ECLI:NL:RBALK:2003:AF9675

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
6 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.020167-02
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaad door gemeenteraadslid tegen ambtenaar in Alkmaar

In deze zaak heeft de politierechter te Alkmaar op 6 juni 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gemeenteraadslid, verdachte, die beschuldigd werd van smaad. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aangeranden van de eer en goede naam van een ambtenaar, genaamd [slachtoffer], door middel van het verspreiden van geschriften. De feiten vonden plaats op of omstreeks 8 september 2002, waarbij de verdachte samen met een ander een brief naar het College van Burgemeester en Wethouders en de redactie van het Noordhollands Dagblad heeft gestuurd. De politierechter heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigd, ondanks verweren van de raadsman van de verdachte over de nietigheid van de dagvaarding en politieke immuniteit.

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, en dat de verdachte niet kon terugvallen op politieke immuniteit, aangezien de handelingen niet binnen de bescherming van artikel 22 van de Gemeentewet vielen. De rechter oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, en dat de verspreiding van de brief met smadelijke uitlatingen over de ambtenaar opzettelijk was gedaan met het doel om ruchtbaarheid te geven aan de beschuldigingen.

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 250,00 aan de benadeelde partij, [slachtoffer], als schadevergoeding. De rechter heeft geoordeeld dat de verdachte, als gemeenteraadslid, verantwoordelijk was voor zijn uitlatingen en dat hij de gevolgen van zijn handelen had moeten voorzien. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van publieke functionarissen in hun communicatie en de grenzen van politieke uitingen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.020167-02
Datum uitspraak: 6 juni 2003
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Politierechter te Alkmaar in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboor[wo[woonplaats] op [geboorteplaats] 1924,
wonende te [adres] [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2003.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 08 september 2002, althans op een tijdstip gelegen in of omstreeks de maand september 2002, in de gemeente [woonplaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van een persoon, genaamd [slachtoffer], (ambtenaar in dienst bij de gemeente [woonplaats]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, verspreid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VOORVRAGEN
1. Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, nu, zakelijk weergegeven, in de dagvaarding niet voldoende feitelijk is omschreven door telastelegging van welk "bepaald feit" als bedoeld in artikel 261, eerste lid Wetboek van Strafrecht (Sr), verdachte de eer en/of goede naam van [slachtoffer] zou hebben aangerand. Volgens de raadsman van verdachte voldoet de dagvaarding daarom niet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv).
De politierechter verwerpt dit verweer. Van de tenlastelegging maakt deel uit de aan de dagvaarding gehechte brief d.d. 9 september 2002 aan het College van Burgemeester en Wethouders van [woonplaats]. Uit de context van deze brief wordt voldoende duidelijk op welke 'bepaalde feiten' de tenlastegging doelt, namelijk het handelen van "[slachtoffer]" in zijn hoedanigheid als ambtenaar bij de gemeente [woonplaats] ten opzichte van ondernemers in [woonplaats] en het in die hoedanigheid doen van bepaalde uitspraken betreffende de situaties in een bepaald horeca-etablissement in [woonplaats], in de rechtszaal. Daarmee is de feitelijk verweten gedraging voldoende duidelijk omschreven en voldoet de dagvaarding aldus aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen.
Nu ook overigens niet is gebleken van nietigheid van de dagvaarding, wordt deze geldig verklaard.
2. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vervolging ten aanzien van het tenlastegelegde feit, aangezien verdachte zich, als gemeenteraadslid, met recht kan beroepen op politieke immuniteit, zoals neergelegd in artikel 22 Gemeentewet.
De politierechter verwerpt ook dit verweer. Artikel 22 Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang: "De leden van de gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor (…) hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd." De bescherming tegen een vervolging, die deze bepaling aan een gemeenteraadslid biedt, strekt zich niet verder uit dan de handelingen welke in deze bepaling worden genoemd. Het per e-mail versturen van de onderhavige (elektronische) brief aan de redactie van het Noordhollands Dagblad is daarom niet gedekt door de bepalingen van artikel 22 Gemeentewet. Dat het binnen de bestuurscultuur van [woonplaats] zou passen dat alle post tussen raadsleden en het college van Burgemeester en Wethouders ter kennisneming aan de redactie van het Noordhollands Dagblad wordt gestuurd, doet daar niet aan af.
