3.1. Op grond van artikel 37 onder A BMW, in onderling verband en samenhang bezien met artikel 107 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is de voorzieningenrechter bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.2. Niet in geschil is dat Subaru c.s. de dealerovereenkomst
heeft beëindigd en Schot na 14 december 2002 niet meer gerechtigd is het woord -en beeldmerk van Subaru c.s. te gebruiken.
3.3. Evenmin is in geschil dat Subaru c.s. hun woord - en beeldmerk hebben gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau.
3.4. Wel is in geschil het antwoord op de vraag of Schot inbreuk heeft gemaakt op de merkenrechten van Subaru c.s. als bedoeld in artikel 13 onder A BMW. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Alhoewel de voorzieningenrechter van oordeel is dat Schot zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de Algemene Voorwaarden onder d en e neergelegde bedingen, als weergegeven onder 1.5 voor vernietiging vatbaar zijn, aangezien met de aanduidingen "iedere vorm van reclame voor alle produkten van het merk Subaru" " ieder gebruik van de merken van Subaru" en " voor onbepaalde tijd op geen enkele wijze aan het publiek kenbaar maken te zijn aangesloten bij Subaru c.s." voldoende aannemelijk is geworden dat deze bedingen een ongeoorloofde beperking opleggen aan het ondernemerschap van Schot, levert het handelen van Schot een merkinbreuk op, als bedoeld in artikel 13 onder A BMW. Dit volgt uit de hiervoor weergegeven feiten, alsmede uit hetgeen Subaru c.s. ter zitting ten aanzien van het door haar overgelegde fotomateriaal en overige bescheiden heeft aangetoond. Uit het voorgaande volgt overigens dat het onder a) gevorderde als te algemeen en te verstrekkend niet voor toewijzing vatbaar is.
3.5 Zo is op de foto's van de voorgevel van het bedrijfspand van Schot (productie 6 bij de dagvaarding) te zien dat Schot het geregistreerde woord- en beeldmerk van Subaru c.s. nog steeds gebruikt. Schot heeft weliswaar onbetwist aangevoerd dat zij op de voorgevel van haar bedrijfspand tussen de woorden SCHOT en SUBARU de zinsnede "specialist in" heeft aangebracht, maar door de geprononceerde wijze waarop het woord SUBARU op de gevel wordt gebruikt wordt bij het publiek de indruk gewekt dat zij een commerciële band heeft met Subaru c.s., hetgeen een ongeoorloofde verwarring tot gevolg heeft.
3.6 Ook het gebruik van het woord- en beeldmerk van Subaru c.s. op de website <www.autoschot.nl> en de op die website onder 1.7 genoemde hyperlink brengt een dergelijke verwarring bij het publiek teweeg. Nu Schot heeft gesteld zich niet te verzetten tegen het verwijderen van voornoemd woord- en beeldmateriaal op de website, alsmede van de hyperlink en zich evenmin verzet tegen het staken van het gebruik van de domeinnaam <www.subaruschot.nl> en de registratie ervan te zullen beëindigen, ligt het op voornoemde punten gevorderde voor toewijzing gereed.
3.7 Voorts heeft Schot ter zitting aangegeven dat de advertenties in "De Autoparade" buiten haar medeweten om zijn gepubliceerd. Nu Schot heeft toegezegd contact op te nemen met voormelde periodiek teneinde de plaatsing van advertenties te doen beëindigen, ligt ook het op dit punt gevorderde voor toewijzing gereed.
3.8 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat Subaru c.s. bij een verbod, als gevorderd, voldoende belang hebben.
3.9 De dwangsommen zullen worden beperkt en er zal een maximum aan het totaal der te verbeuren dwangsommen worden verbonden.
3.10 Gelet op de omstandigheid dat nakoming door Schot van het gevorderde enige tijd zal kunnen vergen, overweegt de voorzieningenrechter dat Schot dit eerst veertien dagen na betekening dient na te komen.
3.11 Subaru c.s. hebben nagelaten voldoende onderbouwd te stellen dat zij een afzonderlijk spoedeisend belang hebben wat betreft toewijzing van de gevorderde voorschotten. Deze vordering dient dan ook te worden afgewezen.
3.12 Het hiervoor overwogene brengt met zich dat de vorderingen b, c, d en e dienen te worden toegewezen en het onder a en g gevorderde dient te worden afgewezen.
3.13 Nu partijen over en weer in het gelijk gesteld zijn, ziet de voorzieningenrechter daarin aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.14 Ten aanzien van de " Tripstermijn": Per 1 januari 1996 is voor Nederland Bijlage 1 C bij het WTO-verdrag van kracht geworden; de Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectuel Property Rights (het TRIPS-verdrag). Het Europese Hof van Justitie heeft bij haar uitspraak van 16 juni 1998 (NJB 21 augustus 1998, afl. 29, p. 1214) beslist dat artikel 50 van dat verdrag toepasselijk is op (enkele van de) voorlopige voorzieningen als in de onderhavige procedure gevorderd. Ervan uitgaande dat aan de desbetreffende bepaling rechtstreekse werking kan worden toegekend, hetgeen in de Nederlandse rechtspraak wordt aangenomen, zal ingevolge het zesde lid van dat artikel een termijn dienen te worden bepaald waarbinnen de bodemprocedure aanhangig dient te worden gemaakt. Wordt die bodemprocedure niet aanhangig gemaakt, dan kan Schot zonodig herroeping van de hierna genoemde maatregelen verzoeken.