Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [verzoeker], wonende te Grootebroek, eiser,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar),
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 28 mei 2004.
Datum: 11 november 2004.
Eiser is in persoon verschenen en bijgestaan door [naam].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde [naam], werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiser ontvangt sinds 14 mei 2003 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Op 11 februari 2004 is namens eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor een starterskrediet als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA).
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 maart 2004, door verweerder ontvangen op
24 maart 2004, bezwaar gemaakt.
Op 28 april 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 28 mei 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 juni 2004, bij de rechtbank ingekomen op 9 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 augustus 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het geding ter zitting van 11 november 2004 behandeld.
4.1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het bestreden besluit van 28 mei 2004 in rechte stand kan houden.
4.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit de tekst van artikel 30 van de Wet REA, waarin wordt gesproken over een arbeidsgehandicapte die werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten (cursivering door de rechtbank), blijkt dat een aanvraag moet worden ingediend voordat de werkzaamheden als zelfstandige een aanvang nemen. Verweerder heeft eisers aanvraag voor een starterskrediet afgewezen omdat eiser op 5 januari 2004 is gaan werken als zelfstandig ondernemer en pas op 11 februari 2004 de aanvraag heeft ingediend.
4.3. Eiser heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat hij bij zijn werkadviseur van AGENS (de heer [naam]) ruim voordat hij een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden als zelfstandige al een mondelinge aanvraag heeft gedaan om een starterskrediet. Voor het geval dit niet als formele aanvraag kan worden aangemerkt, heeft eiser de rechtbank verzocht vooral naar de geest van de wet te kijken.
4.4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.1. Ingevolge artikel 30 van de Wet REA kunnen ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal van een arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, die werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van gelden in de vorm van een lening of het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verlenen van borgtocht, alsmede omtrent de aard en de omvang van de activiteiten en de aan de subsidie te verbinden verplichtingen. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, alvorens over te gaan tot toekenning, advies vraagt aan derden over het door een arbeidsgehandicapte over te leggen bedrijfsplan waaruit de levensvatbaarheid van het bedrijf of de voorgenomen zelfstandige uitoefening van een beroep blijkt.
4.5.2. Ter uitvoering van artikel 30 van de Wet REA is vastgesteld het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten van 27 juli 1998 (Stb. 1998, 489, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 december 2003, Stcrt. 2003, 239; hierna te noemen: het Besluit).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van een arbeidsgehandicapte ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening van ten hoogste € 30.417 verstrekken of borgtocht voor ten hoogste € 30.417 verlenen.
Ingevolge artikel 5 van het Besluit, voor zover hier van belang, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beleidsregels vast ter beoordeling van de aanvragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3.
Ter uitvoering van artikel 5 van het Besluit is vastgesteld de Regeling starterskrediet arbeidsgehandicapten van 14 december 1999 (Stcrt. 2000, 1, zoals laatstelijk gewijzigd bij de regeling van 21 maart 2001, Stctr. 2001, 107; hierna te noemen: de Regeling).
4.6. De rechtbank stelt voorop dat het verschaffen van een starterskrediet, gelet op artikel 2, eerste lid, van het Besluit, een bevoegdheid is van verweerder. De rechtbank moet de gebruikmaking van die bevoegdheid door verweerder terughoudend toetsen.
4.7. De rechtbank overweegt dat uit de bewoordingen van artikel 30 van de Wet REA blijkt dat de wetgever heeft bedoeld het starterskrediet als reïntegratieinstrument beschikbaar te stellen aan startende zelfstandigen. Dit volgt uit de termen ‘een arbeidsgehandicapte die werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten’ en ‘de voorgenomen zelfstandige uitoefening van een beroep’. Deze bedoeling van de wetgever is ook tot uitdrukking gebracht in de toelichting op het Besluit. Uit die toelichting blijkt dat de doelgroep van de regeling met de inwerkingtreding van het Besluit niet langer is beperkt tot aspirant-starters die 80-100% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO, maar dat nu ook zij die een gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangen tot de doelgroep behoren. In de toelichting wordt verder ook bij de behandeling van de aanvraag consequent gesproken over de aspirant-starter. Ook uit de toelichting bij de Regeling - met name de passages over het haalbaarheidsonderzoek, dat deel uitmaakt van de beoordeling van de aanvraag - blijkt dat het starterskrediet uitdrukkelijk is bedoeld als instrument om de start van een bedrijf of zelfstandig beroep door een arbeidsgehandicapte te faciliteren.
4.8. De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de toepasselijke regelgeving volgt dat een aanvraag om een starterskrediet moet worden ingediend bij verweerder. Een eventuele eerdere mondelinge aanvraag van eiser om een starterskrediet bij zijn werkadviseur van AGENS kan dan ook niet worden aangemerkt als een geldige aanvraag. De rechtbank stelt vast dat uit de namens eiser bij verweerder ingediende aanvraag blijkt dat eiser ten tijde van de aanvraag voor een starterskrediet reeds was gestart met zijn bedrijfsactiviteit en over een rijk gevulde orderportefeuille beschikte. Ook uit de plaatsingsrapportage van eisers werkadviseur bij AGENS van 12 januari 2004 en uit de hersteldverklaring op grond van de Ziektewet per 2 februari 2004 blijkt dat eiser ten tijde van de aanvraag om een starterskrediet reeds was begonnen met de zelfstandige uitoefening van zijn garagebedrijf.
4.9. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder eisers aanvraag om een starterskrediet niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen op grond van de overweging dat eiser ten tijde van de aanvraag zijn bedrijfsactiviteiten reeds was gestart. Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook nadrukkelijk gekeken naar de geest van de regelgeving. Daaruit blijkt echter, zoals gezegd, dat het starterskrediet uitdrukkelijk is bedoeld als instrument om de start van een bedrijf of zelfstandig beroep door een arbeidsgehandicapte te faciliteren. De omstandigheid dat eiser ervoor heeft gekozen om eerst op eigen kracht zijn garagebedrijf te starten en pas daarna een starterskrediet aan te vragen, komt voor zijn risico.
4.10. Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
4.11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Jacobs, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 december 2004.
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.