Nu ook overigens niet is gebleken van redenen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, wordt zij ontvankelijk verklaard.
3. BEWEZENVERKLARING
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 8 september 2002 in de gemeente [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van een persoon, genaamd [slachtoffer], ambtenaar in dienst bij de gemeente [woonplaats], heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, zoals aan dit vonnis gehecht en daarvan deel uitmakende, verspreid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De politierechter grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. BEWIJSMIDDELEN
1. Het proces-verbaal met nummer PL 1050/02-241618 van 13 september 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T.G.J. Onneweer.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de
op 13 september 2002 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van smaad/smaadschrift. Mijn eer en goede naam zijn door de verdachte aangerand doordat verdachte in een brief naar het College van Burgemeester en Wethouders en in een brief naar het Dagblad van Westfriesland mij
"een rotte appel, een incapabele en niet integere ambtenaar, die alles in het werk stelt om het de ondernemers van [woonplaats] zo moeilijk mogelijk te maken", noemt. Ik ben werkzaam als medewerker openbare orde en veiligheid in de gemeente [woonplaats]. De verdachte had het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven.
Dit bleek mij uit het volgende. Op zondag 8 september 2002, omstreeks 19.42 uur, ontvingen de burgemeester van [woonplaats] S. de Vreeze, en de gemeentesecretaris H. van Huffelen, via e-mail een brief als bijlage van [medeverdachte]. Het onderwerp van de brief betrof: Brief LE/EB aan het College van B&W [woonplaats].
Uit deze e-mail bleek tevens dat de brief ook was gestuurd aan de redactie van het Noordhollands Dagblad. De brief was ondertekend door [verdachte], fractievoorzitter van Leefbaar Enkhuizen / Enkhuizer Belang. Na het lezen van de brief vond ik dat mijn eer en goede naam waren aangerand. Tevens voelde ik mij beledigd. Op dinsdag 10 september 2002 las ik in de Enkhuizer Courant: "Hart noemt ambtenaar rotte appel." Ik las dit artikel en werd uitgemaakt voor een incapabele en niet
integere ambtenaar op de afdeling milieu, die alles in het werk stelt om het de ondernemers in [woonplaats] zo moeilijk mogelijk te maken. Tevens las ik in de krant dat fractievoorzitter [verdachte] van Leefbaar Enkhuizen / Enkhuizer Belang mij ziet als een "rotte appel" in de mand, die het hele ambtenarenkorps te kijk zet.
2. Een geschrift, zijnde een schriftelijke klacht, gedateerd 13 september 2002, voorzover- zakelijk weergegeven- inhoudende als volgt.
Hierbij doe ik, [slachtoffer], aangifte van smaad c.q. smaadschrift gepleegd door [verdachte] en [medeverdachte]. Ik verzoek om vervolging ter zake van dit feit.
3. Een geschrift, te weten een brief geadresseerd aan het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [woonplaats], gedateerd 9 september 2002, namens de fractie van Leefbaar Enkhuizen / Enkhuizer Belang, [verdachte], fractievoorzitter.
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, onder andere als volgt.
Wat onze fractie echter het meest bedroeft, is dat enkele rotte appels in de mand het hele ambtenarenkorps te kijk zet. Al deze inzet wordt gefrustreerd en te niet gedaan door een enkele incapabele en niet integere ambtenaar op de afdeling milieu.
Bovendien wordt de verantwoordelijke bestuurder door de betreffende ambtenaar op het verkeerde been gezet en lijdt de politiek als geheel grote schade. Het is al jaren een bekend gegeven dat de betreffende ambtenaar van milieu, [slachtoffer]., alles in het werk stelt om het de ondernemers in [woonplaats] zo moeilijk mogelijk te maken.
