ECLI:NL:RBALK:2004:AO2834

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1544
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Zijp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een jeugdherberg in Den Burg

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een jeugdherberg aan de Haffelderweg in Den Burg. De verzoekers, die allen in de nabijheid van het bouwperceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente Texel, waarin vrijstelling werd verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning werd afgegeven. De voorzieningenrechter heeft op 20 januari 2004 uitspraak gedaan na behandeling van de verzoeken op 14 januari 2004.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, ondanks de afstand van hun woningen tot het bouwperceel. De voorzieningenrechter heeft de ruimtelijke onderbouwing van de gemeente als ontoereikend beoordeeld, omdat deze niet voldoende ingaat op de impact van de jeugdherberg op de omgeving, waaronder de nabijgelegen woningen en de verkeersdrukte. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de gemeenteraad van Texel een beleidsnota heeft vastgesteld die niet in de ruimtelijke onderbouwing is meegenomen, wat een gebrek in de besluitvorming oplevert.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen en de besluiten van de gemeente geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de bouw van de jeugdherberg voorlopig niet kan doorgaan totdat de gemeente de gebreken in de besluitvorming heeft hersteld. De gemeente is ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: 03/1544, 04/70 en 04/71
Inzake: 1. [verzoeker],
2. [verzoeker],
3. [verzoeker],
allen wonende te [woonplaats], verzoekers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
De besluiten van verweerder van 30 oktober 2003 en 7 november 2003.
2. Zitting
Datum: 14 januari 2004.
Verzoekers zijn ambtshalve opgeroepen. Zij zijn in persoon verschenen. Verzoekers sub 2 en 3 hebben zich laten bijstaan door mr. E.V. van Hardeveld, gemachtigde, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden C.H. Witte en O.M.W. Storms, beiden ambtenaar van de gemeente.
Verder is verschenen als partij in dit geschil de stichting "Stichting Nederlandse Jeugdherberg Centrale", handelend onder de naam "Stayokay", vertegenwoordigd door A.J. Pullen, gemachtigde, bijgestaan door C.C. Teunissen, projectleider.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij een op 20 december 2002 door verweerder ontvangen aanvraag heeft Stayokay vergunning gevraagd voor de bouw van een jeugdherberg op een perceel aan de Haffelderweg te Den Burg.
Bij besluit van 30 oktober 2003 heeft verweerder ten behoeve van de realisering van het bouwplan vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Bij besluit van 7 november 2003 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Beide besluiten zijn verzonden op 11 november 2003.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 december 2003, bij de rechtbank ontvangen op 4 december 2003, heeft verzoeker sub 1 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brieven van 7 januari 2004, bij de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, hebben verzoekers sub 2 en 3 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 10 december 2003, nader aangevuld bij brieven van 7 januari 2004, 9 januari 2004, 12 januari 2004 en 13 januari 2004, heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 13 januari 2004 hebben verzoekers sub 2 en 3 een nadere memorie ingezonden.
Vervolgens zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening op 14 januari 2004 ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aard van het vergunde bouwwerk in de stukken op diverse manieren wordt omschreven. Zo wordt naast jeugdherberg onder andere gesproken over hostel en groepsverblijf. Op deze kwestie zal verder in de uitspraak nader worden ingegaan. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak gebruikmaken van de in de vergunningaanvraag genoemde term jeugdherberg.
4.3. Stayokay exploiteert momenteel twee jeugdherbergen in Den Burg, te weten de vestiging "Panorama" aan de Schansweg met 139 bedden en de vestiging "Eyercoogh" aan de Pontweg met 102 bedden. Omdat deze vestigingen niet meer voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd, heeft Stayokay het plan opgevat om één nieuwe, moderne vestiging te realiseren, waarin beide bestaande vestigingen opgaan. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder hiervoor vrijstelling en bouwvergunning verleend.
