ECLI:NL:RBALK:2003:AM2826

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.036208-02
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieudelicten met betrekking tot asbestvervuilde grond en vrijspraak van de rechtspersoon

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar, stond het Openbaar Ministerie tegenover Nokra Diensten B.V. De zaak betrof milieudelicten gerelateerd aan asbestvervuilde grond, gepleegd in de periode van 1 augustus 2001 tot 1 augustus 2002. De tenlastelegging omvatte onder andere het ontdoen van afvalstoffen, waaronder asbest, puin en glas, op verschillende locaties in de gemeente Stede Broec. De rechtbank heeft op 29 september 2003 uitspraak gedaan na een zitting op 15 september 2003.

De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was en dat de gedragingen van de uitvoerder niet aan Nokra Diensten B.V. konden worden toegerekend, omdat deze niet op de hoogte was van de verweten gedragingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als dader kon worden aangemerkt, omdat niet was aangetoond dat de verweten gedragingen tot de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon behoorden. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was, ondanks enkele tekortkomingen in de omschrijving van de feiten.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had begaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat Nokra Diensten B.V. verantwoordelijk was voor de milieudelicten, en dat de gedragingen niet aan de rechtspersoon konden worden toegerekend. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering en de rol van de rechtspersoon in milieuzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14.036208-02
Datum uitspraak: 29 september 2003
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
NOKRA DIENSTEN BV,
gevestigd te Nijverheidsweg 15a, 1671 GC Medemblik.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, ten laste gelegd dat
1 primair.
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002 te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas hebben/heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' te brengen;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot en met 07 mei 2002 te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in de uitoefening van zijn beroep, afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas op of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' hebben/heeft gebracht, zulks terwijl zij wist(e) althans redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat door die handeling(en) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid afvalstof(fen), te weten asbest en/of puin en/of glas, zijnde (een) afvalstof(fen) die de bodem kan/kunnen verontreinigen of aantasten, op en/of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' hebben/heeft gebracht, terwijl zij, verdachte(n), wist(e), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en/of (aldus) al dan niet opzettelijk niet aan hun/haar verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/haar konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2 primair.
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas hebben/heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan te brengen;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot en met 07 mei 2002 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in de uitoefening van zijn beroep, afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas op of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan hebben/heeft gebracht, zulks terwijl zij wist(e) althans redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat door die handeling(en) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid afvalstof(fen), te weten asbest en/of puin en/of glas, zijnde (een) afvalstof(fen) die de bodem kan/kunnen verontreinigen of aantasten, op en/of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan hebben/heeft gebracht, terwijl zij, verdachte(n), wist(e), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en/of (aldus) al dan niet opzettelijk niet aan hun/haar verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/haar konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
3.
zij in omstreeks de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Haarlem en/of in de gemeente Stede Broec, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, terwijl zij voornemens waren/was handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem werd verminderd of verplaatst (te weten handelingen met asbest en/of puin en/of glas verontreinigde grond van het zogenaamde project 'De Klamp' te Bovenkarspel) van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
VOORVRAGEN
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte Nokra Diensten B.V. heeft vervolgd, aangezien Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. de werkzaamheden heeft verricht die hebben geleid tot de verdenking dat bij de uitvoering ervan milieudelicten zijn gepleegd.
De raadsman heeft een kopie van een koopakte van 17 juli 2002 overgelegd, waaruit blijkt dat de besloten vennootschap Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. aan de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. verkoopt de onderneming Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. door middel van verkoop van alle activa en passiva. Ook de lopende contracten met opdrachtgevers en de werknemers van Aannemingsbedrijf Kramer B.V. gaan over naar [bedrijf 2] B.V.
Verkoper verplicht zich in deze akte haar naam te wijzigen. Koper en verkoper worden beide vertegenwoordigd door [bestuurder bedrijf 3], bestuurder van [bedrijf 3] B.V., welke vennootschap weer bestuurder is van verkoper en koper.
