ECLI:NL:RBALK:2004:AO4516

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/162
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning verleend na ontheffing artikel 2.5.30 Bouwverordening; onzorgvuldige voorbereiding en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 26 februari 2004 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning die was verleend aan Van der Wal Beheer B.V. voor de uitbreiding van een kantoorpand aan de Middenweg 159 in Den Helder. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van Lingen, stelden dat de vergunning niet voldeed aan de eisen van de gemeentelijke bouwverordening, specifiek artikel 2.5.30, dat vereist dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Den Helder onvoldoende parkeerplaatsen had voorzien voor het nieuwe gebouw, dat zou worden gebruikt door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Afdeling Sociale Zaken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar was en dat de ontheffing die was verleend niet op een zorgvuldige wijze was voorbereid. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de gemeente vernietigd en de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het primaire besluit van 7 augustus 2003 werd geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar. De gemeente werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoekers, die in totaal € 966,00 bedroegen.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WW44 04/162 en 04/159
Inzake: [verzoekers], wonende te Den Helder, verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 15 december 2003.
2. Zitting
Datum: 10 en 19 februari 2004.
Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen in de persoon van [verzoeker 1], bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden A. Visser en D. Koning, werkzaam bij verweerders gemeente.
Voorts is verschenen als partij in dit geschil [directeur vergunninghoudster], bijgestaan door mr. H. Creutzberg, advocaat te Den Helder.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 7 augustus 2003 heeft verweerder aan Van der Wal Beheer B.V. (hierna: Van der Wal) vergunning verleend voor de uitbreiding van het kantoorpand gelegen op het perceel Middenweg 159, kadastraal bekend gemeente Den Helder, sectie E, nummers 9780, 9781 en 4928.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker 1] bij brief van 20 augustus 2003, door verweerder ontvangen op 21 augustus 2003, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 augustus 2003, door de rechtbank ontvangen op 22 augustus 2003, heeft [verzoeker 1] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij brief van 16 september 2003 namens [verzoeker 1] aangevuld. Daarbij hebben anderen zich aangesloten bij het verzoek aan de voorzieningenrechter.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 september 2003. Bij uitspraak van 2 oktober 2003 is door de voorzieningenrechter op het verzoek beslist. Daarbij is het verzoek toegewezen in die zin dat het bestreden besluit is geschorst tot en met zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift.
Op 2 oktober 2003 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 15 december 2003 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, het bezwaar ongegrond verklaard, Van der Wal alsnog ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening (hierna: de bouwverordening) en het besluit tot vergunningverlening gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 21 januari 2004, bij de rechtbank ingekomen op 22 januari 2004, beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Van der Wal bij faxbericht van 23 januari 2004 aan de rechtbank meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen.
Bij brief van 2 februari 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 10 februari 2004 heeft een zitting plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan door verweerder nadere stukken zijn overgelegd. Teneinde verzoekers in de gelegenheid te stellen op deze stukken te reageren is de behandeling ter zitting geschorst en voortgezet op 19 februari 2004.
4. Motivering
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan Van der Wal ontheffing van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening en bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van het kantoorpand gelegen op het perceel Middenweg 159, kadastraal bekend gemeente Den Helder, sectie E, nummers 9780, 9781 en 4928.
4.3. In dat verband zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, voorzover hier van belang, blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die het onderwerp regelen.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag verweerder een bouwvergunning slechts weigeren en moet hij deze weigeren indien het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, voorzover hier van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
4.4.1. De voorzieningenrechter neemt de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
4.4.2. Het onderhavige perceel valt niet onder de werking van enig bestemmingsplan. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet wordt het toetsingskader in een dergelijk geval gevormd door de gemeentelijke bouwverordening. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dan ook toetsen aan de bepalingen uit de bouwverordening.
4.4.3. Het onderhavige bouwplan is gericht op het samentrekken van twee reeds bestaande kantoorgebouwen door de bouw van een overkapping tussen deze gebouwen in. Het betreft het gebouw "De Boeg" en het voormalige ROC-gebouw. Na de realisering van het bouwplan zullen drie instellingen, te weten het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Den Helder, gezamenlijk hun intrek nemen in het dan ontstane pand. Op het overkapte middenterrein, "de beursvloer", zullen de frontoffice-activiteiten van voornoemde instellingen gaan plaatsvinden. De voorzieningenrechter zal het aldus samengevoegde gebouw in het vervolg aanduiden als De Boeg.