De vergunde jeugdherberg, die een bebouwingsvlak van ongeveer 2.100 m2 beslaat, omvat drie vleugels in twee bouwlagen, met een zadeldak, die met een lage bebouwing aan elkaar zijn verbonden. In de noordelijke vleugel zijn algemene ruimten gesitueerd zoals kantoren, een restaurant, zalen, een bar en de receptie. In de andere vleugels van de jeugdherberg bevinden zich onder andere de entree en de slaapkamers bestemd voor de gasten. In totaal zijn er 240 slaapplaatsen aanwezig, verdeeld over 2-, 4- en 6- persoonskamers. Elke kamer beschikt over eigen sanitaire voorzieningen. Rondom de jeugdherberg bevindt zich een open terrein waarop onder andere tuinen, terrassen en een vijver zijn geprojecteerd. Verder wordt ter plaatse voorzien in het realiseren van 40 parkeerplaatsen alsmede een fietsenstalling
Het perceel waarop de jeugdherberg is gesitueerd (hierna: het bouwperceel), is voorheen in gebruik geweest als voetbalveld en omgeven met een boomsingel. Het bouwperceel ligt ingeklemd tussen een bedrijventerrein, een openluchtzwembad, sportvelden en een scholengemeenschap. Het bouwperceel is gelegen aan de Haffelderweg aan de rand van de bebouwde kom aan de zuidzijde van Den Burg. De Haffelderweg is een ontsluitingsweg van Den Burg naar het zogeheten Hoge Berg gebied, een natuurgebied dat in eigendom is van Staatsbosbeheer.
In de omgeving van het bouwperceel zijn woningen van derden gelegen. De dichtstbijzijnde woning van derden, de woning van verzoeker sub 2, die op het bedrijventerrein woonachtig is, is op ongeveer 70 meter van het bouwperceel gesitueerd. Op ongeveer 120 meter van het bouwperceel bevindt zich een woonwijk met aaneengesloten woonbebouwing. Deze woningen zijn onder andere gelegen langs de Haffelderweg, waar verzoeker sub 1 woonachtig is, en de Emmalaan, waar verzoekers sub 3 woonachtig zijn, alsmede een hotelbedrijf exploiteren.
4.4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, dient een belanghebbende, alvorens beroep in te stellen tegen een besluit, daartegen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.4.1. Verweerder heeft betwist dat verzoekers sub 1 en 3 als belanghebbenden zijn aan te merken bij de bestreden besluiten, gelet op de afstand tussen hun woningen en bedrijf en het bouwperceel.
4.4.2. Of een persoon als belanghebbende bij een besluit kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, hangt af van het antwoord op de vraag of hij een hem persoonlijk aangaand belang heeft, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Hiervoor zijn de omstandigheden van het concrete geval bepalend.
De woning van verzoeker sub 1 is op ongeveer 283 meter van het bouwperceel gelegen. De woning en het bedrijf van verzoekers sub 3 bevinden zich op ongeveer 203 meter van het bouwperceel. De voorzieningenrechter leidt uit de stukken af dat vanaf de percelen van verzoekers sub 1 en 3 geen rechtstreeks zicht op het bouwperceel bestaat. Desondanks acht de voorzieningenrechter de situering van de percelen van verzoekers sub 1 en 3 ten opzichte van het bouwperceel van dien aard dat, mede in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling van het vergunde bouwwerk, zij toch als belanghebbenden bij de bestreden besluiten kunnen worden aangemerkt. Bovendien geldt voor verzoekers sub 3 dat zij, gelet op de aard van het bedrijf dat zij exploiteren, als potentiële concurrent kunnen worden beschouwd van de te realiseren jeugdherberg. Ook om die reden kunnen zij worden aangemerkt als belanghebbende in de hiervoor bedoelde zin.
4.5. Op 1 januari 2003 is in werking getreden de Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht). Uit artikel VII, derde lid, van deze wet volgt dat op dit geschil de Woningwet van toepassing is zoals deze gold op de dag waarop de aanvraag om bouwvergunning is ingediend.
4.6. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voorzover hier van belang, mag de bouwvergunning alleen en moet worden geweigerd, indien:
a. (…)
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. (…)
e. (…)
4.6.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Den Burg-Zuid" rust op het bouwperceel de bestemming "Recreatieve doeleinden", met de subbestemming "Sportterrein".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden in de vorm van sportieve recreatie met daarbij behorende gebouwen, zoals sportzalen c.q. -hallen, kleedlokalen, verversingsruimten, kantines, toiletten en met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, mogen de hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen worden gebouwd.
