ECLI:NL:RBALK:2004:AR5519

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72343/HA ZA 04-333
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.M.I. Greuter-Vreeburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring erkenning vaderschap na verkregen toestemming tot erkenning van 15-jarige moeder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 10 november 2004, is de nietigverklaring van de erkenning van het vaderschap aan de orde. De eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, heeft primair gevorderd dat de erkenning en de geslachtsnaamkeuze nietig worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toestemming voor de erkenning is gegeven door een minderjarige moeder, die op dat moment 15 jaar oud was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toestemming een rechtshandeling is waarvoor handelingsbekwaamheid vereist is. Aangezien de toestemming is gegeven door een handelingsonbekwame, is deze vernietigbaar. De rechtbank heeft ook het non-discriminatiebeginsel besproken, maar heeft geconcludeerd dat de erkenning niet op één lijn kan worden gesteld met de toestemming voor die erkenning.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de erkenning en de geslachtsnaamkeuze tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden. De minderjarige moeder verkeerde in een kwetsbare positie en was gemakkelijk beïnvloedbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toestemming tot erkenning onder druk van bijzondere omstandigheden is verkregen, waaronder de angst van de moeder dat de Raad voor de Kinderbescherming haar kind zou afnemen. De rechtbank heeft uiteindelijk de erkenning nietig verklaard en de geslachtsnaam van het kind gewijzigd naar die van de eerste echtgenoot van de moeder. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak 10 november 2004
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE ALKMAAR,
enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
In de zaak met zaak- en rolnummer 72343/HA ZA 04-333 van:
[eiseres], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
de minderjarige [dochter eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES bij dagvaarding van 22 maart 2004,
procureur: mr. Frank-Kleijne,
t e g e n :
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
GEDAAGDE 1,
procureur: mr. F.J. Baars,
advocaat: mr. G.I. Roos te Emmeloord,
en
mr. K.R. HOFMANN-KUIJL, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [naam kind],
advocaat en procureur in het arrondissement [plaats],
GEDAAGDE 2.
procureur: mr. K.R. Hofmann-Kuijl
Partijen zullen verder worden genoemd [eiseres], [gedaagde 1] en de bijzondere curator.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- [eiseres] heeft gevorderd overeenkomstig de dagvaarding (met bijlagen).
- Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 1] de vordering bestreden.
- Bij conclusie van antwoord heeft de bijzondere curator de vordering bestreden.
- Tenslotte is een fax (met als bijlage een schrijven van de gezinsvoogd van [dochter eiseres] van 12 aug. 2004) binnengekomen van mr. Frank-Kleijne voornoemd.
- Bij vonnis van 30 juni 2004 heeft de rechtbank een comparitie na antwoord bevolen, welke blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal op 16 augustus 2004 heeft plaatsgevonden en bij welke gelegenheid mr. Frank-Kleijne pleitaantekeningen heeft overgelegd, die onder meer een aanvulling van de grondslag van de vordering inhouden.
De inhoud van alle stukken geldt hier als ingelast.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. DE FEITEN
Als enerzijds gesteld, anderzijds erkend, althans niet of niet voldoende weersproken, alsmede op grond van de overgelegde stukken, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 oktober 2003, staat ten processe het volgende vast.
- [eiseres] is de wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [dochter eiseres], hierna te noemen [dochter eiseres], geboren op [geboortedatum]in de gemeente [geboorteplaats] uit het huwelijk van [eiseres] met [naam eerste echtgenoot].
- [dochter eiseres] woonde nog bij [eiseres] en de tweede echtgenoot van [eiseres], [naam tweede echtgenoot], thuis, toen zij [gedaagde 1] leerde kennen.
- Op 29 januari 2003 heeft [dochter eiseres] aangifte van een verkrachting (door een voormalige vriend) gedaan. [gedaagde 1] was hiervan op de hoogte.
- Begin februari 2003 heeft [dochter eiseres] een relatie met [gedaagde 1] gekregen. De ouders van [dochter eiseres] verzetten zich tegen deze relatie.