Uit een eveneens door de verdediging overgelegde akte van statutenwijziging van Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. van 17 juli 2002 blijkt dat de naam van de vennootschap wordt gewijzigd in Nokra Diensten B.V. In dezelfde akte wordt de bedrijfsomschrijving in artikel 2 aangepast. Nokra Diensten B.V. is volgens de raadsman sedert 17 juli 2002 niet meer dan een administratieve vennootschap, terwijl het bedrijf van Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. is 'uitgezakt' in [bedrijf 2] B.V. Om deze reden had de officier van justitie [bedrijf 2] B.V. moeten dagvaarden.
Aangezien niet kan worden bewezen dat Nokra Diensten B.V. de strafbare feiten heeft gepleegd, moet verdachte worden vrijgesproken van alle haar ten laste gelegde feiten, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De onder feit 1, 2 en 3 opgenomen gedragingen, voor zover betrekking hebbend op de periode voor 17 juli 2002, zijn verricht binnen Aannemersbedrijf [bedrijf 1] B.V. Deze vennootschap heeft het aannemingsbedrijf met activa en passiva verkocht aan [bedrijf 2] B.V. en heeft haar naam veranderd in Nokra Diensten B.V., maar is overigens als zelfstandige rechtspersoon met een enigszins andere bedrijfsomschrijving blijven voortbestaan, terwijl de besturende vennootschap met als gevolmachtigde bestuurder [bestuurder bedrijf 3], dezelfde is gebleven.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden ondanks de bedrijfsoverdracht, ook in maatschappelijk opzicht voldoende verband tussen Nokra Diensten B.V. en het bedrijf waarbinnen de verweten gedragingen zich hebben voorgedaan, blijven bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is Nokra B.V. terecht gedagvaard als verdachte van de feiten voor zover die zijn gepleegd voor 17 juli 2002.
Geldigheid van de dagvaarding
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit, in het bijzonder de daarin opgenomen zinsnede "op of in de bodem brengen", aangezien niet duidelijk is of daarmee wordt gedoeld op het ingraven van afvalstoffen door middel van de zogeheten omklapmethode dan wel op het uitvlakken van afvalstoffen over het maaiveld, dat in een later stadium heeft plaatsgevonden. Voorts is betoogd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit eveneens aan nietigheid lijdt, omdat de omschrijving daarvan in het midden laat welke voorgenomen handeling (het ingraven van afvalstoffen dan wel het afvoeren van afvalstoffen naar het gronddepot van de gemeente) wordt bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de verdediging worden toegegeven, dat de omschrijving van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten aan duidelijkheid te wensen overlaat. Deze behelzen weliswaar een nadere plaatsbepaling van het feit, een - zeer ruime - periode waarbinnen het feit zou zijn gepleegd, alsmede een aanduiding van de desbetreffende afvalstoffen, maar enige nadere feitelijke omschrijving van de handelingen die de verdachte zou hebben verricht respectievelijk voornemens was te verrichten ontbreekt. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is. Blijkens de stukken van het geding betreft de onderhavige zaak geen ingewikkeld feitencomplex, maar zijn daarbij slechts drie onderscheiden gedragingen aan de orde: het ingraven van asbest, puin en glas op het terrein van De Klamp, de afvoer van een tweede partij van deze afvalstoffen naar het gemeentelijke gronddepot en het uitvlakken van een derde partij over het maaiveld van het terrein van De Klamp. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft de verdachte begrepen wat hem werd verweten en heeft hij zich daartegen kunnen verdedigen, van welke mogelijkheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer wordt verworpen.
VRIJSPRAAK
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de gedragingen van uitvoerder [uitvoerder] niet aan Nokra Diensten B.V., bij wie [uitvoerder] destijds in dienst was, kunnen worden toegerekend, aangezien zij niet op de hoogte was van de verweten gedragingen. Daarom kon zij er niet over beschikken of deze gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden. De rechtspersoon heeft de verweten gedragingen ook niet aanvaard. Evenmin heeft zij eerdere soortgelijke gedragingen aanvaard. Verdachte voerde een bedrijf dat zich onder meer bezighield met asbestsaneringen en had derhalve geen enkel belang bij de verweten gedragingen. [Uitvoerder] heeft eigenmachtig gehandeld in strijd met de in het bedrijf gehanteerde protocollen.
De rechtbank honoreert dit verweer.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval verdachte niet als dader kan worden aangemerkt.
Getoetst aan de door de raadsman ter sprake gebrachte IJzerdraadcriteria kan, anders dan de raadsman meent, worden vastgesteld dat verdachte wel voldeed aan het zogenaamde beschikkingscriterium. Daaraan wordt immers voldaan indien de gedraging valt binnen de invloedssfeer van de rechtspersoon. Verdachte zou, ware zij op de hoogte geweest, hebben kunnen ingrijpen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het zogenaamde aanvaardingscriterium. Uit het onderzoek is niet gebleken dat verdachte in haar bedrijfsuitoefening eerdere soortgelijke gedragingen heeft aanvaard. Volgens verdachte werden in het bedrijf, dat zich destijds ook met asbestsanering bezighield, protocollen gehanteerd in situaties waarin bodemafwijkende stoffen worden aangetroffen.
Voorts is niet gebleken dat verdachte op de hoogte is geweest van de ten laste gelegde gedragingen, zodat ook niet gesteld kan worden dat zij deze gedragingen heeft aanvaard.
Niet kan worden gesteld dat de positie van [uitvoerder] in het bedrijf een zodanige is dat zijn wetenschap moet worden toegerekend aan verdachte. Op grond van de hierboven vastgestelde omstandigheden kan het daderschap van verdachte evenmin rechtstreeks worden afgeleid uit de bedrijfsvoering van de verdachte, aangezien niet is komen vast te staan dat de verweten gedragingen behoorden tot de normale bedrijfsvoering van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het als feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, feit 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr A.M. van Woensel en mr. A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2003.