Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [verzoeker] en [verzoeker], beiden wonende te Hoorn, verzoekers,
tegen: de Raad van de gemeente Hoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 16 november 2004.
Datum: 19 januari 2005.
Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden G.R.M. Koopman en T. van der Lee, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Ontstaan en loop van het geding
In zijn openbare vergadering van 8 juni 2004 heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), besloten te verklaren dat een herziening van het bestemmingsplan “De Blauwe Berg”, nader aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, wordt voorbereid, met daarbij ondergeschikte aanpalende delen van de volgende bestemmingsplannen: “Herziening van het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak”, “Berkhouderweg 1968” en “Landelijk gebied Berkhout”, welk besluit in werking treedt met ingang van 17 juni 2004.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 juni 2004 een bezwaarschrift ingediend.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 21 september 2004 een hoorzitting plaatsgevonden, alwaar verzoekers zijn verschenen en gehoord.
Bij besluit van 16 november 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 november 2004, door de rechtbank ontvangen op 25 november 2004, beroep ingesteld. Voorts is de voorzieningenrechter verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 6 december 2004 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken toegezonden.
Bij brief van 24 december 2004 hebben verzoekers nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het geding ter zitting van 19 januari 2005 behandeld.
4. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Verweerder heeft het voorbereidingsbesluit genomen om de toekomstig gewenste ruimtelijke ontwikkelingen wat betreft een ijsbaan en de hoofdinfrastructuur van het recreatiegebied “De Blauwe Berg” te Hoorn veilig te stellen. De basis voor deze toekomstige ontwikkelingen op de “Blauwe Berg” is in de Structuurvisie Buitenstad Hoorn van 22 februari 2001 vastgelegd, waarin ook is voorzien in de realisatie van een vrijetijdspark. Verder is ten behoeve van het project de Ruimtelijke onderbouwing Blauwe Berg van 13 mei 2004 vastgesteld.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij middels het verzoek om een voorlopige voorziening wensen op te komen tegen het voorbereidingsbesluit. Zij willen elke kans om vooraf ongewenste ontwikkelingen stop te zetten of bij te sturen aangrijpen. Verzoekers voornaamste bezwaar tegen het voorbereidingsbesluit is dat de door verweerder in het plangebied beoogde hoofdinfrastructuur circa een verviervoudiging van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg zal hebben. Voorts zijn verzoekers grieven gericht tegen de situering van de in het plangebied te realiseren ijsbaan.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. Daarbij komt de gemeenteraad, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan hem is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat indien een voorbereidingsbesluit wordt genomen teneinde een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO ten behoeve van een project mogelijk te maken, slechts dan aanleiding zal zijn voor de conclusie dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft kunnen overgaan indien reeds bij een globale beschouwing aanstonds duidelijk had behoren te zijn dat het voorgenomen project in planologisch opzicht onaanvaardbaar is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het voorbereidingsbesluit slechts tot doel heeft om het gebied van het toekomstige bestemmingsplan “De Blauwe Berg” te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen en tevens om als basis te dienen voor vrijstellingsprocedures ingevolge artikel 19 van de WRO voor toekomstige gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals de ijsbaan en de hoofdinfrastructuur. Bij zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter verder betrokken dat de door verweerder gewenste ontwikkelingen binnen het rijks- en provinciaal beleid passen alsmede binnen de Structuurvisie van verweerders gemeente, hetgeen van de zijde van verzoekers niet is betwist. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat de gronden waar de ijsbaan en de zogenoemde turborotonde en ontsluitingsweg zijn geprojecteerd in het geldende bestemmingsplan (onder meer) de bestemming “recreatieve doeleinden sportterrein” respectievelijk “verkeersdoeleinden” hebben. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de bezwaren van verzoekers tegen de door verweerder beoogde situering van de ijsbaan en de hoofdinfrastructuur in volle omvang aan de orde kunnen komen in het kader van de bezwaren van verzoekers tegen de op basis van het voorbereidingsbesluit te verlenen vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO en bouwvergunning.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het nemen van het voorbereidingsbesluit heeft kunnen overgaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerders besluit dan ook in beroep in stand kunnen blijven, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.C. Jacobs, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 januari 2005
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.