ECLI:NL:RBALK:2004:AO8915

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68136 / FA RK 03-602
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige en levensonderhoud van de vrouw

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van 350 euro per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook een uitkering van 1.250 euro per maand voor haar levensonderhoud. De man heeft hierop gereageerd met een verweerschrift waarin hij de hogere bijdrage voor het kind betwist en slechts 134 euro per maand wil betalen. De rechtbank heeft op 7 april 2004 uitspraak gedaan. De vrouw heeft aangegeven dat zij financieel afhankelijk is van de man, vooral omdat hij niet meer bijdraagt aan de gezamenlijke kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap nog van kracht is, waardoor het verzoek van de vrouw in de huidige vorm geen wettelijke basis heeft. De vrouw heeft geen inkomsten uit arbeid, terwijl de man als beroepsmilitair een bruto inkomen van 1.830,15 euro per maand heeft. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gezamenlijke hypotheeklasten en andere financiële verplichtingen van de man. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man 262 euro per maand moet betalen voor de kosten van de minderjarige en 98 euro per maand voor het levensonderhoud van de vrouw, met ingang van de datum van de uitspraak. De rechtbank heeft verder alle andere verzoeken afgewezen.

Uitspraak

TJB
datum beschikking : 7 april 2004
DE RECHTBANK TE ALKMAAR, Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken.
In de zaak rekestnummer 68136 / FA RK 03-602 van:
[VROUW],
wonende te Zeewolde,
verzoekster,
procureur mr. A. de Groot,
advocaat mr. W.F. Roelink te Hoofddorp,
gemeente Haarlemmermeer,
t e g e n :
[MAN],
wonende te Anna Paulowna,
gerekwestreerde,
procureur destijds mr. A.H. Tromp, vervolgens mr. A.E. Koster,
thans mr. M. Berbee.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 14 augustus 2003 een verzoekschrift van de vrouw ingekomen, waarin wordt verzocht ten laste van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen van 350,- euro per maand ten behoeve van de minderjarige [KIND], geboren op [GEBOORTEDATUM] in de gemeente [GEBOORTEPLAATS], alsmede een uitkering in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van 1.250,- euro per maand, althans door de rechtbank vast te stellen bedragen.
De man heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzoek voor zover het een hogere bijdrage betreft dan 134,- euro per maand ten behoeve van [HET KIND].
Bij brief d.d. 12 december 2003 van zijn toenmalige procureur mr. Tromp heeft de man aanvullende stukken overgelegd.
Op 12 maart 2004 zijn ter griffie opnieuw stukken ontvangen van de zijde van de man.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2004, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Roelink, en de man, bijgestaan door mr. Berbee.
Bij deze gelegenheid heeft mr. Berbee nog financiële stukken in het geding gebracht.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Partijen hebben op [DATUM] een geregistreerd partnerschap gesloten en enkele dagen nadien is voornoemde minderjarige geboren. De man heeft de minderjarige erkend. Het gezag over de minderjarige berust bij partijen gezamenlijk.
Partijen zijn thans voornemens hun geregistreerd partnerschap te ontbinden. De man had de woning van partijen gezamenlijk inmiddels verlaten. De door hem gehuurde flat heeft hij echter opgezegd en thans woont hij opnieuw in de woning van partijen gezamenlijk. De vrouw is met de minderjarige in afwachting van de toewijzing van een huurwoning bij haar ouders ingetrokken.
De vrouw voert als grond voor het verzoek aan dat zij, nu de man niet meer meebetaalt aan de gezamenlijke kosten, behoefte heeft aan financiële bijdragen van de man.
De rechtbank constateert dat, nu het geregistreerd partnerschap tussen partijen nog van kracht is, het verzoek in de huidige vorm een wettelijke grondslag ontbeert.
De rechtbank stelt voorts vast dat de vrouw, nu de man niet langer in gezinsverband samenleeft met de vrouw en de minderjarige, belang heeft bij de inwilliging van haar verzoek.
Op grond van het voorgaande en gelet op het verhandelde ter zitting, zal de rechtbank de hoogte van de wettelijke onderhoudsplicht van de man tegenover [KIND] ingevolge de artikelen I: 392 en 84 van het Burgerlijk Wetboek vaststellen en voor recht verklaren en tevens verstaan dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw bij wege van een voorlopige voorziening is verzocht.
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar verzoek gewijzigd in een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van 262,- euro per maand en een uitkering in haar levensonderhoud van 308,- euro per maand.
Uitgegaan wordt van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
De vrouw heeft op het ogenblik geen inkomsten uit arbeid.
Haar arbeidscontract voor bepaalde tijd is niet verlengd.
De man heeft tot dusverre 200,- euro per maand aan de vrouw betaald ten behoeve van de minderjarige.
De man verdient als beroepsmilitair blijkens zijn salarisspecificaties over december 2003 en februari 2004 bij de marine 1.830,15 euro bruto per maand, exclusief (eindejaars-)uitkeringen en vakantiegeld.
De hypotheekrente van 900,- euro per maand wordt door partijen bij helfte gedeeld. De man betaalt de eigenaarslasten. De rechtbank houdt derhalve aan de zijde van de man rekening met het gebruikelijke forfait van 95,- euro per maand.
De woning staat te koop. Gelet op de te verwachten opbrengst van circa 160.000,- euro en de hoogte van de daarop rustende hypotheek en de verdere kosten van rond de 170.000,- euro, is aannemelijk te achten dat partijen na de verkoop met een verlies worden geconfronteerd. Nu thans nog onzeker is op welk toekomstig tijdstip en in welke mate dit verlies zich zal voordoen en voorts de toekomstige woonlasten van elk van partijen nog onbekend zijn, kan de rechtbank slechts constateren dat deze factoren van invloed zijn op de financiële situatie van partijen.
De man lost 200,- euro per maand af op een door partijen afgesloten doorlopend krediet bij de Postbank.
De man betaalt aan premie ziektekostenverzekering 81,- euro per maand en aan premie begrafenisverzekering 8,- euro per maand.
De door de man opgevoerde omgangskosten worden, als onweersproken en, gelet op het navolgende, niet onredelijk, op 38,- euro per maand gesteld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man op het ogenblik over voldoende draagkracht beschikt om 262,- euro per maand voor [KIND] te betalen en 98,- euro per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw bij te dragen.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de volgende omgangsregeling tussen de man en de minderjarige zal plaatsvinden:
in beginsel een weekend om de veertien dagen van vrijdag tot zondag 17.00 uur. De man zal zodra zijn werkschema bekend is, circa een week tevoren, de vrouw op de hoogte stellen van het tijdstip dat hij de minderjarige komt halen op de vrijdag dan wel dat hij de minderjarige de volgende dag om 10.00 uur komt halen.
De minderjarige verblijft in de zomervakantie twee weken en in de voor- en najaarsvakantie een week bij de man.
De minderjarige verblijft gedurende de kerstdagen een dag bij de man en een dag bij de vrouw, per jaar wisselend, en een aansluitende week, voorafgaand aan eerste kerstdag en volgend op tweede kerstdag, bij de man.
De minderjarige brengt Oud en Nieuw afwisselend door bij de man en de vrouw.
De rechtbank beslist als volgt.
DE BESLISSING
De rechtbank :
Verklaart voor recht dat de onderhoudsbijdrage van de man aan de vrouw ten behoeve van voornoemde minderjarige 262,- euro per maand bedraagt.
Bepaalt dat de man bij wege van voorlopige voorziening met ingang van heden aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud 98,- euro per maand betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2004 in tegenwoordigheid van mr. T.J. Bakker-van der Straaten als griffier.