ECLI:NL:RBALK:2004:AO5443

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84/2004 JJ
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagen door beleggingsfonds gelegd onder tulpenbollenkwekers/handelaren slechts gedeeltelijk opgeheven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar op 11 maart 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een groep tulpenbollenkwekers, aangeduid als HBM, en de commanditaire vennootschap Novacap. HBM vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door Novacap waren gelegd onder hen. De eisers, die zich bezighouden met de teelt en handel in bloembollen, stelden dat de beslagen onterecht waren gelegd en dat zij schade hadden geleden door de handelswijze van Novacap. Novacap, aan de andere kant, betwistte de vordering en stelde dat HBM onrechtmatig had gehandeld door de markt te manipuleren en valse contracten te gebruiken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanleiding was voor het leggen van de beslagen, maar dat de beslagen die de dagelijkse bedrijfsvoering van HBM aangaan, opgeheven moesten worden. Dit was noodzakelijk voor een adequate bedrijfsvoering van HBM, wat ook in het belang van Novacap werd geacht. De rechter heeft de vordering van HBM tot opheffing van de beslagen gedeeltelijk toegewezen, maar de beslagen onder de belastingdienst en op de kwekersrechten bleven bestaan. Tevens werd een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbonden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bodemprocedure om de grondslagen van de beslagen verder te onderzoeken, vooral gezien de complexe handelsrelaties en de betrokkenheid van verschillende partijen in de tulpenbollenhandel. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen in het gelijk en in het ongelijk werden gesteld.

Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 84/2004 JJ
Uitspraak: 11 maart 2004
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. de besloten vennootschap Holland Bolroy Markt B.V.;
2. de besloten vennootschap Holland Blumen Markt Holland Beheer B.V.;
3. de besloten vennootschap Holand Blumen Markt HBM Holding B.V.;
4. de besloten venootschap Holland Iris Select B.V.,
alle gevestigd te Heiloo,
5. [eiser 5],
wonende te Heiloo,
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr. H.B. de Regt,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen:
1. de commanditaire vennootschap Novacap Floralis Termijnfonds 2004 cv;
2. de besloten vennootschap Novacap Termijnfonds Beheer B.V.;
3. de besloten vennootschap Novacap Agricola B.V.,
alle gevestigd te Lisse,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. S.J.H.M. Berendsen te Amsterdam.
Eisers worden hierna tezamen ook aangeduid als HBM; gedaagden als Novacap.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 8 maart 2004 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden hebben de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van gedaagden pleitnotities en van de zijde van eisers de originele dagvaarding, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De uitgangspunten
1.1. Eisers houden zich bezig met het (doen) telen van - en de handel in - bloembollen, waaronder in het bijzonder vermeerdering van partijen bollen van nieuwe kwekersrechtelijk beschermde tulpenrassen. Zij exploiteren met gelieerde vennootschappen onder meer een groot aantal winkels en ettelijke groothandelsverkooppunten. In binnen en buitenland werken bij eisers ongeveer 725 personeelsleden. Alle inkoop van te verhandelen producten vindt plaats in Nederland.
1.2. Op 3 december 2003 is in staat van faillissement verklaard Sierteelt Bemiddelings Centrum B.V., hierna te noemen SBC. Deze vennootschap dreef een als commissionairsbedrijf te kwalificeren onderneming, waarbij zij tegen provisie overeenkomsten met betrekking tot partijen bloembollen tussen derden-partijen tot stand bracht. Wat betreft bemiddeling bij overeenkomsten van koop/verkoop van tulpenbollen gold zij als marktleider.
1.3. De tulpenbollenhandel werd binnen SBC mede beheerd door haar directeur [directeur]. De handel had een omvang van ongeveer 200 miljoen euro per jaar.
1.4. Novacap houdt zich bezig met de handel/beleggingen in tulpenbollen. Zij richtte daartoe een fonds op en haalde een bedrag van ongeveer 83 miljoen euro op, welk bedrag in de tulpenbollenhandel werd geïnvesteerd. Het fonds was zodanig gestructureerd dat uitsluitend bollen gekocht konden worden indien op het moment van de koop de bollen van het volgend jaar reeds verkocht waren. Om deze aan- en verkopen tot stand te brengen maakte Novacap gebruik van de diensten van SBC.
1.5. De handel vond overeenkomstig het reglement van SBC, verder te noemen het Reglement, plaats via commissionairs met gebruikmaking van zogenaamde koopbriefjes, waarna de desbetreffende koper/verkoper werd ingelicht, respectievelijk het koopbriefje werd toegezonden. Indien binnen drie dagen niet werd gereclameerd was de koopovereenkomst definitief geworden. Zowel eisers als gedaagden zijn op die manier via SBC koopovereenkomsten aangegaan.