- Van eind februari 2003 tot 3 april 2003 was [dochter eiseres] in crisisopvangcentrum [plaats]geplaatst en aansluitend verbleef zij door bemiddeling van het Bureau Jeugdzorg te [woonplaats] tot 24 april 2003 in een pleeggezin op [plaats].
- Op laatstgenoemde datum is [dochter eiseres] weggelopen uit het pleeggezin en bij [gedaagde 1] en zijn ouders in [woonplaats] gaan wonen.
- In mei 2003 is [dochter eiseres] van [gedaagde 1] in verwachting geraakt.
- Op 4 augustus 2003 heeft [gedaagde 1] in aanwezigheid van [dochter eiseres] de nog ongeboren vrucht erkend, met de vermelding dat gekozen werd voor de geslachtsnaam [gedaagde 1].
- Op 14 augustus 2003 heeft [dochter eiseres] [gedaagde 1] verlaten. Zij is aanvankelijk bij haar vader ingetrokken en vervolgens, op 26 augustus 2003, teruggekeerd naar het huis van haar moeder en [naam tweede echtgenoot] voornoemd.
- De Raad voor de kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de opvoedsituatie van [dochter eiseres]. Dit onderzoek beslaat de periode dat zij bij [gedaagde 1], haar vader en tenslotte haar moeder woont. Het onderzoeksrapport dateert van 10 oktober 2003.
- Bij beschikking van 4 november 2003 is [dochter eiseres] onder toezicht gesteld.
- [dochter eiseres] heeft op [geboortedatum]in [woonplaats] het leven geschonken aan een zoon, voornoemde [naam kind].
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 10 maart 2004 is voornoemde Hoffman-Kuijl benoemd tot bijzondere curator over [naam kind].
2.
HET GESCHIL
2.1 [eiseres] vordert primair een verklaring voor recht dat de erkenning en de geslachtsnaamkeuze nietig zijn;
2.2 subsidiair vordert zij vernietiging van de erkenning en de geslachtsnaamkeuze, een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
2.3 [eiseres] heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd:
a. dat de toestemming een rechtshandeling is waarvoor handelingsbekwaamheid is vereist. Dat, nu de toestemming voor de erkenning is gegeven door een handelingsonbekwame, de toestemming vernietigbaar is. Dat, na vernietiging van de toestemming, de erkenning nietig is op grond van art. 1:204 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
b. het non-discriminatiebeginsel gelet op de minimum leeftijdsgrens van 16 jaar voor erkenning zoals neergelegd in artikel 1: 204 BW, en het ontbreken van een dergelijke leeftijdsgrens voor het geven van de toestemming voor de erkenning. Hierdoor ontbeert de minderjarige vrouw de bescherming in verband met haar leeftijd die de erkenner wel heeft.
2.4 Aan haar subsidiaire vordering heeft zij ingevolge artikel 3:44 BW misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging ten grondslag gelegd.
2.5 [gedaagde 1] en de bijzondere curator hebben de primaire en subsidiaire vordering gemotiveerd betwist. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan
3. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Vernietigbaarheid van de toestemming op grond van handelingsonbekwaamheid zoals primair gevorderd
3.1 Volgens [gedaagde 1] is de erkenning geen rechtshandeling en is de door [dochter eiseres] gegeven toestemming voor de erkenning reeds om die reden niet vernietigbaar.
3.2 De rechtbank oordeelt aldus:
Het verlenen van toestemming tot erkenning van een kind is, zij het indirect, gericht op het doen ontstaan van rechtsgevolgen, te weten het scheppen van de mogelijkheid om familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het
kind mogelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van de toestemming dientengevolge als een rechtshandeling te kwalificeren.
Ingevolge 1:234 lid 1 BW is de minderjarige, mits hij toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft, bekwaam rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders bepaalt. Krachtens lid 3 wordt de toestemming verondersteld te zijn verleend, indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verricht.
Dit positief geformuleerde artikel laat, in combinatie met art. 3:32 lid 1 BW (Iedere natuurlijke persoon is bekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen, tenzij de wet anders bepaalt.), ruimte om bekwaamheid aan te nemen ook al is dit niet nadrukkelijk in de wet bepaald.
