ECLI:NL:RBALK:2004:AO8057

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.010348-03
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrouwenhandel en vrijheidsberoving in Alkmaar en Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vrouwenhandel en vrijheidsberoving. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.M.G. Sussenbach. De tenlastelegging omvatte onder andere het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van een vrouw, aangeduid als [slachtoffer 1], en het dwingen tot prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de vrouw met geweld in een auto heeft geduwd en haar tegen haar wil naar een woning in Amsterdam heeft overgebracht, waar zij haar heeft vastgehouden en belemmerd in haar bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het wederrechtelijk van de vrijheid beroven, is wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 5.000 euro aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar heeft bepaald dat het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is in deze strafzaak. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14.010348-03
Datum uitspraak: 10 februari 2004
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1978,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2004.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. R.M.G. Sussenbach, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2003 tot en met 24 september 2003 in Alkmaar en/of in Amsterdam, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen (te weten het werken in de prostitutie) of niet te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer 1] (met geweld) en/of tegen haar wil in een auto geduwd en/of die [slachtoffer 1] (tegen haar wil) (vervolgens) overgebracht naar (een woning te) Amsterdam en/of die [slachtoffer 1] in die/een woning opgesloten en/of opgesloten gehouden en/of de benen, de armen en/of de mond van die [slachtoffer 1] dichtgeplakt en/of vastgebonden (met tape) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] overgebracht naar (een woning in) te Duitsland, in elk geval die [slachtoffer 1] belemmerd vrijelijk te gaan en/of te staan waar zij wilde;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2003 tot en met 24 september 2003 in Alkmaar en/of in Amsterdam, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] (met geweld) en/of tegen haar wil in een auto geduwd en/of (vervolgens) (tegen haar wil) overgebracht naar (een woning te) Amsterdam en/of die [slachtoffer 1] in die/een woning opgesloten en/of opgesloten gehouden en/of de benen, de armen en/of de mond van die [slachtoffer 1] dichtgeplakt en/of vastgebonden (met tape) en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] overgebracht naar (een woning in) Duitsland, in elk geval die [slachtoffer 1] belemmerd vrijelijk te gaan en/of te staan waar zij wilde;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2003 tot en met 1 augustus 2003 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht en/of met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd en/of de ribben, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) en/of die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft hebben geslagen en/of gestompt tegen haar hoofd en/of tegen haar lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2003 tot en met 1 augustus 2003 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) (met kracht en/of met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd en/of de ribben, althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of (met kracht) tegen haar hoofd, althans tegen haar lichaam, geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair en 2. is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 31 juli 2003 in Alkmaar en in Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1] met geweld en tegen haar wil in een auto geduwd en vervolgens tegen haar wil overgebracht naar een woning te Amsterdam en die [slachtoffer 1] in die woning opgesloten en opgesloten gehouden en de benen de armen van die [slachtoffer 1] vastgebonden met tape en de mond van die [slachtoffer 1] dichtgeplakt met tape.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft met anderen een vrouw van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden door haar 's nachts op te wachten in een portiek, behulpzaam te zijn en aanwezig te zijn bij het vervoer van het slachtoffer tegen haar wil naar een woning in Amsterdam alwaar verdachte op het slachtoffer heeft gepast, zodat zij niet kon vluchten. Door aldus te handelen heeft verdachte met zijn mededaders een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 16 augustus 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland terzake van een geweldsdelict tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank enerzijds laten meewegen dat verdachte geen coördinerende, maar een kleinere uitvoerende rol heeft gespeeld in de ontvoering. Anderzijds heeft hij zich gedurende de hele periode van vrijheidsbeneming niet onttrokken aan de situatie. Verdachte is na het hectische moment van ontvoering bewust bij het slachtoffer en de medeverdachten aanwezig gebleven en heeft aan het voortduren van de vrijheidsberoving actief bijgedragen door in de woning op het slachtoffer te blijven passen.
8. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij mr. D.J.G. Piechocki, Advocatenkantoor Oudegracht 1801 GB te Alkmaar, gemachtigd door [slachtoffer 1], verblijvende op een geheim adres, heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van 24.500 euro wegens schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1. subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, bestaande uit gederfde inkomsten. De precieze hoogte van die schade is te gecompliceerd om in deze procedure vast te stellen. Wel kan worden vastgesteld dat in ieder geval een bedrag van 5.000 euro aan schade is geleden, waarbij de rechtbank wil benadrukken dat dit bedrag als ondergrens van de geleden materiele schade moet worden gezien. De vordering wordt in zoverre toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1. subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 282, van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven onder 1. subsidiair in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van 5.000 (vijfduizend) euro als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van 5.000 (vijfduizend) euro, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. S.M. Schothorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Sigmond, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2004.