9. De rechtbank acht het opportuun om reeds nu in te gaan op het verweer van Zürich Schade, inhoudende dat op eventuele vergoeding van inkomstenderving in mindering moet worden gebracht de uitkering welke ingeval van arbeidsongeschiktheid zou kunnen zijn genoten uit hoofde van een AAW/WAO-uitkering. [eiseres] had, kort gezegd, maar beroep moet instellen tegen de beslissing van de bestuursrechter.
Zürich Schade ziet bij dit verweer het volgende over het hoofd.
In het kader van de arbeidsongeschiktheidswetgeving is ook ingeval van als reëel beoordeelde pijnklachten in beginsel geen ruimte voor toekenning van een WAO-uitkering, indien geen objectiveerbare als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen kunnen worden gevonden. Dit was op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ook reeds het geval voordat per 1 augustus 1993 met de invoering van de Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen de woorden "rechtstreeks" en "objectief" in de wet werden opgenomen.
In de onderhavige zaak gaat het om een wezenlijk andere beoordeling, te weten de vraag of sprake is van een zodanig verband tussen de sedert het ongeval opgetreden klachten - al dan niet voorzien van een objectief verifieerbare diagnose - en het ongeval, dat de uit die klachten voortvloeiende beperkingen kunnen worden toegerekend aan de verzekerde van Zürich Schade.
Zürich Schade heeft nog gewezen op de mogelijkheid dat, ondanks het voorgaande, in voorkomende gevallen door whiplash-slachtoffers een WAO-uitkering wordt genoten.
Zoals gezegd heeft Zürich Schade niet bestreden, dat zij op de hoogte is gehouden van het verloop van de procedure. Zij heeft zelfs expliciet te kennen gegeven geen rol te willen spelen ten aanzien van die procedure. Voorzover Zürich Schade zou beschikken over argumenten, welke het entameren van een procedure in hoger beroep zinvol zou hebben gemaakt, zou zij die argumenten indertijd hebben moeten ventileren.
De rechtbank zal derhalve de kans op een zodanige uitkering niet in aanmerking nemen bij de beoordeling van de arbeidsvermogensschade.
Slotsom
10. Op basis van het rapport van dr. Vos van 8 september 1997 - en bij gebreke van aanvullende medische gegevens over de periode na maart 1998 - kan de rechtbank nog niet oordelen over de vraag of sprake is van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft behoefte aan aanvullende neurologische expertise. Zij heeft daartoe dr. Vos benaderd en deze heeft zich bereid verklaard een aanvullende deskundigenbericht uit te brengen. De deskundige zal tevens - want door de rechtbank evenals door Zürich Schade opportuun geacht - een neuro-pschyologische expertise doen verrichten en het resultaat daarvan in zijn rapport betrekken.
Zürich Schade zal de gelegenheid krijgen om haar kritische opmerkingen met betrekking tot de eerdere rapportage om te zetten in concrete vragen en concrete verzoeken aan de deskundige om nader te noemen informatie in zijn onderzoek te betrekken.
Op basis van de nu voorhanden zijnde stukken heeft de rechtbank geen behoefte aan een psychologische of psychiatrische expertise. Indien dr. Vos een andere expertise inmiddels wenselijk zou achten, zal hij dit gemotiveerd dienen aan te geven.
11. De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
a) Heeft u naar aanleiding van de in deze procedure beschikbaar gekomen en voor u eerder niet bekende informatie dan wel naar aanleiding van kritische kanttekeningen van de zijde van Zürich Schade aanleiding om terug te komen op uw rapportage van 8 september 1997 of deze van correcties te voorzien? Zo ja, in welk opzicht?
b) Welke zijn de bevindingen van de neuropsychologische expertise en in welke mate valt hieruit te concluderen tot beperkingen welke ongevalsgerelateerd zijn?
c) Welke zijn uw bevindingen bij de aanvullende anamnese en het lichamelijk onderzoek?
d) In hoeverre zijn thans nog bestaande klachten medisch gezien ongevalsgerelateerd?
e) Is het mogelijk een prognose te geven omtrent mogelijk te verwachten verbetering of verslechtering, al dan niet na therapeutisch ingrijpen?
f) Wilt u zo concreet als vanuit uw vakgebied mogelijk, met name ook ten aanzien van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige, aangeven welke beperkingen [eiseres] ondervindt en zal ondervinden bij beroepsuitoefening, bij huishoudelijke werkzaamheden, en bij overige activiteiten in het dagelijks leven?
g) Acht u ander medisch-specialistisch onderzoek noodzakelijk en zo ja, welk onderzoek?
h) Heeft u andere opmerkingen welke voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
12. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over bovengenoemde voorgenomen vragen en voorstellen te doen ten aanzien van aanvullende vragen.
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal aan Zürich Schade worden opgelegd.
Zonder andersluidend bericht in de te nemen akten zal de rechtbank ervan uitgaan, dat partijen ermee instemmen dat de rechtbank, in overleg met dr. Vos, de hoogte van het aan deze deskundige te betalen voorschot zal vaststellen.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze uitspraak toe te staan. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
DE BESLISSING
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van 24 oktober, ambtshalve peremptoir, voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen ter fine als voormeld in rechtsoverweging 12;
aan [eiseres] wordt verzocht hierbij tevens ten behoeve van de deskundige opgave te doen van haar huidige woonadres;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. P.H.B. Littooy, J. Blokland en
E.J. van der Molen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 september 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.