ECLI:NL:RBALK:2002:AF0018

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
304/2002 FV
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.C. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot sluiting van een moskee wegens geluidsoverlast

In deze zaak, die werd behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar, vorderden [eiser 1] c.s. de sluiting van een moskee, die sinds begin 1998 naast hun woning is gevestigd. De eisers stelden dat zij ernstige hinder ondervonden van geluidsoverlast en parkeeroverlast door bezoekers van de moskee. De stichting, die de moskee beheert, betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van stelselmatige overlast. De voorzieningenrechter heeft op 22 oktober 2002 de situatie ter plaatse bekeken en op 7 november 2002 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de stichting voldoende maatregelen had getroffen om overlast te beperken en dat de eisers onvoldoende objectieve gegevens hadden aangedragen om te bewijzen dat er sprake was van onrechtmatige hinder. De vordering tot sluiting van de moskee werd afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 304/2002 FV
Uitspraak: 7 november 2002
De voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Medemblik,
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr. H. van Lingen,
tegen:
de stichting ISLAMITISCHE STICHTING NEDERLAND (HOLLANDA DIYANET VAKFI) FATIH MEDEMBLIK,
statutair gevestigd te Medemblik,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. N. Türkkol te Amsterdam.
Partijen worden hierna genoemd [eiser 1] c.s. en de stichting.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 22 oktober 2002 heeft [eiser 1] c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De stichting heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eiser 1] c.s. de originele dagvaarding en pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
Vervolgens heeft, eveneens op 22 oktober 2002, de voorzieningenrechter ter plaatse de situatie in ogenschouw genomen. Daarna heeft de voorzieningenrechter de datum van de uitspraak bepaald op heden.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De uitgangspunten
1.1. [eiser 1] c.s. is sedert 3 mei 1996 eigenaar van een woning met erf en schuur aan de [adres] te Medemblik.
1.2. Sinds begin 1998 heeft de stichting in het pand gelegen direct naast de woning van [eiser 1] c.s., plaatselijk bekend als de Korte Brake 4-5, een moskee met ontmoetingsruimte en winkel - hierna gezamenlijk aan te duiden als de moskee - gevestigd, na daartoe verkregen toestemming van de gemeente Medemblik.
1.3. Aanvankelijk stelde de gemeente aan de stichting onder meer de voorwaarde dat de moskee na 22.00 uur gesloten moest zijn en dat de ramen en deuren van het pand gesloten moesten blijven. Bij besluit van 6 april 2000 heeft de gemeente Medemblik nadere voorwaarden gesteld, inhoudende dat er na 22.00 uur geen enkele activiteit mag plaatsvinden in het gebouw en dat alle ramen en deuren te allen tijde gesloten dienen te zijn en te blijven. Voorts heeft de gemeente als voorwaarde gesteld dat de stichting erop toeziet dat bezoekers van het gebouw geen enkele overlast voor de omgeving veroorzaken.
1.4. Daar de gemeente van mening was dat de stichting zich niet hield aan de voorwaarden, heeft de gemeente bij besluit van 13 juli 2000 besloten over te gaan tot tijdelijke sluiting van de moskee, te weten voor een periode van twee maanden. Zowel [eiser 1] c.s. als de stichting heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 31 oktober 2000 heeft de gemeente de bezwaren van beide partijen ongegrond verklaard.
1.5. Tegen deze beslissing op bezwaar is [eiser 1] c.s. in beroep gegaan. Bij uitspraak van 16 januari 2001 heeft de Raad van State het besluit van de gemeente van 13 juli 2000 vernietigd, omdat de gemeente geen begunstigingtermijn en herstelmogelijkheid had geboden. Tevens heeft de Raad van State de gemeente gelast binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar.