De rechtshandeling van een onbekwame is ingevolge art. 3:32 lid 2 BW vernietigbaar.
Artikel 3:59 BW bepaalt dat genoemde bepaling ook buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing vindt, tenzij de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen verzet. De wetgever heeft voor deze toepassing met name het personen- en familierecht op het oog gehad (Parlementaire Geschiedenis Boek 3 Vermogensrecht in het algemeen ad 3.2.21).
Een belangrijk onderscheid tussen het vermogensrecht en het familierecht is hierin gelegen dat rechtshandelingen binnen het familierecht niet door de wettelijk vertegenwoordiger kunnen worden verricht. Dit geldt in ieder geval voor de toestemming tot de erkenning.
Het recht van een moeder om de vader van haar kind al dan niet toestemming te verlenen een juridische band met het kind aan te knopen is gekoppeld aan het moederschap en van een zo persoonlijke aard dat geen ander, zelfs niet haar wettelijke vertegenwoordiger, dat recht namens haar kan uitoefenen.
Het is in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat een minderjarige moeder deze rechtshandeling zelfstandig verricht. Voor zover bij de rechtbank bekend, heeft de leeftijd van de moeder hierbij nooit een rol gespeeld.
Zou de rechtbank het standpunt van [eiseres] ten aanzien van de handelingsonbekwaamheid delen, dan zou dit met zich meebrengen dat geen enkele minderjarige moeder (ook niet boven de 16 jaar) zelfstandig toestemming tot erkenning zou kunnen geven. De wetgever heeft deze toestemming immers niet aan een bepaalde leeftijd gekoppeld.
Het ontbreken van een leeftijdseis voor de moeder is vanuit de wetsgeschiedenis van de erkenning verklaarbaar. Aanvankelijk (het Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk Holland, ontwerpen-1816 en 1820) is de toestemming van de moeder helemaal niet nodig. Naar aanleiding van het ontwerp-1820 buigt de tweede kamer zich over de vraag of de vader kan erkennen zonder toestemming. De kwestie is dus altijd geweest of de moeder toestemming moest geven en niet vanaf welke leeftijd dat zou moeten gebeuren. Dit gegeven wordt nog eens bevestigd door hetgeen staat vermeld in memorie van toelichting bij de laatste herziening van het afstammingsrecht (kamerstukken 1995-1996, 24649, nr. 3): "Voor erkenning is en blijft toestemming van de moeder [...] vereist".
Gezien bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een minderjarige moeder bekwaam is toestemming te geven voor de erkenning.
Nietigheid op grond van het non-discriminatiebeginsel
3.3 [gedaagde 1] is van oordeel dat voor de toestemming tot de erkenning geen leeftijdsgrens geldt en dat er geen grond is om een leeftijdsgrens te stellen naar analogie van de erkenning.
3.4 De bijzondere curator is van oordeel dat de wet weliswaar een ongerechtvaardigd onderscheid maakt, maar dat het hier eerder de erkenner is die wordt gediscrimineerd dan de moeder. Bovendien vraagt zij zich af of het geven van toestemming op een lijn gesteld kan worden met de erkenning zelf.
3.5 De rechtbank zal het beroep op strijd met het non discriminatie-beginsel niet honoreren.
De erkenning is niet op één lijn te stellen met de toestemming voor die erkenning. De toestemming is weliswaar een vereiste om te kunnen erkennen, maar niet de pendant ervan. Beide hebben ook een ander oogmerk.
Erkenning is aanvaarding van vaderschap.
Door de erkenning ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de vader. Deze familierechtelijke staat heeft allerlei gevolgen welke verplichtingen voor de erkenner met zich meebrengen. De reden waarom in het BW van 1838 de toestemmingseis werd opgenomen was dat men bang was dat zo maar iedere willekeurige man, bijvoorbeeld "iemand van mindere klasse" het kind zou kunnen erkennen. Thans ligt de ratio eerder in de bescherming van het familie- en gezinsleven van moeder en kind.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het nog de vraag is wie er gediscrimineerd (zo daarvan sprake zou zijn) wordt, de erkenner die 16 jaar moet zijn terwijl aan de minderjarige moeder geen leeftijdseis gesteld wordt of wordt de minderjarige moeder gediscrimineerd omdat de wet aan haar minder bescherming biedt dan aan de erkenner.