4.4.4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat na de door de realisering van het bouwplan optredende wijziging van de bestemming en het gebruik van bovengenoemde gebouwen, verweerder bij de berekening van het bij De Boeg benodigde aantal parkeerplaatsen dient uit te gaan van het totale vloeroppervlak van de gebouwen na samenvoeging. Niet in geschil is voorts dat de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen kan plaatsvinden aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" (hierna: Parkeerkencijfers) van het Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water en wegenbouw (hierna: CROW) en dat daarbij als uitgangspunt kan worden genomen dat De Boeg in centrumgebied ligt en is aan te merken als een kantoor met baliefunctie en dat het totale bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) van De Boeg 3900 m² bedraagt.
4.4.5. Verweerder is er bij het nemen van het bestreden besluit van uitgegaan dat Den Helder is aan te merken als matig stedelijk gebied. De parkeerkencijfers van het CROW schrijven voor dat een kantoorgebouw met baliefunctie in centrumgebied van matig stedelijk gebied over minimaal 1,7 en maximaal 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo moet beschikken. Uit de laatst bekende gegevens, die ter zitting zijn overgelegd, blijkt volgens verweerder echter dat Den Helder valt onder sterk stedelijk gebied. Verzoekers hebben aangegeven zich hiermee te kunnen verenigen. Op basis van de parkeerkencijfers is het vereiste aantal parkeerplaatsen voor een kantoorgebouw met baliefunctie in centrumgebied van sterk stedelijk gebied minimaal 1,5 en maximaal 2 per 100 m² bvo.
4.4.6. Ofschoon partijen van mening verschillen omtrent de vraag of in het onderhavige geval bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen moet worden uitgegaan van de voor sterk stedelijk gebied te hanteren ondergrens van 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo of van de bovengrens van 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, is tenslotte niet in geschil dat het voor De Boeg benodigde aantal parkeerplaatsen aanzienlijk groter is dan het aantal van 21 parkeerplaatsen op eigen terrein waarin het bouwplan voorziet. Het bouwplan voldoet derhalve niet aan het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening.
4.5. Verweerder heeft met het bestreden besluit aan Van der Wal alsnog ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordering en daaraan ten grondslag gelegd dat er in de nabijheid van De Boeg voldoende parkeergelegenheid is, zodat op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Verweerder heeft bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen de in rechtsoverweging 4.4.4. neergelegde uitgangspunten gehanteerd en is vervolgens uitgegaan van de ondergrens van 1,7 parkeerplaats per 100 m² bvo, behorend bij matig stedelijk gebied, gezien het te verwachten geringe autobezit bij de doelgroep van de Sociale Dienst. Verweerder heeft aldus berekend dat 66,3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Nu het bouwplan voorziet in 21 parkeerplaatsen op het terrein van De Boeg, bedraagt het aantal parkeerplaatsen waarvoor nog een voorziening getroffen moet worden afgerond 46. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat indien wordt uitgegaan van de ondergrens van 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo, behorend bij sterk stedelijk gebied, dit aantal 37 bedraagt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze plaatsen voorhanden zijn op het Lidwinaterrein, waar de Afdeling Sociale Zaken thans gevestigd is. De locatie daar, Polderweg 168, beslaat een bvo van ongeveer 3300 m², zodat uitgaande van voornoemde uitgangspunten aldaar 56 (bij hantering van 1,7 parkeerplaats per 100 m² bvo) dan wel 50 (bij hantering van 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo) parkeerplaatsen vrijkomen. De werknemers van De Boeg kunnen daar parkeren, waarbij verweerder nog overweegt dat de afstand tussen het Lidwinaterrein en De Boeg 150 meter bedraagt, hetgeen voor lang parkeren acceptabel moet worden geacht. Het gemeentelijk gebouw Polderweg 168 zal na vertrek van de Afdeling Sociale Zaken niet meer als kantoorpand worden gebruikt. Ook kunnen de werknemers van De Boeg parkeren op beschikbare plaatsen in de omliggende straten van De Boeg.
