KG nummer: 232/2003 JS
Uitspraak: 24 juli 2003
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres], wonende te [woonplaats], gemeente Bergen,
EISERES IN KORT GEDING,
procureur mr. T.J.C. Kaandorp,
advocaat mr. C. Hofmans,
het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam DE GEMEENTE BERGEN,
gevestigd en kantoor houdende te Bergen,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. M.A.J.N. Schuurmans.
Partijen worden hierna genoemd [eiseres] en de gemeente.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 18 juli 2003 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De gemeente heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eiseres] de originele dagvaarding en van beide zijden de pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1.1. [eiseres] is eigenaresse van het perceel, kadastraal bekend [kadastrale registratie] en gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Op dit perceel staat een boerderij en een kapberg met dichte wanden.
1.2. Op 29 oktober 1998 heeft een medewerker handhaving Bouw- en Woningtoezicht geconstateerd dat zonder bouwvergunning een woonvoorziening in de kapberg werd gerealiseerd, waarbij in de benedenruimte hokken waren geplaatst voor schapen.
1.3. Bij besluit van 9 februari 1999, verzonden 12 februari 1999, hebben Burgermeester & Wethouders te Egmond (verder B & W) onder aanzegging van bestuursdwang [eiseres] gelast de kapberg terug te brengen in de staat van kapberg. Hierbij is aangegeven dat de kapberg weer een kapberg dient te worden met enkel vier poten en een kap.
1.4. Op 29 december 1999 heeft [eiseres] een aanvraag bouwvergunning/ vrijstelling ex artikel 19 WRO ingediend. Bij besluit van 27 maart 2000 hebben B&W deze bouwvergunning geweigerd.
1.5. [eiseres] heeft tegen beide besluiten bezwaar ingediend en is, nadat deze bezwaren ongegrond zijn verklaard, vervolgens in beroep gegaan bij de Sector Bestuursrecht van de rechtbank te Alkmaar.
1.6. Bij uitspraak van 30 augustus 2001 heeft de Sector Bestuursrecht van de rechtbank te Alkmaar het beroep van [eiseres] ongegrond verklaard en daarmee de primaire besluiten d.d. 9 februari 1999 en 27 maart 2000 in stand gelaten. Het hoger beroep van [eiseres] tegen deze uitspraak is door de Afdeling Bestuursrechtspraak bij uitspraak van 27 februari 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Ook het verzet tegen de laatste uitspraak is door de Afdeling Bestuursrechtspraak niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 17 april 2002.
1.7. Bij brief van 21 mei 2003 heeft de gemeente [eiseres] gesommeerd de "illegale" situatie uiterlijk op 7 juli 2003 op te heffen, met de waarschuwing tot het toepassen van bestuursdwang.
1.8. Op 7 juli 2003 zijn bouwcontroleurs van de afdeling Handhaving en Toezicht van de gemeente 2 maal op het perceel van [eiseres] geweest teneinde te controleren of de kapberg in de oorspronkelijke staat was teruggebracht, zoals gelast bij besluit d.d. 9 februari 1999. Bij brief van 8 juli 2003 hebben B & W aan de raadsman van [eiseres] geschreven dat de kapberg in de staat van kapberg moet worden teruggebracht en hierbij aangegeven wat onder een kapberg dient te worden verstaan, namelijk een kapberg met vier poten en een kap. Tevens is in deze brief aangegeven dat het uitoefenen van bestuursdwang zal worden uitgesteld tot 21 juli 2003.
2. De vordering en de standpunten van partijen
[Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter de gemeente zal bevelen met onmiddellijke ingang de uitvoering van de door de gemeente aangekondigde sloop van de kapberg op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] op te schorten c.q. te doen staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van 25.000,- euro voor iedere dag of dagdeel dat de gemeente in strijd met dit verbod handelt en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
[Eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat de wanden van de kapberg reeds in april/mei 1998 zijn aangebracht, in ieder geval vóór 22 juni 1998, zodat hierop het overgangsrecht behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1998 van toepassing is. De kapberg met dichte wanden is op grond van dit overgangsrecht legaal en het terugbrengen van deze kapberg "in de staat van kapberg" betekent derhalve, gelijk de kern van het besluit van 9 februari 1999, dat alleen de woonvoorziening dient te worden verwijderd. Op 12 juli 2003 heeft [eiseres] hieraan voldaan. De handelswijze van de gemeente is derhalve onjuist en onrechtmatig en doet geen recht aan de situatie en de kern van het besluit van 9 februari 1999. Het persisteren van de gemeente bij de sloop is in strijd met de goede trouw en is onrechtmatig jegens [eiseres].