Dat hij daarbij geen middel schuwt moge uit de diverse krantenberichten duidelijk zijn. Zelfs onsmakelijke vergelijkingen met de tweede wereldoorlog worden er bijgehaald. Ook dreigementen naar de toekomst toe gaat hij niet uit de weg. Hoewel wij onze mening vooralsnog uitsluitend op berichtgevingen vanuit de media baseren menen wij dat de betreffende ambtenaar, [slachtoffer]., die toch al jarenlang ervaring op dat gebied heeft, nu willens en wetens ernstig over de schreef is gegaan.
4. Een geschrift, te weten een e-mail adressering, inhoudende:
Van: [naam]@wannadoo.nl>
Aan: "[naam2]@enkhuizen.nl>,"[naam3]@enkhuizen.nl>, Gemeente [woonplaats] <stadhuis@enkhuizen.nl>
Datum: 08-09-02 19:42
Onderwerp: Brief LE/EB aan het college van B. en W. [woonplaats]
Als bijlage doe ik u hierbij de brief gericht aan het college van B. en W. [woonplaats]
toekomen.
[lid Leefbaar Enkhuizen/Enkhuizer Belang
CC: Redactie NHD <redactie.wef@nhd.hdc.nl>
De geschriften onder 2., 3. en 4. zijn slechts gebezigd in verband met de inhoud van de onder 1. genoemde bewijsmiddel.
5. Het proces-verbaal met nummer PL 1050/02-241618 van 1 oktober 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.T.M. Sijm.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 oktober 2002 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Wat ik geschreven en/of gezegd heb, namens Leefbaar Enkhuizen / Enkhuizer Belang, acht ik juist. Ik heb daar verder niets aan toe te voegen of af te doen.
6. Het proces-verbaal met nummer PL 1050/02-241618 van 1 oktober 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.T.M. Sijm.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 oktober 2002 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [lid Leefbaar Enkhuizen/Enkhuizer Belang]:
Wat ik geschreven en/of gezegd heb, namens Leefbaar Enkhuizen / Enkhuizer Belang, acht ik juist. Ik heb daar verder niets aan toe te voegen of af te doen.
6. BEWIJSVERWEREN
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte met het sturen van de brief naar het Noordhollands Dagblad niet tot doel had ruchtbaarheid te geven aan de onderhavige brief, maar dat die ruchtbaarheid, het publiceren door het Noordhollands Dagblad over deze zaak, is ontstaan nadat de burgemeester van de gemeente [woonplaats] en de betreffende ambtenaar contact met de redactie van het Noordholland Dagblad hadden gezocht en er een raadsvergadering aan deze kwestie is gewijd. Het sturen van de brief naar het Noordhollands Dagblad betreft volgens hem niet meer dan een, binnen de bestuurscultuur van [woonplaats] gebruikelijke, kennisgeving en geen verzoek om publicatie.
De politierechter overweegt dat, mede gelet op de bewoordingen van de onderhavige brief, niet valt in te zien dat het sturen van de brief naar de redactie van het Noordhollands Dagblad een ander doel had dan dat ruchtbaarheid werd gegeven aan de onderhavige brief. Dat over de wijze van verspreiding en de inhoud van de brief contact zou hebben plaatsgevonden tussen de burgemeester van de gemeente [woonplaats] en/of de betrokken ambtenaar met de reactie van het Noordhollands Dagblad en dat naar aanleiding van de bewuste brief een raadsvergadering heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders. Of de burgemeester heeft meegedeeld dat hij zelf de brief openbaar zou hebben gemaakt als verdachte en zijn mededader dit niet hadden gedaan, is evenmin van belang.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Door de raadsman van de verdachte is betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden omdat verdachte vanuit zijn politieke verantwoordelijkheid en vanuit zijn betrokkenheid bij de gemeente [woonplaats] heeft gemeend de handelwijze van de betrokken ambtenaar aan de orde te moeten stellen bij het daartoe bevoegde orgaan. De raadsman heeft in dit kader voorts gesteld dat de e-mail ook aan de krant is gestuurd omdat men wilde voorkomen dat er in het geheel niet gereageerd zou worden.