Het valt te betwijfelen of de groeiende maatschappelijke mondigheid van minderjarigen thans om een minimumleeftijdsgrens voor de toestemming vraagt.
Op grond van het voorgaande wijst de rechtbank de primaire vordering af.
Vernietiging van de erkenning op grond van misbruik van omstandigheden zoals subsidiair gevorderd
Rechtshandeling en toepassing van art. 3:44 BW
3.6 [eiseres] stelt zich subsidiair op het standpunt dat de erkenning en de keuze van de geslachtsnaam vernietigbaar zijn wegens misbruik van omstandigheden. Zij baseert zich daarbij op artikel 3:44 BW.
3.7 [gedaagde 1] stelt op de eerste plaats dat de erkenning geen rechtshandeling is en op de tweede plaats dat de erkenning alleen op grond van art. 1:205 BW vernietigd kan worden.
3.8 De bijzonder curator onderschrijft de stelling van [eiseres] op dit punt.
3.9 De rechtbank overweegt naar aanleiding van de standpunten van partijen als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat, zoals de rechtbank hiervoor reeds overwoog, het verlenen van de toestemming door de moeder als een rechtshandeling moet worden gekwalificeerd. Op grond van het bepaalde in art. 1:204, lid 1 aanhef en sub c BW is een erkenning nietig indien zij is gedaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder (indien het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zoals in casu het geval is).
De toestemming is vereist ook als de man de verwekker is van het kind.
Van een rechtsgeldige toestemming kan echter geen sprake zijn indien de toestemming onder invloed van een wilsgebrek, zoals misbruik van omstandigheden, is totstandgekomen.
Indien een beroep op een zodanig wilsgebrek in rechte wordt gehonoreerd, moet ervan worden uitgegaan dat geen toestemming is verleend. Daaruit vloeit vervolgens voort dat de erkenning nietig is.
De familierechtelijke artikelen van Boek 1 BW vormen naar het oordeel van de rechtbank geen lex specialis ten opzichte van de artikelen die handelen over vernietigbaarheid op grond van wilsgebreken.
Ook het bepaalde in art. 1:205 BW sluit niet uit dat [dochter eiseres] een beroep kan doen op een wilsgebrek, nu dit artikel slechts een regeling bevat voor het geval een moeder een erkenning wil doen vernietigen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind. Dat laatste is in de onderhavige zaak niet aan de orde.
Rapportage van de Raad
3.10 [gedaagde 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 oktober 2004, omdat deze heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoek naar de opvoedsituatie van [dochter eiseres] en, volgens een mededeling op dat rapport, het niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt.
3.11 Ten aanzien van het bezwaar tegen het gebruik van de Raadsrapportage overweegt de rechtbank dat een nieuw onderzoek, inclusief een nieuwe behandeling ter zitting, minimaal een half jaar in beslag zal nemen, terwijl een nieuw onderzoek ten behoeve van deze procedure geen ander beeld van [dochter eiseres] zou opleveren. Bovendien geldt dat in het kader van onderhavige procedure met name de periode in het verleden waarover wordt gerapporteerd van belang is. De rechtbank acht om die reden het gebruik van het rapport in deze procedure gerechtvaardigd.
Misbruik van omstandigheden
3.12 Door [eiseres] is voorts gesteld dat de erkenning vernietigd dient te worden, nu de toestemming daartoe is verkregen door middel van misbruik van omstandigheden.
3.13 [gedaagde 1] ontkent het misbruik van omstandigheden.
3.14 De bijzondere curator onderschrijft de stelling van [eiseres] op dit punt.
3.15 Voor misbruik van omstandigheden dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden die zich kenmerken doordat degene die in die omstandigheden verkeert ten opzichte van de ander een zwakke positie inneemt.
In het onderhavige geval is sprake van een 15-jarig meisje dat in verwachting raakt van een 23-jarige man.
De periode tussen het begin van de relatie, toen [dochter eiseres] nog 14 jaar was, en het begin van de zwangerschap beslaat niet meer dan circa twee en een halve maand.