4.7. Vaststaat dat op het gedeelte van het bouwperceel waarop de jeugdherberg is gesitueerd geen bebouwingsgrenzen staan ingetekend. Evenmin past de jeugdherberg als zodanig binnen de voor het perceel geldende bestemming. Teneinde verwezenlijking van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
4.7.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
4.7.2. Gelet op de stukken staat vast dat in dit geval is voldaan aan de formele vereisten om toepassing te geven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO. De gemeenteraad heeft zijn bevoegdheid om op basis van dit artikellid vrijstelling te verlenen aan verweerder gedelegeerd. Verder hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 21 oktober 2003 de voor de vrijstelling benodigde verklaring van geen bezwaar afgegeven. Het beletsel dat in dit geval wordt gevormd door artikel 19, vierde lid, van de WRO nu het geldende bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, is opgeheven doordat er ten tijde van het verlenen van de vrijstelling voor het bouwperceel een voorbereidingsbesluit gold.
4.8. Verzoekers kunnen zich niet met het vrijstellingsbesluit van verweerder verenigen. Zij zijn van mening dat een jeugdherberg met 240 slaapplaatsen niet past in de omgeving. In dat verband hebben zij met name gewezen op de aanwezigheid van woningen in de nabijheid van het bouwperceel, in het bijzonder de woning van verzoeker sub 2, alsmede op het in de omgeving van het bouwperceel gelegen Hoge Berg gebied. Verzoekers vrezen dat de druk op dit gebied zal toenemen als gevolg van de intensivering van het recreatieve gebruik door de bezoekers van de jeugdherberg. Wat betreft de woningen vrezen verzoekers dat het woongenot zal worden verstoord als gevolg van overlast veroorzaakt door komende en gaande bezoekers van de jeugdherberg. Ook vrezen verzoekers dat de verkeersdruk op de Haffelderweg zal toenemen en dat dit tot verkeersonveilige situaties zal leiden.
Verzoekers hebben daarnaast aangevoerd dat verweerder bij zijn besluitvorming heeft miskend dat de bestaande druk op de omgeving van het bouwperceel reeds hoog is als gevolg van de aanwezigheid van de scholengemeenschap, die voornemens is uit te breiden, en de sportvelden. Verder zijn er, aldus verzoekers, plannen om een nieuw gemeentehuis te bouwen in de nabijheid van het bouwperceel. Wanneer al deze ontwikkelingen worden voortgezet, dan wordt volgens verzoekers het onderhavige gedeelte van Den Burg onevenredig zwaar belast in verhouding tot andere delen van het dorp.
4.8.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bezwaren van verzoekers nopen tot de beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing die verweerder aan zijn vrijstellingsbesluit ten grondslag heeft gelegd. Deze ruimtelijke onderbouwing is vervat in een bijlage bij het vrijstellingsbesluit. Deze ruimtelijke onderbouwing bevat allereerst een omschrijving van het project, waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie, de reden en achtergronden van het plan, de inrichting van de omgeving en de daarin/daarbij voorkomende functies. Vervolgens komen in de ruimtelijke onderbouwing aan de orde de motivering van de locatiekeuze, een inrichtingsschets, verkeers-, groen- en waterplannen alsmede de milieuaspecten van het project.
In aanvulling op deze ruimtelijke onderbouwing merkt verweerder in het vrijstellingsbesluit op dat het bouwperceel in het concept-bestemmingsplan "Den Burg" de bestemming "maatschappelijke voorzieningen" heeft. Omdat de jeugdherberg niet binnen deze bestemming past, zal, aldus verweerder, het perceel in het nog op te stellen ontwerp-bestemmingsplan worden bestemd als "Horeca", met de nadere aanduiding "groepsverblijven".
4.8.2. Wat betreft laatstgenoemd aspect van de ruimtelijke onderbouwing - de verwijzing naar het concept-bestemmingsplan en het nog op te stellen ontwerp-bestemmingsplan - overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Blijkens de stukken wordt in het concept-bestemmingsplan verstaan onder een hotel een bedrijf dat permanent is ingericht en in gebruik is voor de bedrijfsmatige verstrekking van logies en dienstverlening met bijbehorende verzorgende en recreatieve voorzieningen en eventueel een restaurant. Een definitie van groepsverblijf is niet in het concept-bestemmingsplan opgenomen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in dat verband aansluiting zal worden gezocht bij de definitie van dit begrip zoals vervat in het bestemmingsplan "Buitengebied". In de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is groepsverblijf omschreven als een gebouw ingericht en in gebruik voor de bedrijfsmatige verstrekking van logies aan groepen personen met daarbij behorende collectieve voorzieningen.
