3.1. Ter beoordeling staat niet de vraag of ten aanzien van de overeenkomsten tussen AZ en de gemeente sprake is van een verboden steunmaatregel als bedoeld in artikel 87 van het Europees Verdrag, nu een beslissing daaromtrent is voorbehouden aan de Commissie en de gemeenschapsrechter, maar wel de vraag of de gemeente tot melding aan de Commissie had moeten overgaan en zo ja, welke consequenties moeten worden verbonden aan het niet-aanmelden van de desbetreffende transacties.
3.2. Overstad c.s. heeft betoogd dat in ieder geval moet worden uitgegaan van steun en dat de gemeente door het enkele niet aanmelden doch wel ten uitvoer leggen van die steun onrechtmatig handelt, tengevolge van welke omstandigheid voor de nationale rechter door een benadeelde concurrent - als Overstad c.s. - een bevel tot terugbetaling kan worden gevorderd en verkregen. In de onderhavige zaak komt dat er volgens Overstad c.s. op neer dat de verdere tenuitvoerlegging van de overeenkomsten dient te worden stopgezet. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt zij onder meer dat de desbetreffende percelen grond voor een veel te lage prijs aan AZ zijn verkocht.
3.3. De gemeente bestrijdt dat laatste en ook dat zij overigens enige steun verleent, waarbij zij onder meer verwijst naar voor haar uit de overeenkomsten voortvloeiende financiële voordelen en een aantal met de overeenkomsten samenhangende (financiële) verplichtingen aan de zijde van AZ, waaronder de kosten van afbraak van het oude voetbalstadion. De gemeente stelt verder dat, nu zij geen steun verleent, er geen meldingsplicht op haar rust.
3.4. Dat betoog faalt. Immers, in 1997 heeft De Commissie een Mededeling afgegeven "betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties" (vindplaats: PbEG 1997, C 209, p.3). In deze beleidsregel geeft de Commissie, zakelijk weergegeven, onder meer aan dat de lidstaten, overigens onverminderd de zogenaamde minimis-regeling, transacties als hiervoor bedoeld die niet tot stand kwamen op basis van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure moeten aanmelden. De Commissie kan vervolgens vaststellen of er sprake is van staatssteun en, indien dat het geval is, of die steun als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt moet worden aangemerkt. De overeenkomsten tussen AZ en de gemeente betreffen onderhandse transacties waarbij het bovendien gaat om een aanmerkelijk financieel belang en zij dienen dus ter vaststelling als hiervoor bedoeld te worden gemeld.
3.5. Het standpunt van de gemeente voor zover dat inhoudt dat een verboden steunmaatregel niet aan de orde kan zijn omdat het geheel een plaatselijke aangelegenheid betreft en dus geen tussenstaatse handel als bedoeld in artikel 87 van het Europees Verdrag, wordt verworpen. Het hiervoor weergegeven criterium omvat niet alleen de rechtstreekse beïnvloeding van de invoer of de uitvoer tussen landen, maar ook het effect in andere fasen van het economisch proces. Vast staat dat de koop/verkoop tussen AZ en de gemeente onderhands is geschied, waardoor zowel Nederlandse als investeerders uit de andere lidstaten niet in de gelegenheid zijn geweest in het omvangrijke project mee te dingen. Reeds om die reden bestaat er een tussenstaatse relatie.
3.6. Een en ander kan thans echter niet tot gevolg hebben dat de vordering van Overstad c.s. zal worden toegewezen. Aan dat oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
3.7. Indien vast staat dat van overheidswege een steunmaatregel heeft plaatsgevonden en dat melding achterwege is gebleven, moet volgens het Europees wettelijk systeem en in het bijzonder de artikelen 87 en 88 van het Europees verdrag, die omstandigheid als onrechtmatig worden aangemerkt, op grond van welke kwalificatie vervolgens door de nationale rechter terugbetaling kan worden bevolen.
3.8. De melding zoals hiervoor onder 3.4 bedoeld is van andere orde. Zij heeft tot doel, zonder dat feitelijk vast staat dat de maatregel van steun heeft plaatsgevonden, de Commissie in kennis te stellen van een feitencomplex. Uit de overgelegde stukken blijkt dat ten tijde van de behandeling ter terechtzitting van het onderhavige geding kennisgeving aan de Commissie, weliswaar uit andere hoofde, reeds had plaatsgevonden. Immers, uit een briefwisseling tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de gemeente blijkt dat de minister omtrent het AZ-project, althans de grondtransacties door de gemeente ten behoeve van het nieuwe AZ-stadion, inlichtingen heeft gevraagd en verkregen en dat hij deze informatie vervolgens, bij brief van 13 november 2002, heeft doorgezonden aan de Permanente Vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Europese Unie met het verzoek deze in handen te stellen van de Commissie. Uit de briefwisseling kan worden opgemaakt dat het verstrekken van de desbetreffende informatie is geschied op verzoek van de Commissie, en wel bij brief van 13 september 2002, hoewel die laatste niet is overgelegd. Wel kan worden vastgesteld dat wat betreft het afgeven van de informatie zowel aan de zijde van de minister als aan die van de gemeente voortvarend is gehandeld. Feitelijk ligt de zaak thans dus bij de Commissie en onder die omstandigheid zal ingrijpen bij wijze van voorziening slechts plaats kunnen vinden wanneer het evident is dat er een steunmaatregel heeft plaatsgevonden maar van dat laatste kan, zoals hiervoor reeds overwogen, niet op voorhand worden uitgegaan.
3.9. Gelet op al het vorenstaande zal de vordering tot stopzetting van de activiteiten worden afgewezen. Het ontvankelijkheidsverweer behoeft dan ook geen nadere bespreking.
3.10. Uit voornoemd oordeel kan uiteraard niet worden afgeleid dat de Commissie na de door haar gevolgde procedure niet tot het oordeel zal komen dat er wél onverenigbare steun heeft plaatsgevonden of dat er anderszins in strijd is gehandeld met Europese regelgeving, met alle gevolgen van dien voor de betrokkenen. De gemeente heeft er kennelijk voor gekozen die regelgeving niet bij het project te betrekken. Onder die omstandigheid komen de risico's bij een besluit tot voortzetting van de werkzaamheden en de beslissing van de Commissie niet af te wachten voor haar rekening.
3.11. Die omstandigheid is tevens redengevend tot compensatie van kosten te beslissen.