ECLI:NL:RBALK:2003:AF9289

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
27 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010509-02
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte onder invloed van middelen met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 27 mei 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op 11 november 2002 in Den Helder het slachtoffer met een groot mes in de hartstreek gestoken, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van middelen verkeerde tijdens het delict. De tenlastelegging omvatte opzettelijke doodslag, waarbij de verdachte met kracht het slachtoffer heeft verwond. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij handelde uit noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodzakelijke verdediging, aangezien de verdachte zelf ook betrokken was bij de ruzie en de situatie had kunnen ontvluchten in plaats van een mes te pakken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een zwart mes, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/010509-02
Datum uitspraak: 27 mei 2003
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortestad en geboorteland] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2003.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 11 november 2002 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 11 november 2002 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE EN VAN DE VERDACHTE
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging, aangezien hij heeft gehandeld uit noodweer of, voor het geval dat niet aannemelijk zou kunnen worden, dat hij heeft gehandeld uit noodweer-exces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van en [getuige 2] blijkt dat [slachtoffer] tijdens de ruzie verdachte heeft aangevallen en verdachte zich tegen deze aanval moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] neemt de rechtbank de navolgende feiten als vaststaand aan: Verdachte en [slachtoffer] kregen ruzie over geld. Ze scholden elkaar uit. [Slachtoffer] noemde verdachte een 'pederast', wat zoveel betekent als flikker of mietje. Verdachte gooide de tafel om in de richting van [slachtoffer]. Beiden stonden op. [Slachtoffer] sloeg naar verdachte en verdachte sloeg naar [slachtoffer]. [Getuige 1] ging tussen hen in staan en ook [getuige 2] probeerde de ruzie te sussen. Verdachte en [slachtoffer] probeerden elkaar desondanks te slaan. Verdachte sprong naar de plek waar de bestekbak stond en pakte een groot puntig mes. Daarna liep hij weer op [slachtoffer] toe. [Getuige 1] greep verdachte vast en vroeg hem het mes weg te leggen. Verdachte probeerde [getuige 1] weg te duwen. [Getuige 1] duwde verdachte achterwaarts op het bed en viel half over hem heen. [Slachtoffer] bleef tekeer gaan tegen verdachte en begon hem te slaan, terwijl [getuige 1] nog half over hem heen hing. [Getuige 1] voelde hoe verdachte met zijn arm om hem heen zwaaide in de richting van [slachtoffer]. Op dat moment heeft verdachte [slachtoffer] met het mes in de borst gestoken.
Om een beroep te kunnen doen op noodweer moet sprake zijn van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding waartegen de verdediging noodzakelijk is en het gebruikte verdedigingsmiddel geboden is. De rechtbank wil met de verdediging nog wel aannemen dat sprake was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] toen deze verdachte sloeg. Maar er was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van noodzakelijke verdediging. Verdachte zelf was ook schuldig aan de ruzie en hij liet zich niet door [getuige 2] en [getuige 1] tot rust brengen. En als hij al vond dat hij te zeer door [slachtoffer] in het nauw was gebracht, had hij zich aan het gevecht kunnen onttrekken door de kamer uit te rennen in plaats van naar de bestekbak, om daaruit een groot mes te pakken en zich vervolgens gewapend weer in de strijd te werpen. Bovendien was verdediging met een mes in de hierboven geschetste situatie volstrekt buiten proportie. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en zich derhalve evenmin kan beroepen op noodweer-exces.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op: Doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
5. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hiertoe heeft verdachte, onder invloed van middelen, met een groot mes het slachtoffer in de hartstreek gestoken. Ten gevolge hiervan is het slachtoffer overleden. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat verdachte het strafbare feit heeft begaan nadat het slachtoffer de confrontatie had gezocht met verdachte en er een vechtpartij was ontstaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 13 november 2002, waaruit blijkt, dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- Het psychiatrisch rapport gedateerd 13 maart 2003 van drs. C.J.J.C.M. van Gestel houdt onder meer het volgende in:
"In het strafrechtonderzoek is vastgesteld dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed was van opiaten, cocaïne en alcohol. Er kan gesteld worden dat er geen aanwijzingen zijn voor enige psychiatrische stoornis. Betrokkene heeft zeker inzicht gehad in de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde. Het is met name niet uitgesloten dat betrokkene zich na invrijheidsstelling opnieuw onder invloed van middelen zal brengen zonder toezicht, begeleiding c.q. behandeling. De kans dat hij tot verwervingscriminaliteit komt, is het grootst te achten. Betrokkene is niet ongeschikt voor detentie. Als betrokkene een verblijfsstatus had in Nederland, was het het meest zinnig geweest om hem voor de duur van zijn proeftijd een verplicht reclasseringscontact op te leggen."
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- Het psychologisch rapport gedateerd 21 maart 2003 van drs. R.E.G. Bini houdt onder meer het volgende in:
"Onderzochte lijdt aan een afhankelijkheid van meerdere middelen zoals cocaïne, heroïne en waarschijnlijk ook alcohol. De voorhanden zijnde informatie en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om een vermindering van de toerekenbaarheid bij betrokkene te veronderstellen. De maatschappelijke status van onderzochte en het feit dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, maken dat eventuele hulpverleningsinspanningen redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn."
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft excessief geweld gepleegd tegen [slachtoffer] ten gevolge waarvan deze is overleden. Hierdoor is aan de nabestaanden van het slachtoffer en met name aan de moeder van het slachtoffer veel leed toegebracht.
Voorts is door een dergelijk feit de rechtsorde ernstig geschokt en heeft het feit een diepe indruk achtergelaten en gevoelens van verslagenheid teweeggebracht bij de moeder van het slachtoffer en overigens bij allen die hierbij op enigerlei wijze betrokken waren.
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
6. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp te weten één zwart mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezen verklaarde met behulp van het voorwerp is begaan.
7. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten, twee bruine schoenen, één bruin T-shirt en één bruine jas, dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. BESLISSING
De rechtbank:
- Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
- Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
- Verklaart onttrokken aan het verkeer: één zwart mes.
- Gelast de teruggave aan de verdachte van: twee bruine schoenen, één bruin T-shirt en één bruine jas
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. R.F.B. van Zutphen, rechters,
in tegenwoordigheid van H.P. Roeleveld-Baars, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2003.