Wanneer wordt uitgegaan van de hiervoor genoemde definities, rijst bij de voorzieningenrechter de vraag of de onderhavige jeugdherberg niet moet worden aangemerkt als een hotel in plaats van als groepsverblijf. De indeling van de jeugdherberg in 2-, 4- en 6- persoonskamers verschilt niet wezenlijk van een hotel. Ook de op ontmoeting gerichte ruimten in de jeugdherberg zoals zalen, een bar en een restaurant zijn voor een hotel geen ongebruikelijke voorzieningen. In dit verband acht de voorzieningenrechter verder van belang dat de doelgroepen waarop de jeugdherberg zich blijkens de stukken richt naast de onderwijs- en groepsmarkt ook individuele reizigers en families en gezinnen betreffen. Deze laatste categorie zal naar verwachting iets minder dan 50% van het totale bezoekersaantal uitmaken.
Verweerder dient deze aspecten bij de beslissing op bezwaar nader te bezien. Aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter hierin niet, omdat de wijze waarop de jeugdherberg in het nieuwe bestemmingsplan wordt aangemerkt de materiële beoordeling van het bouwplan op zichzelf niet raakt.
4.8.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de gemeenteraad van Texel de beleidsnota "Toerisme en Recreatie op Texel, kwaliteit en ontwikkeling" (hierna: de Nota) heeft vastgesteld. Deze Nota bevat de algemene beleiduitgangspunten en richting van het recreatiebeleid voor de komende tien jaar. Onderdeel van deze Nota vormt onder andere een aantal criteria waaraan het verplaatsen van recreatieve slaapplaatsen, waarvan in dit geval sprake is, moet voldoen.
Vastgesteld moet worden dat in de opgestelde ruimtelijke onderbouwing op geen enkele wijze wordt ingegaan op de Nota. De ruimtelijke onderbouwing is in zoverre ontoereikend. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om dit gebrek in het kader van deze procedure te passeren, nu ter zitting is komen vast te staan dat wat betreft de onderhavige jeugdherberg in ieder geval aan één van de criteria voor het verplaatsen van recreatieve slaapplaatsen niet wordt voldaan. Het betreft hier de eis dat verplaatsing van slaapplaatsen niet mag leiden tot een extra bedrijf. Aan deze eis wordt niet voldaan, omdat op de vestiging "Panorama", naar ter zitting is gebleken, 20 slaapplaatsen zullen achterblijven die door een andere exploitant zullen gaan worden geëxploiteerd.
Daarbij komt dat de voorzieningenrechter het ten aanzien van een andere eis die in de Nota ten aanzien van het verplaatsen van slaapplaatsen wordt gesteld onduidelijk acht of daaraan in dit geval is voldaan. Het betreft hier de eis dat moet worden voldaan aan het zonerings- en concentratiebeleid, hetgeen inhoudt dat de verplaatsing van de slaapplaatsen bij voorkeur dient plaats te vinden van de rustige gebieden naar de concentratiegebieden. Als zodanig worden in de Nota aangemerkt De Cocksdorp en De Koog. Verweerder heeft ter zitting hierover naar voren gebracht dat verplaatsing van slaapplaatsen volgens de Nota slechts mogelijk is binnen een gebied met dezelfde postcodecijfers. Gelet hierop wordt volgens verweerder binnen het kader van de Nota gebleven. De voorzieningenrechter vindt voor hetgeen verweerder heeft aangevoerd over de postcodecijfers echter geen aanknopingspunten in de Nota. Bij de beslissing op bezwaar dient verweerder dit nader te motiveren.
De voorzieningenrechter ziet in het vorenoverwogene reeds voldoende aanleiding om de bij de bestreden besluiten verleende vrijstelling en bouwvergunning te schorsen.
4.8.4. Ook los van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de Nota acht de voorzieningenrechter de opgestelde ruimtelijke onderbouwing ontoereikend. Een ruimtelijke onderbouwing dient inzichtelijk te maken waarom het bouwplan, gelet op alle belangen die bij het gebruik van het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft worden geraakt, vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar is. Een ruimtelijke onderbouwing dient de visie te bevatten op de toekomstige ontwikkeling van het betrokken gebied teneinde incidentenplanologie te voorkomen.