1.6. Op 27 december 2001 heeft [eiser 1] c.s. wederom beroep ingesteld bij de Raad van State aangezien de gemeente nagelaten had opnieuw op het bezwaar te beslissen. Bij uitspraak van 27 februari 2002 heeft de Raad van State het beroep gegrond verklaard. Vervolgens heeft de gemeente Medemblik op 20 maart 2002 alsnog een besluit genomen, waarbij zij het bezwaar van [eiser 1] c.s. ongegrond heeft verklaard en het bezwaar van de stichting gegrond heeft verklaard.
1.7. Tegen dit besluit heeft [eiser 1] c.s. op 1 mei 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. Behandeling van dit beroep zal plaatsvinden op 12 december 2002.
1.8. [eiser 1] c.s. heeft sedert de komst van de moskee herhaaldelijk bij de politie melding gemaakt van geluidsoverlast.
2. De vordering
[Eiser 1] c.s. vordert primair, zakelijk weergegeven, sluiting van de moskee. Subsidiair vordert [eiser 1] c.s. dat de stichting zich houdt aan de voorwaarden zoals door de gemeente gesteld bij besluit van 6 april 2000, op straffe van een dwangsom. Meer subsidiair vordert [eiser 1] c.s. dat de stichting een voorschot betaalt ter vergoeding van de schade die [eiser 1] c.s. geleden heeft, voor een bedrag van 25.000,- euro.
[Eiser 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat de stichting onrechtmatig jegens [Eiser 1] c.s. handelt, aangezien [eiser 1] c.s. ernstige hinder ondervindt. Volgens [eiser 1] c.s. bestaat de hinder vooral uit geluids- en parkeeroverlast. [Eiser 1] c.s. stelt hiertoe dat veel bezoekers met de auto naar de moskee komen, terwijl er nauwelijks parkeerruimte bij de moskee is. Daarnaast wijst [eiser 1] c.s. erop dat er doorgaans veel geluid uit de ontmoetingsruimte komt, veroorzaakt door de aanwezigheid van een groot aantal jongeren.
Ter ondersteuning daarvan verwijst hij in hoofdzaak naar politierapporten die naar aanleiding van klachten zijn bijgehouden. De stichting handelt volgens hem daardoor mede in strijd met de met de gemeente gemaakte afspraken wat betreft de openingstijden, het houden van toezicht en het dicht laten van ramen en deuren.
Volgens [eiser 1] c.s. is zijn woongenot afgenomen sedert de komst van de moskee en is zijn woning hierdoor in waarde gedaald.
3. Het verweer
De stichting stelt zich primair op het standpunt dat de onderhavige kwestie thans geen zaak is die zich leent voor behandeling door de civiele rechter in kort geding, aangezien de bestuursrechtelijke procedure nog niet is afgerond.
Bovendien betwist de stichting uitdrukkelijk dat er sprake is van stelselmatige overlast. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de stichting op het ontbreken van objectieve gegevens waaruit die overlast zou kunnen blijken.
Daarnaast is de stichting van mening dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van overlast.
Zo heeft de stichting een beheerder aangesteld die bereikbaar is voor omwonenden, een groot deel van de parkeerplaatsen opgeheven en in het pand posters opgehangen waarin de bezoekers gevraagd wordt zich rustig te houden.
Tenslotte geeft de stichting te kennen dat zij de mogelijkheden van verplaatsing van de moskee heeft onderzocht. Volgens de stichting bevond de enige geschikte locatie zich op een industrieterrein. Deze locatie zou naar de mening van de stichting een daling van het aantal bezoekers met zich brengen.
4. De gronden van de beslissing
4.1. Nu de vordering van [eiser 1] c.s. feitelijk is gegrond op onrechtmatige daad, kan hij daarin ondanks de omstandigheid dat terzake ook, ofschoon tussen andere partijen, een bestuursrechtelijke procedure loopt, wel worden ontvangen, zodat het primaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.
4.2. De stellingen van [eiser 1] c.s. komen erop neer dat de stichting zodanige overlast jegens hem veroorzaakt dat zulks als onrechtmatige hinder moet worden gekwalificeerd en dat zulks sluiting van de moskee rechtvaardigt.
4.3. Bij de beoordeling van dit standpunt zal eerst moeten worden nagegaan wat in dit verband -het gaat in feite over de relatie tussen omwonenden - onder overlast wordt verstaan.