4.6. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat ten onrechte ontheffing van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening is verleend. Zij betwisten verweerders stelling dat bezoekers van de Afdeling Sociale Zaken minimaal gebruik zullen maken van de auto als vervoermiddel. Voorts gaat verweerder eraan voorbij dat De Boeg ook huisvesting zal bieden aan het CWI en het UWV en juist gelet op functie en doelgroep een sterk publieksaantrekkende werking zal hebben. Een deel van de bezoekers zal, gezien hun gezondheidssituatie, bovendien aangewezen zijn op de auto. Verzoekers zijn dan ook van mening dat er aanleiding is juist de bovengrens van 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo te hanteren. Dit betekent dat meer parkeerplaatsen noodzakelijk zijn dan verweerder heeft berekend. Het Lidwinaterrein kan geen parkeergelegenheid bieden, nu de parkeermogelijkheden op dit terrein in beslag worden genomen door andere op het plein gelegen gebouwen. Er zijn op dit terrein nu 159 parkeerplaatsen (exclusief 2 invalideparkeerplaatsen) terwijl er op basis van de nieuwe CROW-parkeerkencijfers voor de op of aan het Lidwinaterrein liggende gebouwen nu al meer parkeerplaatsen vereist zijn. In de huidige situatie bestaat dus al een groot tekort aan parkeerplaatsen, zodat veelvuldig wordt uitgeweken naar de omliggende straten. Dit zal aanzienlijk verergeren, waardoor de verkeersonveiligheid en de parkeerdruk zullen toenemen. Verweerder heeft er voorts geen rekening mee gehouden dat na de ingebruikname van kantoorgebouw De Boeg aldaar 145 medewerkers werkzaam zullen zijn, terwijl bij de Afdeling Sociale Zaken op het Lidwinaterrein 85 mensen werken. Tevens vrezen verzoekers dat op de oude locatie van de Afdeling Sociale Zaken toch een nieuw gebouw, bijvoorbeeld een appartementencomplex, zal verrijzen, terwijl van de kant van verweerder al is aangegeven dat een parkeergarage aldaar geen optie is in verband met de hoge kosten. Tenslotte bevreemdt het verzoekers dat bij de heroverweging geen verkeersdeskundigen zijn geraadpleegd.
4.7.1 De voorzieningenrechter kan onderschrijven dat bij de berekening van het ten behoeve van De Boeg benodigde aantal parkeerplaatsen als uitgangspunt kan worden genomen dat Den Helder is aan te merken als sterk stedelijk gebied, gezien de ter zitting door verweerder overgelegde stukken. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat daarbij de minimumnorm van 1,5 parkeerplaats per 100 m² bvo kan worden toegepast, onvoldoende heeft gemotiveerd. De Boeg zal gaan fungeren als verzamelgebouw voor het UWV, het CWI en de Afdeling Sociale Zaken. Het betreft hier diensten met een streekfunctie, waarvan een sterke publieksaantrekkende werking zal uitgaan en waar -zo heeft verweerder ter zitting bevestigd- ongeveer 145 personen werkzaam zullen zijn. Dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich mee dat er alle aanleiding is aansluiting te zoeken bij de maximumnorm, geldend voor kantoren met een baliefunctie in het centrumgebied van sterk stedelijk gebied, temeer nu Den Helder in de onderste regionen van de categorie sterk stedelijk gebied valt. Het is de voorzieningenrechter voorts niet gebleken dat het autobezit van de inwoners van Den Helder en omstreken significant afwijkt van het gemiddeld autobezit in Nederland. De stelling van verweerder dat het autobezit van de cliënten van voornoemde diensten lager zal zijn dan gemiddeld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven steekproefsgewijs ongeveer 200 dossiers van cliënten van de Afdeling Sociale Zaken te hebben bekeken op autobezit. De resultaten van dit onderzoek zijn zeer summier vastgelegd en op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden is niet duidelijk. Van een gedocumenteerd en representatief onderzoek is derhalve geen sprake, terwijl naar het autobezit van cliënten van het UVW en het CWI in het geheel geen onderzoek is gedaan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat uit het door verweerder gehouden onderzoek geen conclusies aangaande het autobezit en het autogebruik van de toekomstige bezoekers van De Boeg getrokken kunnen worden.
4.7.2. De voorzieningenrechter stelt aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat waar verweerder spreekt over de parkeerplaatsen op het Lidwinaterrein, gedoeld wordt op in totaal 159 plaatsen, waarvan er 99 toegankelijk zijn vanaf de Van Galenstraat en 60 vanaf de Polderweg. Deze 60 plaatsen zijn openbaar, maar worden voornamelijk door de bewoners van de omliggende woningen gebruikt. Niet in geschil is dat de afstand tussen het Lidwinaterrein en De Boeg ongeveer 150 meter bedraagt, hetgeen voor lang parkeren een acceptabele afstand wordt geacht.