1.6. Voor het inlichten van de partijen werd onder meer een zogenaamd mXbulb systeem ingesteld. Een partij die aangesloten was op mXbulb kreeg automatisch een mail of sms-bericht ter bevestiging van een via SBC gesloten transactie.
1.7. Volgens het Reglement, dienden de betrokken kopers vóór of op 31 oktober 2003 de koopsommen aan SBC te voldoen. Uiterlijk 12 november 2003 diende SBC deze koopsommen onder aftrek van bepaalde kosten, te voldoen aan de betrokken verkopers. SBC hanteerde daarbij de zogenaamde salderingsmethode. Voorwaarde voor het functioneren van een dergelijke methode is dat een positieve positie eerst kan worden voldaan indien de betrokken contractuele wederpartij aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de zogenaamde één op één relatie.
1.8. Na medio 2003 vond een sterk toenemende handel in tulpenbollen plaats, waarbij partijen bollen meerdere malen werden verhandeld en waarbij (grote) prijsstijgingen aan de orde waren. Voorts werd door SBC de één op één relatie losgelaten. Rond valutadatum 31 oktober 2003 heeft SBC onder meer de gelden die Novacap had ingebracht, 73 miljoen op 30 oktober 2003, doorbetaald aan diverse partijen, waaronder HBM. Laatstgenoemde ontving daardoor een bedrag van ongeveer 8 miljoen euro. Overigens werd van dat bedrag 1 miljoen euro reeds betaald (600.000,- euro op 30 oktober 2003 en 400.000,- euro op 1 november 2003) nog voordat een berekening terzake het eventuele tegoed van HBM had kunnen plaatsvinden.
1.9. Tot de kopende partijen behoorde een groep buitenlandse recent opgerichte vennootschappen, waaronder twee, Lenore Commercial Ltd (hierna te noemen Lenore) en Centre for Industrial and Economical Research LLP (hierna te noemen Cier), die uitzonderlijk veel aankopen hebben gedaan. HBM heeft aan deze vennootschappen voor ongeveer 10 miljoen euro aan bloembollen/rechten verkocht en geleverd. Betaling heeft echter niet plaatsgevonden. Partijen die handelden via SBC waren op grond van het Reglement bij Cofase verzekerd en zij werden op kredietwaardigheid gecontroleerd. Ten aanzien van de bedoelde vennootschappen was dat niet het geval. Voorts heeft HBM aan met name Cier verkocht en geleverd in 2003 met als uitgestelde valutadatum 31 oktober 2004. De door de buitenlandse vennootschappen gekochte maar niet betaalde partijen zijn wel meegenomen in de door SBC verrichte uitbetaling, waaronder die van 8 miljoen euro aan HBM.
1.10. Zodoende werd de één op één relatie verlaten, hetgeen mede ten grondslag lag aan het uiteindelijke faillissement van SBC. De rol van SBC en bij de handel betrokken partijen is in onderzoek, zowel bij de curator in het faillissement als bij justitie/belastingdienst.
1.11. Novacap heeft een aantal koopbriefjes in het geding gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat HBM via SBC ([directeur] voornoemd) aankopen van Novacap heeft gedaan, maar die volgens HBM niet verzonden "pookbriefjes" betreffen.
1.12. Novacap stelt schade te hebben geleden door de handelwijze van onder meer HBM en zij heeft ten laste van HBM conservatoir beslag doen leggen, onder meer onder de bankrelaties van HBM. Die laatste beslagen zijn inmiddels in overleg opgeheven.
2. De vordering en de standpunten van partijen
2.1. HBM vordert, samengevat, opheffing van de door Novacap ten laste van de vennootschappen en de bestuurder [eiser 5], eiser sub 5, gelegde beslagen.
