Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/010512-03
Datum uitspraak: 27 april 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1979,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2004.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. F.S. Cuperus, advocaat te Den Helder, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 november 2003 in de gemeente Den Helder opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 november 2003 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 9 november 2003 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
In opdracht van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, hebben de psychiater mevrouw J. Loerakker en de psycholoog mevrouw C.M. van Deutekom, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek het Pieter Baan Centrum te Utrecht, onderzoek gedaan naar de geestvermogens van verdachte. De inhoud van het naar aanleiding van dit onderzoek door genoemde deskundigen opgestelde rapport - in dit vonnis nader aangeduid onder 7. - geeft de rechtbank geen aanleiding tot niet-strafbaarheid van de verdachte te concluderen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF EN DE MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft, na een echtelijke ruzie, zijn vrouw door verwurging om het leven gebracht.
Dit is een buitengewoon ernstig feit. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is een onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel leed toegebracht. Drie zeer jonge kinderen zullen moeten opgroeien zonder hun moeder en te zijner tijd in de wetenschap dat deze om het leven is gekomen door toedoen van hun vader. Tevens is door dit delict, waarbij een jonge vrouw in haar eigen huis door haar echtgenoot op brute wijze om het leven is gebracht, de rechtsorde ernstig geschokt. Een gebeurtenis als deze wekt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving.
Nadat verdachte had geconstateerd dat het slachtoffer was overleden, heeft hij haar lichaam in beddengoed gewikkeld en in de tuin achter het huis verstopt. Vervolgens heeft de verdachte het tegenover de politie en alle andere betrokkenen doen voorkomen alsof zijn echtgenote na een ruzie het huis uitgelopen was en niet was teruggekeerd. Pas vijf dagen na haar dood is het slachtoffer door de politie in de tuin van het huis gevonden.
Door deze handelwijze van verdachte hebben de naaste familieleden geruime tijd in grote angst en nodeloze onzekerheid over het lot van het slachtoffer verkeerd. De rechtbank acht dit een zeer kwalijke bijkomende omstandigheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 21 november 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder tot straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport gedateerd 17 november 2003 van L. Koman, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, arrondissement Alkmaar.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 februari 2004 van mw. F.M. Vis, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, arrondissement Alkmaar.
- het rapport, gedateerd 23 maart 2004, in opdracht van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank over de verdachte opgemaakt door de psychiater mevrouw J. Loerakker en de psycholoog mevrouw C.M. van Deutekom, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
Genoemd rapport van het Pieter Baan Centrum houdt als conclusie onder meer het volgende in - zakelijk weergegeven:
Betrokkene is een thans 24-jarige man met een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling die geresulteerd heeft in een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken. Onderliggend is de dynamiek vooral narcistisch van aard. De stoornis komt onder andere tot uiting in zijn gebrek aan (mannelijke) identiteit, een gebrekkig zelfgevoel en een afgesplitst gevoelsleven. Betrokkene is hierdoor nauwelijks in staat onlustgevoelens, zoals woede, te ervaren. Nadat betrokkenes derde kind was geboren, ontstond er een verwijdering tussen betrokkene en zijn vrouw (slachtoffer). De seksuele relatie verslechterde wat raakte aan het veel bredere identiteitsprobleem en het gebrekkige zelfgevoel van betrokkene, waarbij de verminderde seksuele bevestiging zijn toch al geringe zelfgevoel verder ondermijnde en betrokkenes angsten en boosheid rond het eventuele vreemdgaan van zijn vrouw toenamen.
Door de aanhoudende relatieproblemen en betrokkenes onmacht in deze situatie verandering te brengen, kwam betrokkene steeds meer onder druk te staan. Voor de daarmee gepaard gaande oplopende onlustgevoelens hield betrokkene zijn vrouw verantwoordelijk. Hij was zich evenwel niet bewust van dit proces. Wanneer er uiteindelijk een ruzie ontstaat over de veranderde seksuele relatie en het vreemdgaan, leiden de toegenomen onlustgevoelens tot woede en dient zijn agressie zich massaal aan. Betrokkene, die nauwelijks in staat is om met emoties om te gaan, wordt door deze gevoelens overspoeld en komt tot een verwurging van zijn vrouw.
Waarom betrokkene zichzelf niet kon hernemen tijdens de verwurging en of er daadwerkelijk sprake is geweest van enige vorm van dissociatie, hebben wij niet met zekerheid kunnen vaststellen. Deze hypothese werd niet gesteund vanuit anamnestische gegevens en ook het onderzoek leverde hiervoor geen aanwijzigen op. Het onderzoekend team acht betrokkene voor het ten laste gelegde dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
Door de ernst van de hierboven beschreven persoonlijkheidsproblematiek zal betrokkene geneigd zijn zich opnieuw in een relatie te begeven. Ook dan zal hij met soortgelijke intrapsychische problematiek geconfronteerd worden en is - op basis van dezelfde dynamiek - de kans op herhaling aanwezig, indien betrokkene onbehandeld in de maatschappij terugkeert. Bovenstaande is mede ingegeven door het feit dat betrokkene - die behept is met een laag zelfgevoel en daardoor gevoelig is voor afwijzing - niet anticipeert op problemen, waardoor ook in de toekomst stress kan cumuleren. Dit kan wederom een voedingsbodem voor vergaande ontregeling zijn.
De rechtbank is op grond van dit rapport van oordeel dat het bewezen verklaarde feit de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Genoemd rapport houdt voorts als advies in aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Naar het oordeel van de rapporterende deskundigen biedt deze maatregel voldoende garanties om het recidivegevaar dat voortvloeit uit verdachtes persoonlijkheidsproblematiek te beperken.
Bij de beantwoording van de vraag of in deze zaak een terbeschikkingstelling met voorwaarden een passende maatregel is, dient voorop gesteld te worden dat ingevolge de betreffende wettelijke bepalingen naast een terbeschikkingstelling met voorwaarden een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheid dat dit feit de verdachte - zij het verminderd - toe te rekenen is, aan verdachte naast de maatregel van terbeschikkingstelling tevens een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet een vrijheidsstraf van drie jaren of minder geen recht aan de ernst en de omstandigheden van het feit.
De rapporterend psychiater mevrouw Loerakker voornoemd heeft ter terechtzitting - als getuige-deskundige gehoord - verklaard dat, wanneer de strafmaat een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet zou toelaten, het advies zou luiden aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De getuige-deskundige heeft daarbij benadrukt dat behandeling ter voorkoming van recidive noodzakelijk is.
Al het voorgaande in aanmerking nemende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden en is voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu het door hem begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. BESLISSING
De rechtbank:
I Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
II Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
III Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, Voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
IV Gelast voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Luigjes, voorzitter,
mr. H. de Klerk en mr. Ph. Burgers, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2004.