[dochter eiseres] onttrekt zich aan het gezag van haar moeder. Eerst verblijft zij op een crisis plek en vervolgens woont zij in een pleeggezin. Daar loopt zij weg naar het gezin van [gedaagde 1] en zijn ouders. [gedaagde 1] wacht niet af tot de relatie enige bestendigheid heeft. Er wordt niet nagedacht over de lichamelijke en psychische gevolgen van de zwangerschap voor een 15-jarige die in een zeer kwetsbare positie verkeerde.
[gedaagde 1] wist van de aangifte van verkrachting die [dochter eiseres] in januari 2003 op het politiebureau van [plaats] heeft gedaan -hij heeft [dochter eiseres] vergezeld naar het politiebureau- en had zich moeten realiseren, voor het geval de aangifte op waarheid berustte, dat een 14-jarige tijd nodig heeft om een dergelijke inbreuk op haar persoonlijke integriteit te verwerken en dat een zo snelle confrontatie met een komend moederschap niet in haar belang geacht kon worden.
[dochter eiseres] is blijkens het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming makkelijk beïnvloedbaar, zoals ook [gedaagde 1] heeft verklaard (conclusie bijzondere curator, nr. 5), kwetsbaar en wisselvallig in haar verklaringen (Raadsrapportage p. 6: "[dochter eiseres] geeft een bepaalde voorstelling van zaken die zij in een volgend gesprek herroept. [dochter eiseres] is tijdens alle gesprekken zeer geëmotioneerd, ze huilt veel en vertelt steeds weer dat ze dit keer de waarheid vertelt." ). Zij heeft nauwelijks zicht op haar eigen emoties en niet of nauwelijks inzicht in haar eigen grenzen en in die van anderen. In haar keuzes en beslissingen laat zij zich voornamelijk leiden door wat anderen vinden. Dit maakt haar kwetsbaar voor negatieve beïnvloeding door anderen en brengt haar in risicovolle situaties. Zij is niet in staat de gevolgen van haar handelingen te overzien.
[dochter eiseres] durfde nadat ze zwanger was geworden geen contact met haar ouders op te nemen, zoals [gedaagde 1] beweert, dan wel haar werd contact met haar ouders door [gedaagde 1] verboden en de toestemming tot erkenning werd haar afgedwongen, zoals eiseres claimt.
Wat daar verder ook van zij, feit is dat niet is gebleken dat [dochter eiseres] met haar ouders of een ander vertrouwenspersoon buiten [gedaagde 1] en diens ouders, met wie het aanvankelijk goede contact na enige tijd verslechterde, om heeft gesproken over de zwangerschap, een eventueel afbreken daarvan, en het verlenen van de toestemming tot erkenning.
Evenmin is gebleken dat [gedaagde 1] enige poging heeft gedaan om een dergelijk contact te bevorderen. Integendeel, [gedaagde 1] heeft verklaard dat hij [dochter eiseres] heeft gesteund in haar wens om geen contact met haar ouders te hebben.
Het door [gedaagde 1] in de tuin geplaatste bord met de tekst "hier rust de familie [naam tweede echtgenoot]/[naam eerste echtgenoot]" geeft aan hoe [gedaagde 1] over de ouders van [dochter eiseres] oordeelde.
De door [gedaagde 1] na het vertrek van [dochter eiseres] verzonden sms-jes met bedreigingen naar [dochter eiseres] en haar moeder (door [gedaagde 1] toegegeven) versterken het beeld dat [gedaagde 1] weinig oog had voor de specifieke situatie waarin [dochter eiseres] verkeerde, toen zij bij hem en zijn ouders inwoonde.
Bij het geven van de toestemming heeft naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval ook een belangrijke rol gespeeld de angst van [dochter eiseres] dat de Raad haar kind zou afnemen of haar zou dwingen tot een abortus. Er was immers al een onderzoek gaande met betrekking tot een ondertoezichtstelling van [dochter eiseres]. [dochter eiseres] dacht dat de erkenning door de meerderjarige vader het weghalen van de baby zou kunnen verhinderen (verslag bijzondere curator, nr. 5).