2.2. Volgens eisers is er niets onrechtmatigs aan haar deelname aan de termijnhandel in bloembollen; dat de prijzen tot een hoog niveau stegen en dat Novacap kennelijk tegen een relatief hoge prijs heeft aangekocht is hen niet aan te rekenen. Bovendien heeft Novacap volgens HBM zelf de hausse veroorzaakt door in één keer een bedrag van 83 miljoen euro te pompen in een markt van slechts 200 miljoen euro per jaar. De koopovereenkomsten waarop Novacap zich beroept zijn volgens HBM valse contracten; spookcontracten die de bestuurder van SBC, [directeur] voornoemd, heeft opgemaakt zonder dat de partijen genoemd in die overeenkomsten daarvan op de hoogte waren. Volgens HBM bestaat er dan ook geen betalingsverplichting jegens Novacap. Het geld dat aan HBM door SBC is uitgekeerd betreft slechts een gedeelte van de (ver)koopsommen waarop HBM recht had. De verkopen bleken achteraf voor een gedeelte plaats te hebben gehad aan niet-solvabele partijen. De schade van HBM bedraagt hierdoor meer dan 14 miljoen euro, alles aldus HBM.
2.3. Novacap heeft de vordering bestreden. Volgens haar heeft de samenwerkende groep handelaren waartoe HBM moet worden gerekend met de komst van Novacap en de daarbij behorende betaling van 83 miljoen euro "bruto" in het vooruitzicht, de markt gemanipuleerd teneinde een zo groot mogelijk deel van de voornoemde som in handen te krijgen, waarmee HBM onrechtmatig jegens Novacap heeft gehandeld. Novacap stelt hierdoor aanzienlijke schade te hebben geleden. Novacap stelt verder dat HBM de prijzen bewust onevenredig heeft doen stijgen door onder meer het rondpompen van partijen bloembollen tussen de diverse vennootschappen van haar zelf en tot voornoemde groep behorende andere handelaren. Verder heeft HBM volgens Novacap gefraudeerd door grote partijen - onbetaald gebleven - bloembollen voor hoge prijzen te verkopen aan onduidelijke buitenlandse vennootschappen, uitsluitend met het doel om zich een positieve positie te verschaffen in het saldo aan- en verkopen bij SBC. Volgens Novacap dient HBM de koopovereenkomsten terzake waarvan koopbriefjes in het geding zijn gebracht na te komen.
2.4. Partijen hebben hun standpunten over en weer nader toegelicht, eisers mede aan de hand van de tekst van de dagvaarding en gedaagden mede aan de hand van pleitnotities en de tekst van de beslagrekesten. Voor zover nodig voor de beslissing zal op de afzonderlijke stellingen hierna uitdrukkelijk worden ingegaan.
3. De gronden van de beslissing
3.1. Uit hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht kan worden afgeleid dat naast de eerder weergegeven uitgangspunten de volgende feiten en/of omstandigheden tussen hen vast staan.
- Novacap heeft op 30 oktober 2003 een geldbedrag van ruim 83 miljoen euro bij SBC ingebracht. Die som is door SBC zeer kort nadien uitbetaald aan diverse bollenhandelaren, waaronder een bedrag van ruim 8 miljoen euro aan HBM, deels zelfs vóór de valutadatum.
- Betaling aan HBM vond plaats doordat zij een positieve positie had ingenomen in het bij SBC gehanteerde salderingsmethode bij aan- en verkoop.
- De prijzen van de partijen bloembollen zijn in relatief korte tijd zodanig gestegen dat van een onverantwoorde speculatie kan worden uitgegaan.
- HBM, en met name de bestuurder [eiser 5], was op de hoogte van het bij SBC gehanteerde systeem van de één op één relatie en van het verlaten daarvan ten behoeve van onder meer uitbetalingen aan HBM.
- Die één op één relatie werd door SBC verlaten doordat zij koopsommen die nog niet daadwerkelijk bij haar waren betaald, wel mee rekende bij de aan de verkopers van die niet betaalde partijen bloembollen uitgekeerde bedragen, waartoe het bedrag van 8 miljoen dat aan HBM werd betaald moet worden gerekend.
- Een aanzienlijk deel van de verkopen van HBM betrof die aan onduidelijke buitenlandse vennootschappen, in ieder geval aan ondernemingen waarvan de kredietwaardigheid in onvoldoende mate was vastgesteld. In dat opzicht komt de mededeling van HBM inhoudende dat [directeur] had verklaard dat hij 15 miljoen euro aan zekerheden van die buitenlandse vennootschappen in zijn kluis had, onaannemelijk voor.
- HBM was tevens op de hoogte van het onreglementaire karakter van de door haar gesloten overeenkomsten met uitgestelde valutadatum.
- De omzet van HBM over 2003 is extreem hoog gestegen ten opzichte van de omzet over de voorafgaande jaren.
- Het tekort en het daardoor gevolgde faillissement van SBC was mede het directe gevolg van de ongedekte uitbetalingen aan onder meer HBM.
