Datum beschikking: 23 oktober 2003
DE RECHTBANK TE ALKMAAR, Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken.
In de zaak rekestnummer 52951/ES RK 01-5759 van:
[echtgenoot],
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
procureur mr. F.P. Klaver.
Advocaat mr. H.R. Kant te Krommenie, gemeente Zaanstad,
[echtgenote],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
procureur mr. M.C. Schenkeveld.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 november 2002 bepaald dat iedere verdere beslissing met betrekking tot het echtscheidingsverzoek en de nevenvoorzieningen wordt aangehouden in afwachting van uitlatingen van partijen.
De man is van de betreffende beschikking in hoger beroep gekomen.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De behandeling is vervolgens enkele malen ambtshalve aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen de in de beschikking van 7 november 2002 bedoelde stukken in het geding te brengen.
De behandeling is laatstelijk pro forma aangehouden tot en met 20 oktober 2003.
Op 20 oktober 2003 is van de zijde van de man een faxbericht met een onderliggend bescheid ingekomen.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij heeft overwogen in haar beschikking van 7 november 2002.
In aansluiting daarop overweegt de rechtbank als volgt:
De man is in de gelegenheid gesteld om, naar aanleiding van het door de vrouw gevoerde pensioenverweer, stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij een overlijdensrisicoverzekering heeft afgesloten, welke verzekering bij vooroverlijden van de man de vrouw recht geeft op een uitkering ter grootte van de door haar ontvangen alimentatie. De rechtbank heeft de vast te stellen alimentatie bepaald op 2.300,= euro per maand.
De behandeling was daartoe pro forma aangehouden tot en met 10 februari 2003, welke behandeling op verzoek van de procureur van de vrouw nader is bepaald op 14 april 2003, omdat de man nog geen overlijdensrisicoverzekering had afgesloten.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2002.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de man bij beschikking van 3 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
De rechtbank heeft daarop de behandeling ambtshalve aangehouden tot de pro forma zitting van 16 juni 2003 om partijen in de gelegenheid te stellen te voldoen aan de beschikking van 7 november 2002.
Geen van partijen heeft de rechtbank voor genoemde datum bericht, waarna de rechtbank de behandeling wederom ambtshalve heeft verlengd tot en met 15 september 2003.
Ter gelegenheid van de behandeling op 15 september 2003 zijn geen berichten van partijen ontvangen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7.5 en 7.6 van het procesreglement scheidingsprocedure, de behandeling nog eenmaal en wel peremptoir aangehouden tot en met 20 oktober 2003 (pro forma) om de man in de gelegenheid te stellen de in de beschikking van 7 november 2002 bedoelde stukken in het geding te brengen. Daarbij is tevens bepaald dat, indien de man daar niet aan voldoet, de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek om tussen partijen echtscheiding uit te spreken.
Op 20 oktober 2003 is een faxbericht van mr. Kant ingekomen, waarin hij meedeelt dat de man nog geen beslissing heeft genomen voor welk scenario hij zal kiezen (waarbij bedoeld wordt op hetgeen vermeld staat in het bij voormeld faxbericht tevens ingekomen onderliggend bescheid), omdat de man niet zal berusten in de beslissing van deze rechtbank betreffende de bijdrage in het levensonderhoud.
Het onderliggend bescheid betreft een brief van de heer Overtoom, account-manager financieel advies van de Rabobank, aan mr. Kant waarin verwezen wordt naar een gesprek dat de heer Overtoom met de man, [de man], heeft gehad over het treffen van de inkomensvoorziening.
De rechtbank kan uit de betreffende brief niet opmaken wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat de man geen overlijdensrisicoverzekering heeft afgesloten, ondanks dat hij daartoe door de rechtbank ruimschoots in de gelegenheid is gesteld en ondanks het feit dat de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 oktober 2002 heeft aangegeven daartoe bereid te zijn.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat, nu de man geen billijke voorziening als bedoeld in artikel 153 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft getroffen, het verweer van de vrouw slaagt, zodat het verzoek van de man om tot echtscheiding te geraken, zal worden afgewezen.
Gelet op de te geven beslissing behoeven de verzochte nevenvoorzieningen geen verdere bespreking.
Wijst het verzoek tot echtscheiding van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 23 oktober 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.