Vastgesteld moet worden dat de onderhavige ruimtelijke onderbouwing hoofdzakelijk beschrijvend van aard is. Voorzover de locatiekeuze aan de orde komt, wordt alleen nader ingegaan op de factoren die maken dat het bouwperceel - in de visie van verweerder - geschikt is voor het realiseren van een voorziening als de jeugdherberg. Een integrale afweging met alle overige betrokken belangen is in de ruimtelijke onderbouwing niet gemaakt. Dat zich op 70 meter van het bouwperceel de woning van verzoeker sub 2 bevindt en dat op een iets grotere afstand een woonwijk is gesitueerd, wordt in de ruimtelijke onderbouwing zelfs in het geheel niet gemeld. Ook de ligging in de omgeving van het Hoge Berg gebied blijft in de ruimtelijke onderbouwing onbesproken. De opgestelde ruimtelijke onderbouwing is om die reden ontoereikend. Dat in de weerlegging van de zienswijzen wel op de hiervoor genoemde aspecten is ingegaan, doet hieraan niet af, omdat in die weerlegging deze aspecten elk afzonderlijk, en niet als een integraal geheel, zijn bezien.
In de ruimtelijke onderbouwing is verder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede in aanmerking genomen de relatief ernstige inbreuk die het onderhavige bouwplan op het geldende planologische regime maakt, onvoldoende aandacht besteed aan de ontwikkeling die wordt voorgestaan met het gebied waarin het bouwplan is gelegen. De voorzieningenrechter doelt in dit verband met name op de door verzoekers genoemde plannen om de ter plaatse gevestigde scholengemeenschap uit te breiden en een nieuw gemeentehuis te bouwen.
Tevens acht de voorzieningenrechter de toename van de verkeersdruk op de Haffelderweg in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende belicht, nu daarin niet onder ogen is gezien dat op een gedeelte van de Haffelderweg éénrichtingsverkeer geldt voor auto's, maar tweerichtingsverkeer voor fietsers. Gezien de omstandigheid dat een groot deel van de doelgroep van de jeugdherberg gebruik zal maken van de fiets als vervoermiddel, acht de voorzieningenrechter het in het geheel niet uitgesloten dat in zoverre verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan.
Bij de beslissing op bezwaar dient verweerder op de hierboven geconstateerde gebreken nader in te gaan. Ook deze gebreken vormen aanleiding om de bij de bestreden besluiten verleende vrijstelling en bouwvergunning te schorsen.
4.9. Voorzover verzoekers zich op het standpunt hebben gesteld dat het aantal parkeerplaatsen waarin het bouwplan voorziet, gelet op de verkeersaantrekkende werking van de jeugdherberg, onvoldoende is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.9.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening, voorzover hier van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Zoals hiervoor reeds eerder vermeld, zijn op het terrein van de jeugdherberg 40 parkeerplaatsen aanwezig. Hiervan zijn vijf bedoeld voor het personeel, zodat er voor de gasten 35 parkeerplaatsen resteren. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit aantal voldoende is. In dat kader heeft hij zich mede gebaseerd op ervaringscijfers van andere jeugdherbergen. Bij zijn besluitvorming heeft verweerder verder betrokken dat veel toeristen Texel per openbaar vervoer en fiets bezoeken.
Bezien in het licht van deze motivering ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het aantal aanwezige parkeerplaatsen op het terrein van de jeugdherberg niet toereikend is. Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening is voldaan.
4.10. Vanwege hetgeen hiervoor onder 4.8.3 en 4.8.4 is overwogen dienen de verzoeken om een voorlopige voorziening te worden toegewezen. De bestreden besluiten worden geschorst gedurende de hierna onder "Beslissing" genoemde termijn.
4.11. Ten aanzien van verzoeker sub 1 is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld die verzoekers sub 2 en 3 in verband met de behandeling van hun verzoeken om een voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) begroot op € 322,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zowel verzoeker sub 2 als verzoekers sub 3. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld), waarvan de uitkomst - € 644,00 - vervolgens is gehalveerd, omdat de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers sub 2 en 3 moeten worden beschouwd als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit en daarom als één zaak.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe ;
- bepaalt dat de besluiten van verweerder van 30 oktober 2003 en 7 november 2003 worden geschorst tot zes
weken na de datum van de verzending van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Texel aan verzoekers sub 1, 2 en 3 het griffierecht ten bedrage van € 116,00
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers sub 2 en 3 redelijkerwijs gemaakte proceskosten
ten bedrage van € 322,00 voor zowel verzoeker sub 2 als verzoekers sub 3;
- wijst de gemeente Texel aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van de proceskosten dient te worden gedaan aan verzoekers sub 2 en 3.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 20 januari 2004
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.