3.1. Uit hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht kan worden afgeleid dat naast de eerder weergegeven uitgangspunten de volgende feiten en/of omstandigheden tussen hen vast staan.
- Novacap heeft op 30 oktober 2003 een geldbedrag van ruim 83 miljoen euro bij SBC ingebracht. Die som is door SBC zeer kort nadien uitbetaald aan diverse bollenhandelaren, waaronder een bedrag van ruim 8 miljoen euro aan HBM, deels zelfs vóór de valutadatum.
- Betaling aan HBM vond plaats doordat zij een positieve positie had ingenomen in het bij SBC gehanteerde salderingsmethode bij aan- en verkoop.
- De prijzen van de partijen bloembollen zijn in relatief korte tijd zodanig gestegen dat van een onverantwoorde speculatie kan worden uitgegaan.
- HBM, en met name de bestuurder [eiser 5], was op de hoogte van het bij SBC gehanteerde systeem van de één op één relatie en van het verlaten daarvan ten behoeve van onder meer uitbetalingen aan HBM.
- Die één op één relatie werd door SBC verlaten doordat zij koopsommen die nog niet daadwerkelijk bij haar waren betaald, wel mee rekende bij de aan de verkopers van die niet betaalde partijen bloembollen uitgekeerde bedragen, waartoe het bedrag van 8 miljoen dat aan HBM werd betaald moet worden gerekend.
- Een aanzienlijk deel van de verkopen van HBM betrof die aan onduidelijke buitenlandse vennootschappen, in ieder geval aan ondernemingen waarvan de kredietwaardigheid in onvoldoende mate was vastgesteld. In dat opzicht komt de mededeling van HBM inhoudende dat [directeur] had verklaard dat hij 15 miljoen euro aan zekerheden van die buitenlandse vennootschappen in zijn kluis had, onaannemelijk voor.
- HBM was tevens op de hoogte van het onreglementaire karakter van de door haar gesloten overeenkomsten met uitgestelde valutadatum.
- De omzet van HBM over 2003 is extreem hoog gestegen ten opzichte van de omzet over de voorafgaande jaren.
- Het tekort en het daardoor gevolgde faillissement van SBC was mede het directe gevolg van de ongedekte uitbetalingen aan onder meer HBM.
3.2. Voorts kan worden vastgesteld dat de prijzen van de partijen bloembollen in relatief korte tijd zodanig zijn gestegen dat van een onverantwoorde speculatie kan worden uitgegaan en dat HBM behoorde tot de handelaren die zich zeer intensief met deze handel bezig hielden. Ofschoon in het algemeen ervan kan worden uitgegaan dat in het actief beleggen in bloembollen alsmede met de handel daarin geen onrechtmatigheid schuilt, kunnen bij een handel als hiervoor geschetst en zeker die waarbij ongedekte uitbetalingen worden gedaan en geaccepteerd, deelnemers aan die handel op onrechtmatige wijze worden gedupeerd.
3.3. Novacap beroept zich op een dergelijke positie en gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten kunnen haar bedenkingen en standpunten en aldus haar vordering die zij aan de beslagen ten grondslag heeft gelegd niet bij voorbaat als onjuist en/of als ondeugdelijk worden aangemerkt. Een verder onderzoek naar die feiten in een bodemprocedure is echter noodzakelijk. Daarbij zal ook aan de orde kunnen komen de - bestreden - stelling van Novacap ten aanzien van de in het geding gebrachte koopbriefjes waaruit koopovereenkomsten tussen Novacap en HBM zouden kunnen worden afgeleid. HBM heeft de echtheid van die briefje bestreden en het moet haar worden toegegeven dat vraagtekens vooralsnog op zijn plaats zijn. Zo heeft de curator van SBC kort na zijn aantreden als bewindvoerder een schrijven gezonden aan de diverse partijen bij de bloembollenhandel met de vraag of zij instemden met de koopovereenkomsten zoals die op diverse koopbriefjes waren aangetroffen. Een deugdelijke administratie blijkt niet uit dit verzoek. Verder heeft kennelijk [directeur] verklaard dat hij een of meer koopbriefjes valselijk heeft opgemaakt, omdat problemen ontstonden door de ontspoorde prijzen. Tenslotte is nu nog onduidelijk of ter zake van de hier aan de orde zijnde zes koopovereenkomsten bevestiging per email heeft plaatsgevonden. Novacap heeft haar standpunt omtrent de gebondenheid van HBM aan de overeenkomsten derhalve nog zeker niet bewezen. Evenmin kan echter reeds nu van de ondeugdelijkheid van haar standpunt worden uitgegaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij nog in aanmerking, dat tussen partijen vast staat dat de door SBC gehanteerde werkwijze met betrekking tot de niet door partijen ondertekende koopbriefjes gebruikelijk was en tevens in overeenstemming met haar reglement.
De gevolgtrekking uit het voorgaande is dan ook dat nader onderzoek in een bodemprocedure noodzakelijk is, zowel ten aanzien van de grondslag van het beslag van 1 maart 2004 (wanprestatie van Holland Bolroy Markt B.V.) als ten aanzien van de grondslag van het beslag van 2 maart 2004 (onrechtmatige gedragingen van HBM).
3.4. Die laatste gevolgtrekking leidt niet tot opheffing van de beslagen. Daarvoor is gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1, 3.2 en 3.3 is overwogen geen plaats. Wel zullen de beslagen die direct de dagelijkse bedrijfsvoering van HBM aangaan worden opgeheven, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de desbetreffende gelden nodig zijn voor een adequate bedrijfsvoering, hetgeen overigens ook in het belang van Novacap moet worden geacht. Nu de beslagen op de bankrekeningen al door Novacap zelf zijn opgeheven zal de hierna bevolen opheffing zich beperken tot het beslag onder de belastingdienst en het beslag op de kwekersrechten. Aan het totaal der te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden.
3.5. Een verbod tot het opnieuw leggen van beslagen op tegoeden van HBM wordt afgewezen. Novacap kan immers, indien nieuwe feiten aan het licht komen, het recht op het treffen van conservatoire maatregelen niet bij voorbaat worden ontzegd.
3.6. Nu partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de wijze als hierna gemeld.