ECLI:NL:RBALK:2004:AR8050

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
438/2004
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Vrakking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij motorcross ongeval en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar, heeft eiser, die als toeschouwer aanwezig was bij een motorcross op 9 november 2003, een vordering ingesteld tegen de organisatie en de betrokken minderjarige deelnemer na een ongeval waarbij hij door de deelnemer werd aangereden. Eiser vorderde een voorschot op de schadevergoeding van € 17.500, onderbouwd met de stelling dat hij zowel materiële als immateriële schade had geleden door het ongeval. Hij stelde dat de gedaagden aansprakelijk waren op basis van risicoaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen, en dat de organisatie onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen.

De gedaagden, waaronder de vereniging die de motorcross organiseerde en de ouders van de minderjarige deelnemer, bestreden de vordering. Zij voerden aan dat eiser zich op een verboden plek bevond en dat er voldoende veiligheidsmaatregelen waren getroffen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser niet voldoende aannemelijk was, gezien de tegenstrijdige standpunten over de feitelijke toedracht van het ongeval. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade van eiser, en dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering af en veroordeelde eiser in de proceskosten, die op dat moment waren begroot op € 1.057,-. De uitspraak werd gedaan op 23 december 2004, waarbij de rechter de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
KG nummer: 438/2004
datum: 23 december 2004
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Zeewolde,
EISER IN KORT GEDING,
procureur mr. R.J. van Velzen,
advocaat mr. R.A. Cairo te Amsterdam,
tegen:
1. de vereniging met rechtspersoonlijkheid NIEDORPER MOTORCLUB,
statutair zetelend te Nieuwe Niedorp, gevestigd te Dirkshorn,
2. [gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van ouder en wettelijk
vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon [gedaagde sub 3],
3. [gedaagde sub 3],
beiden wonende te Winkel,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. J.M.W. Werker te Arnhem.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 14 december 2004 heeft eiser gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagden hebben de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiser de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.
DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Op 9 november 2003 heeft eiser als toeschouwer een door gedaagde sub 1 georganiseerde motorcross op het "Motorcross terrein Lelystad" bezocht.
2.2 Aan de motorcross namen minderjarigen deel, waaronder gedaagde sub 3. Gedaagde sub 3 was ten tijde van de motorcross 15 jaar.
2.3 Alle deelnemers waren in het bezit van een licentie van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging.
2.4 Op enig moment is eiser door gedaagde sub 3 tijdens de motorcross van achteren aangereden. Eiser heeft daarna een operatie aan zijn linkerbeen ondergaan, in verband met een dubbele onderbeenbreuk.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Eiser vordert, kort gezegd, primair hoofdelijke veroordeling van gedaagden om aan hem te betalen een bedrag van Euro 17.500 als voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 november 2003. Subsidiair vordert hij veroordeling van gedaagde sub 1 en 2 tot betaling van voormeld bedrag. Daarenboven vordert hij veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij als gevolg van het ongeval zowel materiele als immateriële schade heeft geleden en dat gedaagden krachtens een risicoaansprakelijkheid aansprakelijk zijn voor die schade. Daarnaast betoogt eiser dat zij onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Eiser stelt zich ten aanzien van gedaagde sub 1 op het standpunt dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen ten einde schade aan toeschouwers te voorkomen, nu zij heeft nagelaten het terrein te voorzien van een dubbele afzetting en waarschuwingsborden te plaatsen, terwijl zij bovendien de deelnemers aan de wedstrijd te lang en door een te zwaar terrein heeft laten rijden. Daar komt bij dat gedaagde sub 1 als organisator te kort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichting, inhoudende dat zij zorg dient te dragen voor een veilig terrein en een veilig wedstrijdverloop. Verder voert eiser aan dat de motorcross voor gedaagde sub 3 te zwaar was en dat hij dermate onvoorzichtig heeft gereden dat hij op een recht stuk van het parcours het publiek is ingereden. Op gedaagde sub 2 rustte bovendien de verantwoordelijkheid om gedaagde sub 3 te laten stoppen met de wedstrijd toen duidelijk werd dat de wedstrijd te veel van de krachten van laatstgenoemde vergde, aldus eiser.
3.3 Met betrekking tot de door hem geleden schade, stelt eiser dat hij sedert de datum van het ongeval niet meer heeft kunnen werken, waardoor hij in de periode van 9 november 2003 tot 1 juni 2004 geen inkomsten heeft gehad.
3.4 Gedaagden bestrijden de vorderingen van eiser en voeren daartoe aan dat eiser zich ten tijde van het ongeval bevond op een plaats die niet toegankelijk was voor het publiek. Gedaagde sub 1 betwist dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, omdat het parcours was afgezet met een rood/wit lint en het terrein zelf met een hekwerk. Eiser bevond zich in een voor het publiek verboden gebied tussen het lint en het hekwerk, aldus gedaagden. Daarenboven voeren gedaagden aan dat eiser meerder malen was gewaarschuwd en dat hij daarbij gevraagd was achter het hekwerk plaats te nemen. Verder bestrijden gedaagden sub 2 en 3 dat laatstgenoemde de wedstrijd niet aankon, zodat er geen enkel aanleiding voor gedaagde sub 2 was om gedaagde sub 3 uit de wedstrijd te halen. Wat gedaagde sub 3 betreft, geldt dat hij ten tijde van het ongeval minderjarig was, zodat de vordering uitsluitend tegen zijn wettelijk vertegenwoordiger kan worden ingesteld, aldus gedaagde sub 3. Ten slotte bestrijden gedaagden dat eiser een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft.
3.5 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is slechts plaats indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
4.2 In de onderhavige procedure kan niet op voorhand gezegd worden dat de vordering van eiser voldoende aannemelijk is geworden. Immers, de standpunten van partijen ten aanzien van de feitelijke toedracht van het ongeval verschillen dusdanig van elkaar, dat thans onvoldoende duidelijk is geworden of en zo ja, in welke mate gedaagden aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade. Zo verschillen partijen onder meer van mening omtrent het antwoord op de vraag of eiser ten tijde van het ongeval zich bevond op een plaats op het terrein waar het publiek mocht staan. Eiser voert aan dat hij zich achter de enige aanwezige afzetting bevond en dat hij er niet op is gewezen dat hij daar niet mocht staan. Gedaagden hebben daarentegen betoogd dat eiser zich niet achter de dubbele afzetting bevond en dat hem bovendien herhaaldelijk verzocht is achter het hekwerk plaats te nemen. Verder is onvoldoende duidelijk geworden of en zo ja op welke plekken van het terrein waarschuwingsborden zijn geplaatst. Een en ander vergt een uitgebreid nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden, voor welk onderzoek in de onderhavige procedure geen plaats is. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
4.3 Eiser wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op Euro 241,- aan verschotten en op Euro 816,- aan salaris procureur;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2004 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.