3.2. Voorts kan worden vastgesteld dat de prijzen van de partijen bloembollen in relatief korte tijd zodanig zijn gestegen dat van een onverantwoorde speculatie kan worden uitgegaan en dat HBM behoorde tot de handelaren die zich zeer intensief met deze handel bezig hielden. Ofschoon in het algemeen ervan kan worden uitgegaan dat in het actief beleggen in bloembollen alsmede met de handel daarin geen onrechtmatigheid schuilt, kunnen bij een handel als hiervoor geschetst en zeker die waarbij ongedekte uitbetalingen worden gedaan en geaccepteerd, deelnemers aan die handel op onrechtmatige wijze worden gedupeerd.
3.3. Novacap beroept zich op een dergelijke positie en gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten kunnen haar bedenkingen en standpunten en aldus haar vordering die zij aan de beslagen ten grondslag heeft gelegd niet bij voorbaat als onjuist en/of als ondeugdelijk worden aangemerkt. Een verder onderzoek naar die feiten in een bodemprocedure is echter noodzakelijk. Daarbij zal ook aan de orde kunnen komen de - bestreden - stelling van Novacap ten aanzien van de in het geding gebrachte koopbriefjes waaruit koopovereenkomsten tussen Novacap en HBM zouden kunnen worden afgeleid. HBM heeft de echtheid van die briefje bestreden en het moet haar worden toegegeven dat vraagtekens vooralsnog op zijn plaats zijn. Zo heeft de curator van SBC kort na zijn aantreden als bewindvoerder een schrijven gezonden aan de diverse partijen bij de bloembollenhandel met de vraag of zij instemden met de koopovereenkomsten zoals die op diverse koopbriefjes waren aangetroffen. Een deugdelijke administratie blijkt niet uit dit verzoek. Verder heeft kennelijk [directeur] verklaard dat hij een of meer koopbriefjes valselijk heeft opgemaakt, omdat problemen ontstonden door de ontspoorde prijzen. Tenslotte is nu nog onduidelijk of ter zake van de hier aan de orde zijnde zes koopovereenkomsten bevestiging per email heeft plaatsgevonden. Novacap heeft haar standpunt omtrent de gebondenheid van HBM aan de overeenkomsten derhalve nog zeker niet bewezen. Evenmin kan echter reeds nu van de ondeugdelijkheid van haar standpunt worden uitgegaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij nog in aanmerking, dat tussen partijen vast staat dat de door SBC gehanteerde werkwijze met betrekking tot de niet door partijen ondertekende koopbriefjes gebruikelijk was en tevens in overeenstemming met haar reglement.
De gevolgtrekking uit het voorgaande is dan ook dat nader onderzoek in een bodemprocedure noodzakelijk is, zowel ten aanzien van de grondslag van het beslag van 1 maart 2004 (wanprestatie van Holland Bolroy Markt B.V.) als ten aanzien van de grondslag van het beslag van 2 maart 2004 (onrechtmatige gedragingen van HBM).
3.4. Die laatste gevolgtrekking leidt niet tot opheffing van de beslagen. Daarvoor is gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1, 3.2 en 3.3 is overwogen geen plaats. Wel zullen de beslagen die direct de dagelijkse bedrijfsvoering van HBM aangaan worden opgeheven, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de desbetreffende gelden nodig zijn voor een adequate bedrijfsvoering, hetgeen overigens ook in het belang van Novacap moet worden geacht. Nu de beslagen op de bankrekeningen al door Novacap zelf zijn opgeheven zal de hierna bevolen opheffing zich beperken tot het beslag onder de belastingdienst en het beslag op de kwekersrechten. Aan het totaal der te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden.
3.5. Een verbod tot het opnieuw leggen van beslagen op tegoeden van HBM wordt afgewezen. Novacap kan immers, indien nieuwe feiten aan het licht komen, het recht op het treffen van conservatoire maatregelen niet bij voorbaat worden ontzegd.
3.6. Nu partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de wijze als hierna gemeld.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt Novacap om de ten laste van HBM gelegde beslagen onder de Staat der Nederlanden/De Belastingdienst, zoals genoemd in punt 13 van het beslagrekest van 1 maart 2004 alsmede in punt 33 van het beslagrekest van 2 maart 2004 en het beslag op de kwekersrechten zoals genoemd in punt 29 van het beslagrekest van 2 maart 2004, binnen 24 uren na betekening van dit vonnis op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van 500.000,- euro per overtreding en een dwangsom van 100.000,- euro voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van 10.000.000,- euro;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de meer of anders gevorderde voorzieningen;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gewezen door mr. P.H.B. Littooy, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2004 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.