ECLI:NL:RBALK:2003:AM2831

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.036204-02
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van ambtenaar wegens milieudelicten met asbest en andere afvalstoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 29 september 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar van de gemeente Stede Broec. De verdachte werd beschuldigd van het ontdoen van afvalstoffen, waaronder asbest, puin en glas, in strijd met de geldende milieuregels. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich afspeelden tussen 1 augustus 2001 en 1 augustus 2002, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die nadelige gevolgen voor het milieu konden hebben. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk afvalstoffen had begraven op het terrein van het project 'De Klamp' en deze niet op de juiste wijze had afgevoerd naar het gemeentelijk gronddepot. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet betaald. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de rol van de verdachte als ambtenaar, en het vertrouwen dat burgers in de overheid stellen. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging die stelden dat de dagvaarding nietig was en dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14.036204-02
Datum uitspraak: 29 september 2003
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, ten laste gelegd dat
1 primair.
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002 te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas hebben/heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' te brengen;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot en met 07 mei 2002 te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in de uitoefening van zijn beroep, afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas op of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' hebben/heeft gebracht, zulks terwijl zij/hij wist(e) althans redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat door die handeling(en) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid afvalstof(fen), te weten asbest en/of puin en/of glas, zijnde (een) afvalstof(fen) die de bodem kan/kunnen verontreinigen of aantasten, op en/of in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' hebben/heeft gebracht, terwijl zij/hij, verdachte(n), wist(e), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en/of (aldus) al dan niet opzettelijk niet aan hun/zijn verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/hem konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2 primair
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas hebben/heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan te brengen;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot en met 07 mei 2002 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in de uitoefening van zijn beroep, afvalstoffen te weten asbest en/of puin en/of glas op of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan hebben/heeft gebracht, zulks terwijl zij/hij wist(e) althans redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat door die handeling(en) nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid afvalstof(fen), te weten asbest en/of puin en/of glas, zijnde (een) afvalstof(fen) die de bodem kan/kunnen verontreinigen of aantasten, op en/of in de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan hebben/heeft gebracht, terwijl zij/hij, verdachte(n), wist(e), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en/of (aldus) al dan niet opzettelijk niet aan hun/zijn verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/hem konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
3 primair
hij in omstreeks de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Haarlem en/of in de gemeente Stede Broec, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, terwijl zij/hij voornemens waren/was handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem werd verminderd of verplaatst (te weten handelingen met asbest en/of puin en/of glas verontreinigde grond van het zogenaamde project 'De Klamp'te Bovenkarspel) van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de gemeente Stede Broec in of omstreeks de periode van 01 augustus 2001 tot 01 augustus 2002, te Haarlem en/of in de gemeente Stede Broec, in ieder geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, terwijl de gemeente voornemens was handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem werd verminderd of verplaatst (te weten handelingen met asbest en/of puin en/of glas verontreinigde grond van het zogenaamde project 'De Klamp' te Bovenkarspel) van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, welk strafbaar feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als toen aldaar opzettelijk de gemeente Stede Broec heeft doen plegen door het bestuur van die gemeente onkundig te houden van het voornemen die handeling te verrichten.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
VOORVRAGEN
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en feit 3 primair en subsidiair:
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit, in het bijzonder de daarin opgenomen zinsnede "op of in de bodem brengen", aangezien niet duidelijk is of daarmee wordt gedoeld op het ingraven van afvalstoffen door middel van de zogeheten omklapmethode dan wel op het uitvlakken van afvalstoffen over het maaiveld, dat in een later stadium heeft plaatsgevonden en waarmee de verdachte geen bemoeienis had. Voorts is betoogd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit eveneens aan nietigheid lijdt, omdat de omschrijving daarvan in het midden laat welke voorgenomen handeling (het ingraven van afvalstoffen dan wel het afvoeren van afvalstoffen naar het gronddepot van de gemeente) wordt bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de verdediging worden toegegeven, dat de omschrijving van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten aan duidelijkheid te wensen overlaat. Deze behelzen weliswaar een nadere plaatsbepaling van het feit, een - zeer ruime - periode waarbinnen het feit zou zijn gepleegd, alsmede een aanduiding van de desbetreffende afvalstoffen, maar enige nadere feitelijke omschrijving van de handelingen die de verdachte zou hebben verricht respectievelijk voornemens was te verrichten ontbreekt. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is. Blijkens de stukken van het geding betreft de onderhavige zaak geen ingewikkeld feitencomplex, maar zijn daarbij slechts drie onderscheiden gedragingen aan de orde: het ingraven van asbest, puin en glas op het terrein van De Klamp, de afvoer van een tweede partij van deze afvalstoffen naar het gemeentelijke gronddepot en het uitvlakken van een derde partij over het maaiveld van het terrein van De Klamp. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft de verdachte begrepen wat hem werd verweten en heeft hij zich daartegen kunnen verdedigen, van welke mogelijkheid hij ook gebruik heeft gemaakt. De omstandigheid dat hij niets met het uitvlakken van de afvalstoffen van doen zou hebben gehad, kan aan de geldigheid van de dagvaarding niet afdoen.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer wordt verworpen.