De politierechter overweegt hieromtrent het volgende. Vooropgesteld moet worden dat bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich met succes kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid Sr, in ieder geval vast moet worden gesteld of de onderhavige gedraging van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hiervan is, naar het oordeel van de politierechter geen sprake. Het lag op de weg van verdachte en zijn mededader, als lid van de gemeenteraad van de gemeente [woonplaats], om hun bedenkingen en klachten over het functioneren van de betreffende ambtenaar aan te kaarten bij het gemeentebestuur. Door zonder enige noodzaak de onderhavige brief ook naar de redactie van het Noordhollands Dagblad te sturen, is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van de uitlating. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of verdachte te goeder trouw kon aannemen dat het telastegelegde waar was, voegt de politierechter daar ten overvloede aan toe dat niet aannemelijk is geworden dat het algemeen belang eiste dat de onderhavige brief naar de redactie van het Noordhollands Dagblad werd gestuurd geworden, nu de zaak nog binnen de daartoe bedoelde gemeentelijke organen besproken zou (kunnen) worden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van smaadschrift
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De politierechter heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De politierechter heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft als gemeenteraadslid in de gemeente [woonplaats] gemeend de handelwijze van een ambtenaar aan de orde te moeten stellen. Verdachte heeft daartoe, samen met een ander raadslid uit zijn fractie, een brief per e-mail aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] verstuurd en cc aan de redactie van een dagblad. Verdachte en de medeverdachte hebben zich in deze brief in smadelijke termen uitgelaten over de betrokken ambtenaar, waardoor de eer en goede naam van deze ambtenaar zijn geschaad.
Verdachte bekleedt als gemeenteraadslid een bijzondere functie. Enerzijds brengt dit mee dat verdachte als gemeenteraadslid de mogelijkheid heeft binnen de daartoe aangewezen organen van de gemeente zijn opvatting over het functioneren van gemeenteambtenaren te geven. Anderzijds dient verdachte zich buiten die organen bewust te zijn dat hij bepaalde verantwoordelijkheden met betrekking tot zijn uitlatingen in acht dient te nemen. In dit geval is van dit laatste geen sprake geweest. Dit rekent de politierechter de verdachte aan. Door de brief niet alleen naar het College van Burgemeester en Wethouders te sturen, maar deze ook naar de pers te sturen, kunnen verdachte en zijn mededader immers niet iets anders beoogd hebben dan het geven van ruchtbaarheid aan hun standpunt over de betrokken ambtenaar.
De gevolgen hiervan, met name de grote golf van publiciteit die de zaak teweeg heeft gebracht, zijn in grote mate voorzienbaar geweest voor de beide verdachten. Zij waren immers bekend met het feit dat er veel publiciteit aan de gemeentepolitiek in [woonplaats] werd besteed. Voor het bepalen van de aard of hoogte van de op te leggen straf heeft die publiciteit daarom geen gevolgen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
De politierechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte en de wijze van voldoening daarvan heeft de politierechter rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
10. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres] [woonplaats], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.250,00 wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voorzover die een bedrag van € 250,00 betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voorzover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de politierechter is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Niet eenvoudig is vast te stellen of de overige door de heer De Vries geleden schade nog het directe gevolg is van de mede door verdachte verstuurde brief, of het gevolg is van de daarop volgende golf van publiciteit, waarbij ook de benadeelde partij de publiciteit heeft gezocht. Gelet hierop zal de politierechter bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De politierechter heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de politierechter jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichting niet op.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 47 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
De politierechter:
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voorzover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], [adres] [woonplaats], te betalen een som geld ten bedrage van € 250,00, (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2003.