4.7.3. Verweerder heeft aan zijn stelling dat op het Lidwinaterrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar zal zijn ten grondslag gelegd dat na het verdwijnen van de Afdeling Sociale Zaken van het Lidwinaterrein aldaar ongeveer 50 parkeerplaatsen beschikbaar zullen komen. Verweerder heeft dit aantal parkeerplaatsen berekend aan de hand van de parkeerkencijfers van het CROW, zodat sprake is van een aantal in theorie beschikbaar komende parkeerplaatsen. Verweerder heeft echter niet onderzocht hoe groot de totale theoretische parkeerbehoefte is van de gebouwen en woningen op of aan het Lidwinaterrein. Het had naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel op verweerders weg gelegen dit te doen, teneinde te kunnen vaststellen of zijn stelling dat het verdwijnen van de Afdeling Sociale Zaken van het Lidwinaterrein parkeerruimte zal opleveren enige realiteitswaarde heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarbij tevens rekening had moeten worden gehouden met de toekomstige ontwikkelingen op en in de nabije omgeving van het Lidwinaterrein. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er voor de school op het Lidwinaterrein concrete uitbreidingsplannen bestaan, waardoor een deel van de beschikbare parkeerruimte op het Lidwinaterrein verloren zal gaan. Dat verweerder heeft volstaan met de stelling dat het Lidwinaterrein de parkeerbehoefte van De Boeg in theorie kan opvangen klemt temeer, nu verzoekers aan de hand van een gemaakte berekening gemotiveerd en onweersproken hebben gesteld dat de theoretische parkeerbehoefte op het Lidwinaterrein thans al groter is dan het aantal beschikbare plaatsen van 159, zelfs indien de theoretische behoefte van de Afdeling Sociale Zaken in zijn huidige vorm daarbij buiten beschouwing wordt gelaten.
4.7.4. Verweerder heeft tijdens de zitting van 10 februari 2004 de stelling betrokken dat er op het Lidwinaterrein ook feitelijk voldoende parkeerruimte is om de parkeerbehoefte van De Boeg op te vangen en ter adstructie daarvan de rapportage "Parkeervisie Stadshart Den Helder" van november 2003 overgelegd. Uit de bijlagen daarbij blijkt naar verweerders mening dat het Lidwinaterrein op werkdagen een feitelijke bezettingsgraad heeft van 50 tot 70%. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in oktober 2002 op twee werkdagen de feitelijke situatie op het Lidwinaterrein is opgenomen in het kader van een onderzoek naar de parkeercapaciteit in het stadshart van Den Helder. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat het onderzoek niet specifiek gericht is geweest op de parkeersituatie in de omgeving van De Boeg en het Lidwinaterrein. Bovendien betreft het een niet recent onderzoek en hebben verzoekers een aantal foto's van het Lidwinaterrein overgelegd, genomen op diverse tijdstippen op dinsdag 10, woensdag 11, donderdag 12 en vrijdag 13 februari 2004, waarop steeds zichtbaar is dat het terrein vol staat met geparkeerde auto's. Verweerders stelling dat die foto's niet representatief zijn omdat ze steeds vanuit dezelfde hoek genomen zijn, kan verweerder niet baten. Verweerder heeft zelf immers geen recente en voldoende onderbouwde gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat de feitelijke bezettingsgraad van het Lidwinaterrein van dien aard is dat op dit terrein de parkeerbehoefte van De Boeg kan worden opgevangen.
4.7.5. Nu de afstand tussen het Lidwinaterrein en De Boeg ongeveer 150 meter is, onderschrijft de voorzieningenrechter de stelling van verzoekers dat de kans groot is dat werknemers en bezoekers van De Boeg hun auto niet zullen parkeren op het Lidwinaterrein -als daar al ruimte beschikbaar zou zijn- maar in de omliggende straten van De Boeg. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat aan werknemers van De Boeg zal worden voorgeschreven op het Lidwinaterrein te parkeren, maar heeft daarbij tevens aangegeven dat zij daartoe niet gedwongen kunnen worden. Voor kort parkeren is de afstand tussen De Boeg en het Lidwinaterrein te groot te achten, zodat bezoekers die geen gebruik kunnen maken van de 21 parkeerplaatsen waarin het bouwplan voorziet, waarschijnlijk een parkeerplaats zullen zoeken in de nabije omgeving van De Boeg. Of daar voldoende ruimte is om deze extra parkeerbehoefte op te vangen is door verweerder echter in het geheel niet onderzocht. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat verzoekers aan de hand van foto's gemotiveerd hebben aangegeven dat de parkeerdruk in de omliggende straten nu al dusdanig is dat de extra parkeerbehoefte die na ingebruikneming van De Boeg zal bestaan daar niet kan worden opgevangen.
4.8. De voorzieningerechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert en niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.9. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat het primaire besluit van 7 augustus 2003 wordt geschorst gedurende de hierna in het dictum genoemde termijn.
4.10. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift annex beroepschrift, het opstellen van een schriftelijke reactie en het verschijnen ter zitting en ter nadere zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 15 december 2003;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 7 augustus 2003 wordt geschorst tot zes weken na de datum van verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Den Helder aan verzoekers het door hen voor de behandeling van hun beroep en verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (2 x € 116,00) vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00;
- wijst de gemeente Den Helder aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan verzoekers.
Aldus gewezen door mr. M.M. van Weely, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. P. Verweel, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 26 februari 2004
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. Berkers als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.