VRIJSPRAAK
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd ten aanzien van hetgeen als feit 2 primair is ten laste gelegd.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het gemeentelijk gronddepot aan de Verlengde Raadhuislaan een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer. Op grond van hiervan is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als feit 2 primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1 primair
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 november 2001 te Bovenkarspel, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk zich van afvalstoffen te weten asbest en puin en glas heeft ontdaan door deze buiten een inrichting in de bodem van het zogenaamde project 'De Klamp' te brengen;
2 subsidiair
hij op 25 en 26 oktober 2001 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, in de uitoefening van zijn beroep, afvalstoffen te weten asbest en puin op de bodem van een perceel gelegen in de nabijheid van de Verlengde Raadhuislaan heeft gebracht, zulks terwijl hij wist dat door die handelingen nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan;
3 primair
hij in de periode van 01 augustus 2001 tot 01 november 2001 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, terwijl zij voornemens waren handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem werd verplaatst (te weten handelingen met asbest en puin en glas verontreinigde grond van het zogenaamde project 'De Klamp' te Bovenkarspel) van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
BEWIJSVERWEREN
Ten aanzien van feit 1 primair:
Vast is komen te staan dat, nadat bij grondwerkzaamheden op het terrein van het project 'de Klamp' afvalstoffen aan het licht waren gekomen, verdachte en zijn medeverdachten een aanzienlijk gedeelte van deze stoffen elders op dat terrein hebben begraven.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich van de afvalstoffen heeft ontdaan door deze op of in de bodem van project 'de Klamp' te brengen, nu deze zich voorafgaand aan de verweten gedraging door toedoen van derden reeds in diezelfde bodem bevonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank dient het begraven van de afvalstoffen te worden gekwalificeerd als de in artikel 10 tweede lid Milieubeheer verboden gedraging, reeds omdat van een integrale handhaving van een bestaande toestand geen sprake is geweest. Voor de toepassing van genoemd wetsartikel maakt onder die omstandigheid geen verschil dat voorafgaand aan het handelen van verdachte en zijn medeverdachten de afvalstoffen reeds in de bodem van hetzelfde terrein aanwezig waren en evenmin dat zij oorspronkelijk door derden daar in waren gebracht. Een andere opvatting zou met de strekking van de Wet milieubeheer, te weten het verzekeren van een regelmatige verwijdering van afvalstoffen, niet in overeenstemming zijn.
STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Ten aanzien van 2 subsidiair:
Namens de verdachte is aangevoerd dat het bewezen verklaarde onder 2 niet kan worden gekwalificeerd, aangezien in de delictsomschrijving van artikel 10.3 (oud) Wet milieubeheer als bestanddeel is opgenomen dat de afvalstoffen "zijn ontstaan in de uitoefening van het bedrijf of beroep" van degene die daarmee voor het milieu nadelige handelingen verricht. Aangezien dit bestanddeel niet in de tenlastelegging van feit 2 voorkomt, zal dit tot ontslag van alle rechtsvervolging moeten leiden.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat het verweer betrekking heeft op de delictsomschrijving van het eerste lid van artikel 10.3 lid 1 (oud) Wet milieubeheer, terwijl aan het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde feit ziet op overtreding van het tweede lid van dat artikel, in de omschrijving waarvan voornoemd bestanddeel niet voorkomt. Het verweer kan derhalve niet slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mede plegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.3, tweede lid, (oud) van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Ten aanzien van feit 3 primair:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte, een ambtenaar die namens de gemeente toezicht hield op grondwerkzaamheden, heeft toen op een bouwlocatie bij deze werkzaamheden asbest, puin en glas werd aangetroffen, de uitvoerder opdracht gegeven de afvalstoffen op het terrein van de bouwlocatie te herbegraven. Toen bleek dat een restpartij verontreinigde grond op het terrein was achtergebleven, heeft verdachte bewust meegewerkt aan het vervoer van deze grond naar het gemeentelijk gronddepot, waar de grond is opgeslagen. Van het voornemen tot verplaatsing van gevonden afvalstoffen heeft verdachte geen melding gedaan bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.
Verdachte heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat - onder andere - met asbest verontreinigde grond niet op reguliere wijze is verwijderd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan, dat hij als ambtenaar de verweten gedragingen heeft mede gepleegd en als zodanig het vertrouwen dat burgers in de overheid hebben, heeft geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 6 januari 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder tot straf is veroordeeld.
TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
23, 24, 24c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht
1a (oud), 2 , 6 van de Wet op de economische delicten
28 Wet bodembescherming
10.2 (oud), 10.3 (oud) Wet milieubeheer
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het als feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het als feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van 1000 (duizend) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr A.M. van Woensel en mr. A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Lingen griffier, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2003.