ECLI:NL:RBALK:2003:AO0276

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010136-03
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op medebewoonster in Alkmaar met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 2 december 2003 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte op 26 maart 2003 zijn medebewoonster in hun flatcomplex in Alkmaar heeft vermoord. De verdachte heeft verklaard zich niets te herinneren van het motief, maar heeft gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen. De tenlastelegging omvatte moord met voorbedachten rade, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren in de borst en hals van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het primair ten laste gelegde, namelijk moord, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de daad en de gevolgen voor de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen mes, dat is gebruikt bij de moord, moet worden onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de psychische toestand van de verdachte is meegewogen. De rechtbank concludeert dat de verdachte toerekeningsvatbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/010136-03
Datum uitspraak: 2 december 2003
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd PI Noord Holland Noord, HvB Schutterswei, Alkmaar
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2003.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. J.G. Schmidt te Schagen, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 maart 2003 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de hals en/of (elders) in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gedrukt en/of geduwd en/of die [slachtoffer] gewurgd en/of een of meer wurghandelingen ten aanzien van die [slachtoffer] verricht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij daaraan is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2003 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een of meermalen een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de hals en/of (elders) in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gedrukt en/of geduwd en/of die [slachtoffer] gewurgd en/of een of meer wurghandelingen ten aanzien van die [slachtoffer] verricht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij daaraan is overleden;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 26 maart 2003 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen een mes in de borst en de hals van die [slachtoffer] gestoken en gedrukt en wurghandelingen ten aanzien van die [slachtoffer] verricht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij daaraan is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. BEWIJSVERWEREN
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde omdat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van enig motief en derhalve ook niet gebaseerd is geweest op enig - al dan niet rationeel - beraad en overleg.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende:
Verdachte heeft op 26 maart 2003 tegen verhorende politieambtenaren onder meer het volgende verklaard (V = vraag verbalisant; A = antwoord verdachte):
V: Hoe is ze doodgegaan?
A: Ik heb een mes gepakt.
V: Waar kwam dat mes vandaan?
A: Uit mijn huis, een knipmes met een tijger erop.
V: Waar had je het mes thuis liggen?
A: In het bureau. Ik stond in de kamer en er knapte iets. Ik wist dat ze op het punt stond van vertrekken en dat ze stond te douchen.
V: Wat was voor jou het moment dat je besloot om wat te gaan doen vannacht?
A: Ik denk vijf minuten ervoor.
V: Hoe lang heb je nagedacht vooraf?
A: Niet. Ik heb niet nagedacht. Ik hoorde haar op het punt van weggaan. Toen ben ik naar beneden gegaan.
V: Hoe ontstond vanmorgen het kontakt?
A: Ik klopte op de deur. Ze zei " He [verdachte]".
Verdachte heeft op 27 maart 2003 tegen verhorende politieambtenaren onder meer het volgende verklaard (V = vraag verbalisant; A = antwoord verdachte):
V: Waar lag het mes waar je gisteren over sprak?
A: Het mes lag in een kastje van het bureau.
V: Je zei ik kan het verhaal vertellen tot aan de deur. We zijn nu bij het mes.
A: Ik heb het mes gepakt en ik heb toen een tijdje voor het raam gestaan en heb een tijdje naar buiten op de weg gekeken. Ik vroeg me af wat me bezielde. Ik heb mijn sleutels uit de fruitschaal gepakt en ik ben door de voordeur naar het portaal gegaan.
V: Je stond voor het raam naar buiten te kijken.
A: Ja, ik voelde helemaal niets. Ja toen ik de trap af liep, toen voelde ik mij kwaad en bang.
V: Hoeveel tijd zat er tussen het moment dat je de voordeur achter je dicht trok en het moment dat je bij [slachtoffer] kwam?
A: een minuut, twee minuten. Ik heb twee keer zachtjes geklopt. Toen deed ze de deur open. Ze had een jas aan.
V: Je vertelde gisteren dat je de hakken van [slachtoffer] op de vloer hoorde. Waar was je toen je dat hoorde?
A: Voor het raam.
V: Waar had je het mes toen je bij [slachtoffer] voor de deur stond.
A: In mijn zak.
Verdachte heeft op 28 maart 2003 tegen verhorende politieambtenaren onder meer het volgende verklaard (V = vraag verbalisant; A = antwoord verdachte):
V: Vertel eens hoe je je nu voelt?