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [dochter eiseres] als gevolg van haar bijzondere omstandigheden, haar kwetsbaarheid en onervarenheid, in een afhankelijke positie tegenover de oudere [gedaagde 1] (en zijn ouders) verkeerde. Deze omstandigheden hebben haar ertoe bewogen toestemming tot erkenning aan [gedaagde 1] te geven.
De vlucht van [dochter eiseres] (uit angst voor [gedaagde 1] zoals [dochter eiseres] heeft verklaard) kort na het verlenen van de toestemming is in dit verband opmerkelijk te noemen.
[gedaagde 1] wist of had gezien zijn leeftijd en ervaring moeten begrijpen dat [dochter eiseres] door deze omstandigheden werd bewogen. Hij wist immers in welke benarde positie zij verkeerde en hoe kwetsbaar en beïnvloedbaar zij was. [gedaagde 1] wist dat de toestemming van [dochter eiseres] mede was ingegeven door haar angst dat de baby zou worden weggehaald. Haar positie kennende, had hij op dat moment en onder die omstandigheden haar toestemming niet behoren te vragen en had hij de erkenning behoren uit te stellen. Door dat niet te doen, heeft hij misbruik van de situatie gemaakt.
Nu [dochter eiseres] toestemming tot erkenning heeft gegeven onder druk van bovengenoemde omstandigheden, kan ervan worden uitgegaan dat de toestemming zonder die omstandigheden niet zou zijn gegeven en daarmee de erkenning op deze wijze niet zou zijn tot standgekomen.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat de erkenning en de geslachtsnaamkeuze die daarbij is gedaan tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden.
misbruik van bevoegdheid
3.16 De bijzondere curator is van oordeel dat vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en op de voet van artikel 3:13 BW als misbruik van bevoegdheid is te kwalificeren.
[eiseres] gebruikt haar bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Zij wil daarmee voorkomen dat [naam kind] een band met zijn vader kan opbouwen. Bovendien is de bijzondere curator van mening dat vernietiging van de erkenning niet in het belang van [naam kind] is.
3.17 De rechtbank overweegt als volgt:
[dochter eiseres] heeft verklaard dat zij bang is voor [gedaagde 1]. Zij vreest dat contact tussen [gedaagde 1] en [naam kind] schadelijk zal zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het gaat thans goed met haar en met [naam kind]. Dat wil zij graag zo houden. [dochter eiseres] beroept zich met andere woorden op bescherming van haar family-life. Deze bescherming is thans juist de achterliggende gedachte achter het vereiste van toestemming van de moeder voor de erkenning. De rechtbank acht dit een te respecteren belang.
Dit geldt te meer nu bij nietigverklaring van de erkenning voor [gedaagde 1] een alternatieve weg openstaat, te weten het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van de rechtbank. De (familie-)rechter in die procedure zal de belangen van alle betrokkenen in zijn afweging moeten betrekken waarbij het belang van de minderjarige [naam kind] voorop zal staan. De familierechtelijke toetsing is van andere aard dan de toetsing in deze procedure en is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van twee minderjarigen, [naam kind] èn [dochter eiseres], daarboven te verkiezen. Het evidente nadeel dat partijen dan opnieuw in een procedure zullen worden verwikkeld, weegt daartegen niet op.
De subsidiaire vordering van [eiseres] zal worden toegewezen, aldus dat de rechtbank de erkenning nietig zal verklaren.
De rechtbank acht in verband met de familierechtelijke aard van het onderhavige geding termen aanwezig om de kosten van deze procedure tussen partijen te compenseren.
Ingevolge art. 1:20 lid 1 jo. art. 1: 20 e BW zal de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart nietig de erkenning van het vaderschap van [gedaagde 1] met betrekking tot de minderjarige:
[naam kind], geboren op [geboortedatum]in de gemeente [woonplaats], met doorhaling van de bij gelegenheid van de erkenning gekozen geslachtsnaam [GEDAAGDE 1], zodat de geslachtsnaam van de minderjarige [NAAM EERSTE ECHTGENOOT]luidt.
Compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.