4.1. Nu de vordering van [eiser 1] c.s. feitelijk is gegrond op onrechtmatige daad, kan hij daarin ondanks de omstandigheid dat terzake ook, ofschoon tussen andere partijen, een bestuursrechtelijke procedure loopt, wel worden ontvangen, zodat het primaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.
4.2. De stellingen van [eiser 1] c.s. komen erop neer dat de stichting zodanige overlast jegens hem veroorzaakt dat zulks als onrechtmatige hinder moet worden gekwalificeerd en dat zulks sluiting van de moskee rechtvaardigt.
4.3. Bij de beoordeling van dit standpunt zal eerst moeten worden nagegaan wat in dit verband -het gaat in feite over de relatie tussen omwonenden - onder overlast wordt verstaan.
4.4. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in een samenleving met grote bevolkingsconcentraties als de onze, het normaal is dat men dagelijks merkt dat men buren, respectievelijk gebruikers van naastgelegen percelen, heeft. Bewoners/gebruikers zullen daarom over het algemeen meer dan vroeger voor de kwaliteit van hun woongenot afhankelijk zijn van het gedrag van omwonenden. Hetgeen als overlast wordt beschouwd zal dan ook mede afhankelijk zijn van de verdraagzaamheid over en weer. Naast die verdraagzaamheid, respectievelijk de afwezigheid daarvan, dient als bepalende factor te worden aangemerkt de vraag, althans het antwoord daarop, of er door het desbetreffende gedrag ook in objectieve zin sprake is van gedrag dat afwijkt van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat betekent dat niet alleen de mate van hinder voor omwonenden doorslaggevend is, maar ook in hoeverre het gedrag zelf onbetamelijk is, en wel zodanig dat ook in objectieve zin van onrechtmatige hinder kan worden uitgegaan.
4.5. Of een bepaald gedrag afwijkt van hetgeen de betrokkenen in het maatschappelijk verkeer met omwonenden betaamt is dus afhankelijk van twee factoren, namelijk de belasting die dat gedrag voor die omwonenden in de vorm van hinder met zich brengt als ook de belastbaarheid, de mate waarin de omwonenden de hinder kunnen verdragen.
4.6. Voorts dient in aanmerking te worden genomen het feit dat het in de onderhavige zaak gaat om een gebouw waaraan sociale en culturele aspecten verbonden zijn in de zin dat er geloof wordt beleden en dat er ook overigens bijeenkomsten van allerlei aard worden georganiseerd, welke omstandigheid meebrengt dat er meer dan gebruikelijk personen- en ander verkeer plaatsvindt.
4.7. Op zichzelf kan als juist worden aangenomen - de stichting heeft dat ook erkend - dat er in de loop der jaren verscheidene keren geluids- en parkeeroverlast is veroorzaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn thans echter onvoldoende objectieve gegevens aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat moet worden uitgegaan van onrechtmatige hinder in de zin dat er sprake is van onaanvaardbare overlast met een structureel karakter en aldus van overschrijding van hetgeen, gelet op alle omstandigheden zoals hiervoor geschetst, jegens [eiser 1] c.s. als maatschappelijk betamelijk dient te gelden. De politierapporten bieden voor dat structurele karakter immers onvoldoende steun. Voorts geldt dat het door [eiser 1] c.s. in het geding gebrachte afschrift van een door hem bijgehouden dagboek niet als objectief kan worden gekwalificeerd zodat deze niet als bewijs kan gelden. Bovendien wordt daarin in hoofdzaak gewag gemaakt van vermeende overtredingen van afspraken die gelden tussen de gemeente en de stichting en die weliswaar onder omstandigheden als onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. zouden kunnen gelden, maar dergelijke omstandigheden - overlast met een structureel karakter - zijn, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk geworden.
4.8. Verder heeft de stichting in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij maatregelen heeft getroffen om eventuele overlast zoveel mogelijk tegen te gaan of te beperken. [Eiser 1] c.s. heeft dit immers niet betwist.
4.9. Bij een bezichtiging ter plekke kon slechts de feitelijke situatie worden vastgesteld waarbij wel aannemelijk is geworden dat bij concrete overlast veroorzaakt door de stichting, gelet op de ligging van de desbetreffende percelen, met name [eiser 1] c.s. hinder zou kunnen ondervinden, maar ook wat dat betreft zal het gevorderde moeten afstuiten op het feit dat het stelselmatig karakter van die handelingen in onvoldoende mate aannemelijk is geworden.
4.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de gevorderde voorzieningen, zowel in hun primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorm, worden afgewezen.
4.11. [Eiser 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.