A: Ik ben geknakt. Ik zie het nu ook weer voor me dat ik haar doodmaak.
V: Vertel eens wat je precies ziet.
A: Ik heb haar de kamer ingeduwd, toen rechts naar de slaapkamer, toen heb ik mijn mes gepakt.
V: En toen?
A: Ik heb het mes op haar keel gezet en gedrukt en toen nog een keer en toen wilde ik het stoppen met mijn handen. Toen gleed ze nog weg en begon te gillen en toen raakte ik in paniek.
V: En wat deed jij toen?
A: Dan zie ik mezelf in de keuken staan. In de keuken heb ik mijn handen gewassen. Ik mis nu nog een stukje… Ik herinner me dat ze in paniek raakt, ze doet haar handen omhoog. Het mes heb ik niet afgespoeld, dat heb ik in die handdoek gedraaid.
Verdachte heeft op 31 maart 2003 tegen verhorende politieambtenaren onder meer het volgende verklaard (V = vraag verbalisant; A = antwoord verdachte):
V: Wat voelde je op het moment dat je de trap afliep?
A: Ik was bang en kwaad. Ik had me zo nog nooit eerder gevoeld.
V: Waarom was je kwaad?
A: Omdat ik me realiseerde wat er allemaal aan de hand was en dat alles wat ik had nu kapot was gemaakt. Ik loop daar naar binnen. Ze vraagt: Is er iets? Of is er iets met [naam]? En ze zei ook iets over gezondheid ja... en toen knapte er iets in me.
V: Dus we kunnen in ieder geval vaststellen dat je in de gang met haar hebt gesproken?
A: Ja, ze stond schuin half gedraaid in de gang en niet bang of zo. Ik besluit een mes te pakken. Ik ga naar haar (nadruk) toe en niet naar iemand anders. Als ik naar binnen ga om te praten hoef ik geen mes mee te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden aangenomen dat verdachte in de vroege ochtend van 26 maart 2003
- zich in zijn woning bevindt;
- geluiden hoort waarvan hij aanneemt dat die afkomstig zijn uit de flat van [slachtoffer];
- vervolgens zijn mes uit het bureau pakt;
- dan voor het raam gaat staan en zich afvraagt wat hem bezielt;
- de sleutels uit de fruitschaal pakt, de flat verlaat en de trap afdaalt naar de flat waar [slachtoffer] woont;
- aanklopt op de deur van haar flatwoning waarna de deur door het slachtoffer wordt geopend;
- een korte conversatie heeft met het slachtoffer voor de deur en in de gang van haar woning;
- vervolgens het slachtoffer de kamer en de slaapkamer heeft ingeduwd en zijn mes heeft gepakt;
- daarna [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Hoewel het motief van verdachte niet duidelijk is geworden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gelet op het bovenstaande niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Hij heeft nog voor het raam gestaan, zich afvragend waar hij mee bezig was. Verdachte heeft een mes gepakt, is de trap afgegaan, heeft zachtjes aangeklopt en heeft in de flat gepraat met het slachtoffer. Er zijn derhalve momenten geweest waarop verdachte had kunnen beslissen af te zien van dit doelbewuste bezoek aan [slachtoffer] dan wel dit bezoek af te breken en te stoppen waarmee hij bezig was. Deze momenten heeft verdachte niet aangegrepen.
Voor het element "voorbedachte raad" is voldoende, dat de daad niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar van een enige - zoals in dit geval ook betrekkelijk korte - tijd tevoren genomen besluit en dat verdachte in het tijdsverloop tussen het besluiten en de uitvoering heeft nagedacht over en zich rekenschap heeft gegeven en zich kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Moord
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is - mede gelet op de inhoud van het hierna te noemen rapport van het Pieter Baan Centrum - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft de hem bekende medebewoonster van het flatcomplex aan de [adres] te Alkmaar, [slachtoffer], oud 26 jaar, die op het punt stond naar haar werk te gaan, in haar woning in koelen bloede vermoord zonder hiervoor enig motief aan te voeren. Door aldus te handelen heeft verdachte abrupt het leven afgebroken van een jonge vrouw die nog stond aan het begin daarvan en de nabestaanden onherstelbaar verlies en blijvend leed toegebracht. Door feiten als het onderhavige is de rechtsorde in hoge mate geschokt en worden de in het algemeen bestaande gevoelens van onveiligheid vergroot. Door te verklaren dat hij zich niets kan herinneren van het motief - hoewel verdachte zeer gedetailleerd heeft verklaard omtrent alle overige van belang zijnde aspecten van deze tragische gebeurtenis - maakt de verdachte het rouwproces van de nabestaanden niet gemakkelijker.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 31 maart 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 augustus 2003 van N. Bakker als reclasseringswerker verbonden aan Brijder verslavingszorg te Alkmaar.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 7 november 2003 en ondertekend door H.J.M. Zonder, arts-assistent psychiatrie (in samenwerking met A.A.R. de Kom, psychiater) en J.B. Seinen, psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie en advies:
Onderzochte was ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit niet lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat dit feit hem kan worden toegerekend.
