6. S&G heeft zich op het standpunt gesteld dat nu S&G geen vergunning heeft voor het organiseren van deze loterij deze overeenkomst in strijd is met Wet op de kansspelen en ingevolge artikel 3:40 BW mitsdien van rechtswege nietig is. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit meeste verstrekkende verweer als volgt. [eiseres] heeft meegedaan aan zogenaamde sweepstakes, gratis loterijen, die S&G heeft georganiseerd. Na het insturen van haar lotnummer komt aan [eiseres] mogelijk een winnend bedrag toe, zonder overwegende invloed van [eiseres] op de uitslag. Derhalve is sprake van kansspelovereenkomsten in de zin van de Wet op de kansspelen. Nu S&G onweersproken heeft gesteld dat zij niet over de toepasselijke vergunning beschikt, zijn deze overeenkomsten in strijd met de Wet op de kansspelen. Echter, dit wil niet zeggen dat deze overeenkomsten per definitie nietig zijn. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad hieromtrent blijkt dat wettelijke verboden niet altijd leiden tot nietige overeenkomsten. De maatstaf hier is 'de mate waarin de loterij zonder vergunning in brede lagen van de samenleving niet meer als maatschappelijk ongewenst, illegaal of strafwaardig wordt ervaren en dan ook door de overheid wordt gedoogd' (HR 7 september 1990, NJ 1991/266). Mitsdien dient aansluiting te worden gezocht bij de maatschappelijk heersende opvattingen.
In de literatuur is al eerder gewezen op de sterk gewijzigde opvattingen over en ontwikkelingen met betrekking tot de kansspelen (zie het proefschrift van B. Wessels, Natuurlijke verbintenissen, Tjeenk Willink 1988, nummer 213 en de aldaar genoemde literatuur). Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de Kansspelen zijn ook ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en vervolgingsbeleid te constateren. De rechtbank Roermond heeft bij vonnis van 19 december 2002 (LJN: AF 2186) gewezen op een uitspraak van de toenmalige minister van justitie in 1997 over de vraag naar het vervolgingsbeleid aangaande sweepstakes. Inmiddels is sprake van voortgang van het project kansspelen. De brief van de toenmalige staatssecretaris van justitie van 5 juni 2002 aangaande de eerste voortgangsrapportage van het project Kansspelen (TK 2001-2002, 24036/ 24557, nummer 257) bevat de volgende passages: " Het kabinet wil het verbod op gratis kansspelen bij de herziening van de Wet op de Kansspelen opheffen. Voorbeelden van gratis kansspelen zijn sweepstakes en inbelspelletjes waaraan deelgenomen kan worden zonder dat inleggeld verschuldigd is. Belangrijke overwegingen om het verbod op gratis kansspelen op te heffen zijn de behoefte van het bedrijfsleven om gratis kansspelen te gebruiken als promotiemiddel en de geringe risico's van gokverslaving. En vervolgens: Op 1 januari 1993 is de gedragscode met betrekking tot sweepstakes als promotionele actie in werking getreden. (...) Indien de beoogde zelfregulering niet afdoende is of te lang op zich laat wachten, dan kan dat aanleiding zijn om alsnog tegen bepaalde gratis kansspelen op te treden. (...) Het hiervoor geschetste handhavingstraject loopt vooruit op de herziening van de Wet op de kansspelen.
Ook in de kamerstukken die nadien zijn gepubliceerd komt deze opvatting naar voren. In dit kader schrijft de minister van justitie in een brief van 31 maart 2003 (kamerstuk nummer 280) voornemens te zijn promotionele kansspelen die geen financiële risico's en risico's van gokverslaving opleveren onder het wettelijke 'nee, tenzij regime' te scharen. Hiermee wijkt de minister weliswaar af van het voornemen van het vorige kabinet om de promotionele kansspelen buiten de verbodssfeer door middel van een gedragscode te reguleren, maar nog onverminderd wordt gestreefd naar regulering van de huidige wildgroei van promotionele kansspelen door deze, zij het onder voorwaarden, toe te staan. De start van de wetswijziging werd bepaald op het voorjaar van 2003.
Blijkens kamerstuk nummer 288 (beantwoording vragen van de vaste kamercommissie voor justitie bij brief van 7 juli 2003) is de afgelopen jaren naar het oordeel van de minister niet zozeer sprake geweest van een gedoogsituatie als wel van een poging om, vooruitlopend op wetswijziging, door middel van een gedragscode te komen tot nadere regulering van een in de praktijk ontstane geschiedenis.
In hetzelfde kamerstuk wordt melding gemaakt van de mate van aansluiting op de in ontwikkeling zijnde Europese Verkoopverordening in de interne markt. De thans voorgestelde tekst van de verordering gaat uit van toegestane gratis promotionele kansspelen -zonder daaraan door de lidstaten te verbinden vergunningenstelsel- in die zin dat geen inleg mag worden gevraagd en dat aan de uit te keren prijs een maximum wordt gesteld. De ontwikkelingen op het gebied van Europese en nationale regelgeving zijn derhalve nog in volle gang, maar de teneur is al jarenlang onmiskenbaar: aansluiting bij de praktijk.
Gelet op alle bovengenoemde ontwikkelingen is de rechtbank van oordeel dat de maatschappelijke ontwikkelingen omtrent dergelijke gratis loterijen zodanig zijn veranderd, dat niet kan worden gezegd dat het wettelijk voorschrift thans nog noopt tot de slotsom, dat het enkele bestaan van het verbod van gratis loterijen als de onderhavige alsmede het enkele welbewuste overtreden daarvan door S&G, ten faveure van deze laatste, leidt tot nietigheid van de onderhavige overeenkomsten. Nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] geld moest inleggen, anders dan ter aankoop van een produkt, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een gratis kansspelovereenkomst die niet wordt getroffen door nietigheid.
Nu de overeenkomsten niet nietig geoordeeld zijn behoeft het door [eiseres] subsidiair gestelde, inhoudende dat S&G daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, ongeacht het lot van het primair gevorderde, geen bespreking.