4.4. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in een samenleving met grote bevolkingsconcentraties als de onze, het normaal is dat men dagelijks merkt dat men buren, respectievelijk gebruikers van naastgelegen percelen, heeft. Bewoners/gebruikers zullen daarom over het algemeen meer dan vroeger voor de kwaliteit van hun woongenot afhankelijk zijn van het gedrag van omwonenden. Hetgeen als overlast wordt beschouwd zal dan ook mede afhankelijk zijn van de verdraagzaamheid over en weer. Naast die verdraagzaamheid, respectievelijk de afwezigheid daarvan, dient als bepalende factor te worden aangemerkt de vraag, althans het antwoord daarop, of er door het desbetreffende gedrag ook in objectieve zin sprake is van gedrag dat afwijkt van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat betekent dat niet alleen de mate van hinder voor omwonenden doorslaggevend is, maar ook in hoeverre het gedrag zelf onbetamelijk is, en wel zodanig dat ook in objectieve zin van onrechtmatige hinder kan worden uitgegaan.
4.5. Of een bepaald gedrag afwijkt van hetgeen de betrokkenen in het maatschappelijk verkeer met omwonenden betaamt is dus afhankelijk van twee factoren, namelijk de belasting die dat gedrag voor die omwonenden in de vorm van hinder met zich brengt als ook de belastbaarheid, de mate waarin de omwonenden de hinder kunnen verdragen.
4.6. Voorts dient in aanmerking te worden genomen het feit dat het in de onderhavige zaak gaat om een gebouw waaraan sociale en culturele aspecten verbonden zijn in de zin dat er geloof wordt beleden en dat er ook overigens bijeenkomsten van allerlei aard worden georganiseerd, welke omstandigheid meebrengt dat er meer dan gebruikelijk personen- en ander verkeer plaatsvindt.
4.7. Op zichzelf kan als juist worden aangenomen - de stichting heeft dat ook erkend - dat er in de loop der jaren verscheidene keren geluids- en parkeeroverlast is veroorzaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn thans echter onvoldoende objectieve gegevens aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat moet worden uitgegaan van onrechtmatige hinder in de zin dat er sprake is van onaanvaardbare overlast met een structureel karakter en aldus van overschrijding van hetgeen, gelet op alle omstandigheden zoals hiervoor geschetst, jegens [eiser 1] c.s. als maatschappelijk betamelijk dient te gelden. De politierapporten bieden voor dat structurele karakter immers onvoldoende steun. Voorts geldt dat het door [eiser 1] c.s. in het geding gebrachte afschrift van een door hem bijgehouden dagboek niet als objectief kan worden gekwalificeerd zodat deze niet als bewijs kan gelden. Bovendien wordt daarin in hoofdzaak gewag gemaakt van vermeende overtredingen van afspraken die gelden tussen de gemeente en de stichting en die weliswaar onder omstandigheden als onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. zouden kunnen gelden, maar dergelijke omstandigheden - overlast met een structureel karakter - zijn, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk geworden.
4.8. Verder heeft de stichting in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij maatregelen heeft getroffen om eventuele overlast zoveel mogelijk tegen te gaan of te beperken. [Eiser 1] c.s. heeft dit immers niet betwist.
4.9. Bij een bezichtiging ter plekke kon slechts de feitelijke situatie worden vastgesteld waarbij wel aannemelijk is geworden dat bij concrete overlast veroorzaakt door de stichting, gelet op de ligging van de desbetreffende percelen, met name [eiser 1] c.s. hinder zou kunnen ondervinden, maar ook wat dat betreft zal het gevorderde moeten afstuiten op het feit dat het stelselmatig karakter van die handelingen in onvoldoende mate aannemelijk is geworden.
4.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de gevorderde voorzieningen, zowel in hun primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorm, worden afgewezen.
4.11. [Eiser 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op
193,- euro aan verschotten en op 703,- euro aan salaris van de procureur.
Gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.