3.1. Nagegaan dient te worden of bij afweging van de geschetste feiten en omstandigheden - voorzover aannemelijk geworden - het belang van eisers om gevrijwaard te blijven van enige aantasting van hun reputatie prevaleert boven het belang van [programmamaker] c.s., althans het belang van de uitingsvrijheid van laatstgenoemde zoals dat voortvloeit uit wet en verdrag.
3.2. Eisers stellen dat gedaagden onrechtmatig jegens hen handelen en dat, door het voornemen van uitzending van de gewraakte beelden, inbreuk op het portretrecht van eisers dreigt. Eisers verwijzen daarbij naast het feitenmateriaal uitdrukkelijk naar de inhoud van het inmiddels door de Hoge Raad bevestigde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juli 2001 ([presentator]/[programmamaker]), waarin een vergelijkbare vordering, namelijk een verbod tot het uitzenden van door Storms Factory vervaardigd opnamemateriaal, werd toegewezen. Volgens eisers heeft het gerechtshof in die uitspraak een norm gesteld, die ook thans is overschreden.
3.3. Dat betoog van eisers kan echter niet worden gevolgd. In de door eisers bedoelde procedure heeft het gerechtshof vastgesteld dat [programmamaker] zich vereenzelvigde met het subjectieve en niet gecontroleerde standpunt van de persoon namens wie hij verklaarde op te treden, dat hij de wederpartij niet in de gelegenheid stelde een weerwoord te bieden en dat voorts niet aannemelijk was geworden dat hij bij zijn handelen afstand van het voorwerp van onderzoek in acht heeft genomen, zoals dat in het algemeen met een journalistieke werkwijze in verband wordt gebracht. Ook stelt het gerechtshof vast dat er geen enkele feitelijke grond is voor de door Storms Factory uitgedragen veronderstelling.
3.4. In de onderhavige zaak ligt dat anders. Immers, nadat [programmamaker] een gesprek met de burgemeester van Alkmaar had gehad over de ontslagprocedure van [ex-medewerker] waarbij de burgemeester had gemeld niet te kunnen ingaan op de zaak van [ex-medewerker] zolang de uitslag in de procedure die [ex-medewerker]s collega [medewerker gemeente Alkmaar] voerde niet bekend was, had het toch voor de hand gelegen dat er op zijn minst van de zijde van de gemeente enige actie in de richting van [ex-medewerker] was ondernomen nadat de bestuursrechter op 7 april 2003 het ontslagbesluit van [medewerker gemeente Alkmaar] had vernietigd. Van dat laatste is echter niet gebleken. Integendeel, [ex-medewerker] hoorde helemaal niets. Onder die omstandigheden - [ex-medewerker] zit al meer dan een jaar met oneervol ontslag thuis en waarvan de rechter in de vergelijkbare zaak [medewerker gemeente Alkmaar] het ontslag vernietigde - kan hem niet verweten worden dat hij "verhaal ging halen".
3.5. Met betrekking tot de gang van zaken tijdens het bezoek van [ex-medewerker] en [programmamaker] aan het gemeentehuis op 22 april jongstleden wordt het volgende overwogen. Volgens eisers heeft de burgemeester van Alkmaar toen [programmamaker] en [ex-medewerker] die dag de raadszaal betraden en nadat [programmamaker] had aangegeven een vraag te willen stellen, tegen hem gezegd dat hij geen vraag mocht stellen omdat het een besloten vergadering betrof. Uit de ter zitting getoonde ruwe versie van opnames van de desbetreffende gebeurtenis kan zulks echter niet worden afgeleid. Wel blijkt daaruit dat de burgemeester nadat [programmamaker] naar de ontwikkelingen in de zaak [ex-medewerker] had gevraagd, hem meedeelde dat hij één vraag mocht stellen, hetgeen [programmamaker] vervolgens ook deed. De burgemeester gaf toen aan dat op de eerstvolgende collegevergadering hieromtrent een beslissing zal worden genomen, dat zij tijdens haar eerstvolgende reguliere persconferentie hierop terug zal komen en dat een en ander op 14 mei 2003 zal plaatsvinden. Toen vervolgens [programmamaker] en [ex-medewerker] aanstalten maakten de zaal te verlaten, betraden politie en bodes de zaal door het met kennelijke kracht openen van de deur van de zaal, waarbij [ex-medewerker], die op dat moment nabij die deur stond, bovendien door de kracht van het openen van de deur naar voren werd gedrukt. De burgemeester greep toen onmiddellijk in en zij deelde politie en bodes mee dat zij met [programmamaker] de afspraak had gemaakt dat hij en de televisieploeg na de beantwoording van één vraag de vergaderzaal en het gemeentehuis in alle rust weer zouden verlaten. Indien op dat moment het handelen van [programmamaker] als zodanig aanmerkelijk inbreukmakend zou zijn ervaren als thans wordt betoogd, had het toch voor de hand gelegen - de politie was immers ten tonele verschenen - dat tot aanhouding zou zijn overgegaan.
