ECLI:NL:RBALK:2005:AS8338
Rechtbank Alkmaar
- Kort geding
- J.M. Vrakking
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing conservatoir beslag afgewezen wegens ondeugdelijkheid van de vordering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 3 maart 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisers] en [gedaagde]. De vordering van [eisers] tot opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde] was gelegd, is afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een overeenkomst van geldlening die op 12 oktober 2001 is gesloten, waarbij [eisers] samen met een derde partij een bedrag van Euro 204.201,10 heeft geleend van [gedaagde]. Bij deze lening was een premie van Euro 328.990,65 overeengekomen, die bij niet tijdige terugbetaling verschuldigd zou zijn. Er ontstond een geschil over deze overeenkomst, wat leidde tot een vaststellingsovereenkomst op 25 juni 2004, waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden.
Eisers stelden dat de beslagen niet voldeden aan de wettelijke vereisten, omdat er geen summier bewijs was van de vorderingen van [gedaagde]. Zij voerden aan dat de vordering niet meer bestond door de finale kwijting die in de vaststellingsovereenkomst was opgenomen. [gedaagde] daarentegen betwistte dit en stelde dat de kwijting alleen verleend zou worden onder de voorwaarde dat [eisers] zouden meewerken aan het verhalen van de vordering op de derde partij. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verweer van [gedaagde] niet kansloos was en dat er geen summier bewijs was van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag lag.
De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde [eisers] in de kosten van het geding, die aan de zijde van [gedaagde] waren begroot op Euro 244,- aan verschotten en Euro 816,- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.