Betrokkene is een 25-jarige man bij wie sprake is van een persoonlijkheidsopbouw die het beeld vertoont dat overeenkomt met de beperkingen passend bij een persoonlijkheidsstoornis. Van een in zijn ontwikkeling ook werkelijk aanwijsbare persoonlijkheidsstoornis in de strikte zin des woords, kan echter niet worden gesproken omdat deze stoornis alleen kan worden vastgesteld indien er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling die vanaf de vroeg adolescentie is aan te wijzen. Dat is bij betrokkene niet het geval. De gebrekkige persoonlijkheidsopbouw blijkt met name uit het psychologisch testmateriaal en uit de bevindingen tijdens de observatie. Er is sprake van duidelijk pathologisch beperkende afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Hij heeft de neiging ontwikkeld om gevoelens van onzekerheid en ook van daaraan verbonden minderwaardigheid te dempen met behulp van met name cocaïne. Een daaraan verbonden afhankelijkheid van of anderszins ziekelijk gebruik van cocaïne, kan echter niet objectief worden vastgesteld. Ook betrokkene's afhankelijkheid komt niet tot uiting in het gebruik van cocaïne.
Betrokkene is niet aantoonbaar innerlijk in zijn keuzevrijheid ten aanzien van het gebruik van alcohol of drugs beperkt geweest, terwijl het gebruik van alcohol en drugs doorslaggevend lijkt te zijn geweest bij het ontstaan van de geladen toestand waarin betrokkene met het mes het slachtoffer heeft gedood. Aangezien er ten aanzien van het gebruik van alcohol en cocaïne geen sprake is van aantoonbare doorwerking van enige stoornis, kan er niet anders dan van worden uitgegaan dat betrokkene de keuzevrijheid heeft gehad om deze middelen tot zich te nemen. Om die reden kan het onderzoekend PBC-team slechts concluderen tot toerekeningsvatbaarheid en onthoudt het zich van advies tot behandeling of bejegening in een strafrechtelijk kader.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
De door de verdachte en de raadsman opgeworpen hypothese dat eventueel sprake zou kunnen zijn van een tijdelijk paranoïde toestandsbeeld veroorzaakt door - zo zal de rechtbank het betoog van de raadsman en de verklaring van verdachte samenvatten - een vlucht in alcohol en cocaïne om de voor verdachte bedreigende werkelijkheid te ontlopen, vindt geen steun in de rapportage van het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank is van oordeel dat zowel het gedrag voorafgaande aan de moord als het gedrag van verdachte onmiddellijk na het plegen van dit feit allerminst duiden op een stoornis van zijn geestvermogens of van zijn geheugen; deskundigen hebben een dergelijke stoornis ook niet vastgesteld.
De conclusie van het Pieter Baan Centrum brengt met zich mee dat de kans op herhaling van een dergelijke daad niet goed inschatbaar is. Het belang van de maatschappij om beschermd te zijn tegen dergelijk gewelddadig gedrag van verdachte moet prevaleren boven het belang van verdachte om zijn leven in vrijheid te kunnen voortzetten. Het hiervoor genoemde maatschappelijk belang is alleen gediend met een langdurige verwijdering van verdachte uit die maatschappij.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.
8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
a. een rugzak, kleur bruin, Timberland;
b. een Nike jogging broek, kleur zwart, en
c. een Billy Dean shirt kleur groen,
dienen te worden verbeurd verklaard.
9. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, kleur zwart, LION,
dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezen verklaarde met behulp van dit mes is begaan.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijftien (15) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
a. een rugzak, kleur bruin, Timberland;
b. een Nike jogging broek, kleur zwart, en
c. een Billy Dean shirt kleur groen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een mes, kleur zwart, LION.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2003.