De gemeente heeft tegen de gevorderde voorziening aangevoerd, dat het besluit d.d. 9 februari 1999 formele rechtskracht heeft gekregen op grond waarvan zij gerechtigd is bestuursdwang toe te passen indien [eiseres] de kapberg niet terugbrengt in de oorspronkelijke staat van kapberg. De kapberg bestaat in oorspronkelijke uit vier palen en een kap, zodat in casu zowel de woonvoorziening als de wanden dienen te worden verwijderd.
Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan.
3. De gronden van de beslissing
3.1. [Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente, indien zij zal overgaan tot het uitoefenen van bestuursdwang, jegens haar onrechtmatig zal handelen. De voorzieningenrechter stelt echter voorop dat ten processe vaststaat, dat de beschikking d.d. 30 augustus 2001 van de Sector Bestuursrecht van de rechtbank Alkmaar onherroepelijk is geworden. Dit betekent, zoals de gemeente ter zitting terecht heeft aangevoerd, dat de burgerlijke rechter dient uit te gaan van de rechtmatigheid van voornoemd besluit van 9 februari 1999, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft de wijze van totstandkoming. Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien het aan de overheid is toe te rekenen dat de burger geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht van beroep op de bestuursrechter, in geval van erkenning van onrechtmatigheid door de gemeente en bij een zuiver schadebesluit dat onaantastbaar is geworden. Van een dergelijk geval is in deze procedure echter geen sprake.
3.2. Op grond van het bovenstaande kan - anders dan [eiseres] heeft betoogd - derhalve in het midden blijven of de betreffende wanden vóór of na 22 juni 1998 in de kapberg zijn geplaatst. Thans is immers slechts van belang hetgeen bij besluit van 9 februari 1999 is gelast en wat hierin is gezegd ten aanzien van de kapberg. In dit besluit wordt [eiseres] gelast de kapberg in staat als kapberg terug te brengen, waarbij is bepaald dat de kapberg weer een kapberg met enkel vier poten en een kap dient te worden, zodat het standpunt van [eiseres], inhoudende dat gelijk het besluit d.d. 9 februari 1999 alleen de woonvoorziening diende te worden verwijderd, niet opgaat. Daarbij heeft de Sector Bestuursrecht van de rechtbank Alkmaar in de beschikking van 30 augustus 2001 vervolgens nog als volgt overwogen: "verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de bestaande afwijkingen naar hun aard zijn vergroot. Hieruit volgt dat voor de aangebrachte wanden en de gerealiseerde woning wegens strijd met het vigerend bestemmingsplan geen bouwvergunning kan worden verleend." Gelet op hetgeen de controleurs van de gemeente vervolgens op 7 juli hebben geconstateerd, is niet aannemelijk geworden dat [eiseres] heeft voldaan aan hetgeen bij besluit d.d. 9 februari 1999 is gelast.
3.3. Hetgeen [eiseres] ten slotte nog heeft aangevoerd ten aanzien van de toezeggingen van de bouwinspecteurs doet aan het voorgaande niet af. Ook overigens heeft [eiseres] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aannemelijk kunnen maken dat de gevolgen van dit (in casu rechtmatig) handelen van de gemeente dusdanig zijn, dat deze leiden tot een onrechtmatige daad jegens haar. Zoals blijkt uit zowel het primaire besluit van 9 februari 1999 als uit een brief d.d. 4 juli 2003 heeft de gemeente [eiseres] immers gewezen op de mogelijkheid van tijdelijke huisvesting in een stacaravan.
3.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de gevorderde voorzieningen worden geweigerd. [Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- weigert de gevorderde voorzieningen;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op 205,- euro aan verschotten en op 703,- euro aan salaris van de procureur;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. J. Schram, griffier.