3.6. Eisers hebben de inhoud van die opnames verder niet bestreden. Vastgesteld kan worden dat met de ter zitting getoonde beelden, buiten het feit dat de gang van zaken met betrekking tot de confrontatie met de burgemeester en de wethouders in de dagvaarding niet geheel juist is weergegeven, ook de stelling dat [ex-medewerker] de deur van de raadszaal zou hebben tegengehouden wordt ontkracht.
3.7. In dat licht zal ook hetgeen is gesteld met betrekking tot de confrontaties met de bodes, voorafgaand aan het bezoek aan de raadszaal, worden beoordeeld. Eisers hebben betoogd dat de bodes fysiek door [programmamaker] en/of [ex-medewerker] zijn bejegend, maar gedaagden hebben die stelling gemotiveerd bestreden. Uit de meergenoemde opnames kan in ieder geval zulks niet worden afgeleid. Dat laatste geldt ook voor het gepretendeerde verbreken van sloten van toegangsdeuren.
3.8. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat [programmamaker] zich in de onderhavige zaak uitsluitend het doel heeft gesteld om tumultueuze verwikkelingen en confrontaties uit te lokken en uit te zenden zonder zich in feite om de inhoud van de zaak te bekommeren en/of zonder zijn wederpartij in de gelegenheid te stellen in alle redelijkheid weerwoord te bieden. Dat [programmamaker] met zijn methode van journalistiek bedrijven de grens opzoekt van hetgeen net niet door de beugel kan en wat net wel, kan wel worden aangenomen. In de onderhavige zaak echter zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden om aan te nemen dat van overschrijding van die grenzen en dus van onrechtmatheid wat betreft de handelwijze van [programmamaker] c.s. moet worden uitgegaan.
3.9. Daarom blijft over een beoordeling van de door eisers gepretendeerde schending van de hen toekomende portretrechten. Voorop dient te staan dat eisers - en in het bijzonder geldt dat voor de burgemeester en wethouders - zich gelet op hun openbare functie meer publiciteit zullen moeten laten weggevallen dan een gemiddeld burger. Uit de ter zitting getoonde beelden kan niet worden afgeleid dat eisers denigrerend of anderszins kleinerend worden bejegend, dit nog los van de vraag of de door eisers gehanteerde koppeling tussen het in hun ogen onrechtmatige binnendringen in het gemeentehuis en de inhoud van de opnames juist is. Gedaagden hebben voldoende aannemelijk gemaakt, zoals hiervoor reeds overwogen, dat het hen te doen was om de feiten en de omstandigheid dat [ex-medewerker] van informatie verstoken bleef terwijl het toch gaat om een voor hem, [ex-medewerker], bijzonder belangrijke aangelegenheid. Onder die omstandigheden kan gedaagden publicatie op grond van schending van een portretrecht niet worden ontzegd.
3.10. Al het vorenstaande komt erop neer dat de onder 3.1 bedoelde vraag in negatieve zin dient te worden beantwoord. Het gevorderde onder 1. en 2. zal dan ook worden afgewezen.
3.11. Afwijzing geldt ook voor het onder 3. gevorderde verbod. Gedaagden kan immers niet reeds bij voorbaat en onder alle omstandigheden enige toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd, zeker niet nu de voorafgaande vorderingen zijn afgewezen. Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat gedaagden bij hun handelen, evenals een ieder, zullen zijn gehouden aan wettelijke bepalingen en verplichtingen waaronder die van het betreden van - in beginsel openbare - ruimtes.
3.12. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.