ECLI:NL:RBALK:2005:AS8338

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
46/2005
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Vrakking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing conservatoir beslag afgewezen wegens ondeugdelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 3 maart 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisers] en [gedaagde]. De vordering van [eisers] tot opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde] was gelegd, is afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een overeenkomst van geldlening die op 12 oktober 2001 is gesloten, waarbij [eisers] samen met een derde partij een bedrag van Euro 204.201,10 heeft geleend van [gedaagde]. Bij deze lening was een premie van Euro 328.990,65 overeengekomen, die bij niet tijdige terugbetaling verschuldigd zou zijn. Er ontstond een geschil over deze overeenkomst, wat leidde tot een vaststellingsovereenkomst op 25 juni 2004, waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden.

Eisers stelden dat de beslagen niet voldeden aan de wettelijke vereisten, omdat er geen summier bewijs was van de vorderingen van [gedaagde]. Zij voerden aan dat de vordering niet meer bestond door de finale kwijting die in de vaststellingsovereenkomst was opgenomen. [gedaagde] daarentegen betwistte dit en stelde dat de kwijting alleen verleend zou worden onder de voorwaarde dat [eisers] zouden meewerken aan het verhalen van de vordering op de derde partij. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verweer van [gedaagde] niet kansloos was en dat er geen summier bewijs was van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag lag.

De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde [eisers] in de kosten van het geding, die aan de zijde van [gedaagde] waren begroot op Euro 244,- aan verschotten en Euro 816,- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
KG nummer: 46/2005
datum: 3 maart 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
wonende te Wormer, gemeente Wormerland,
2. [eiseres sub 2],
gevestigd te Wormer, gemeente Wormerland,
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr. G. Kramer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam.
Partijen zullen verder ook worden genoemd "[eisers]" respectievelijk "[gedaagde]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 23 februari 2005 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eisers] de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Bij overeenkomst van geldlening van 12 oktober 2001 heeft [eisers] samen met [naam] een bedrag van Euro 204.201,10 ( fl. 450.000,-) geleend van[gedaagde]. Hierbij zijn zij onder meer overeengekomen dat gelijktijdig met de terugbetaling van de hoofdsom, uiterlijk op 2 november 2001, door [eisers] en [naam] een bedrag van Euro 328.990,65 (fl. 725.000,-) als premie voor het leenrisico aan[gedaagde] moet worden betaald. Verder zijn zij overeengekomen dat bij niet tijdige terugbetaling, [eisers] en [naam] een boete verschuldigd zijn, bestaande uit het resterende bedrag van de hoofdsom, vermeerderd met de rente en voormelde premie.
2.2 Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent voormelde overeenkomst. Ten einde onder meer die geschillen te beslechten hebben partijen op 25 juni 2004 een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. [eisers] behoort tot partij A zoals genoemd in die overeenkomst,[gedaagde] tot partij B. De vaststellingsovereenkomst is neergelegd in een notariële akte.[gedaagde] was niet in persoon aanwezig bij de ondertekening van die akte.
2.3 De considerans bij die vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover in de onderhavige zaak van belang, als volgt:
"(...)
- tussen de heer [gedaagde], de heer [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en de heer [naam] is (...) een overeenkomst van geldlening gesloten, waarover een geschil is ontstaan. In dit geschil heeft Rechtbank Amsterdam tussen de heer [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] enerzijds en de heer [gedaagde] anderzijds op elf februari tweeduizend vier bij verstek vonnis gewezen. Tegen dit verstekvonnis heeft de [gedaagde] (...) verzet aangetekend.
(...)."
2.4 De vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover in de onderhavige zaak van belang, als volgt:
"Artikel 1 Schikkingsbedrag
1.1 Partij B betaalt aan partij A het bedrag ad zeshonderdvijftig duizend euro (...)
(...)
Artikel 4 Finale Kwijting
4.1 Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting. Onder deze finale kwijting wordt in ieder geval begrepen, doch is niet beperkt tot de in de considerans van deze overeenkomst genoemde geschillen.
4.2 Finale kwijting wordt door partij B en haar leden tevens verleend jegens de heer [naam], wonende te [plaatsnaam en straatnaam], partij bij voornoemde overeenkomst tussen voorts de heer [gedaagde], [eiser sub 1], en [eiseres sub 2].
4.3 Onderdeel van deze finale kwijting is de verplichting van partijen om jegens elkaar geëntameerde (gerechtelijke) procedures, waaronder begrepen-, maar niet beperkt tot, de in de considerans genoemde procedures, te royeren."
2.5 In een brief, eveneens gedateerd 25 juni 2004, bericht mr. G.A. de Wit aan de raadsman van[gedaagde] dat eiser sub 1 (hierna ook: [eiser sub 1]) bereid is "in overleg te treden over een eventuele "sideletter" bij de (...) akte in welke akte de vaststellingsovereenkomst is verwoord. (...) De heer [eiser sub 1] is bereid mee te werken aan een constructie waarbij de heer[gedaagde] zijn aanspraken jegens de heer [naam] kan doen gelden(...)."
2.6 Op 18 januari 2005 heeft[gedaagde] ten laste van [eisers] conservatoir beslag gelegd onder derden, te weten de Stichting Derdengelden Pesman Advocaten en mr. G. Kramer en mr. G.A. de Wit.[gedaagde] heeft aan deze beslagen een vordering tot terugbetaling van de lening voortvloeiende uit de overeenkomst van geldlening van 12 oktober 2001 ten grondslag gelegd.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eisers] vordert, kort gezegd, opheffing van de op 18 januari 2005 gelegde beslagen, met veroordeling van[gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 [eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat de beslagen niet voldoen aan de wettelijk daaraan gestelde vereisten, nu niet summierlijk gebleken is van het bestaan van de door[gedaagde] gepretendeerde vorderingen. Immers, reeds vóór de beslaglegging hebben partijen in de vaststellingsovereenkomst van 25 juni 2004 die bindend is elkaar finale kwijting verleend hetgeen meebrengt dat vorenbedoelde vordering niet meer bestaat, aldus [eisers]. [eisers] bestrijdt bovendien de in het beslagrekest het door[gedaagde] ingenomen standpunt, inhoudende dat [eisers] door laatstgenoemde gedane verhaalstoezeggingen ten aanzien van [naam] niet zou zijn nagekomen. [eisers] betwist dat vorenbedoelde verhaalstoezegging onderdeel uitmaken van de tussen partijen ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken. [eisers] voert verder aan bereid te zijn mee te werken aan verhaal op [naam] maar betoogt daar geen nadelige gevolgen van te willen ondervinden.
3.3 Verder stelt [eisers] dat de bij de rechtbank te Amsterdam tussen partijen aanhangige procedure op grond van de considerans van de overeenkomst van 25 juni 2004 in samenhang met artikel 4.3. van die overeenkomst is beëindigd en dat[gedaagde] tot op heden weigert zijn medewerking aan royement van die procedure te verlenen.
3.4[gedaagde] bestrijdt dat met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst medio 2004 een einde is gekomen aan zijn recht terugbetaling van de lening uit 2001 te vorderen.[gedaagde] voert in dat kader aan dat de in de vaststellingsovereenkomst bedoelde finale kwijting uitsluitend verleend zou worden onder de voorwaarde dat [eisers] zich jegens[gedaagde] verbond om in elk geval te bewerkstellingen dat de geldleners, met name [naam], aan hun verplichtingen voortvloeiende uit de geldlening jegens hem zouden voldoen. Deze voorwaarde zou worden neergeleg in een sideletter die geacht werd deel uit te maken van de tussen partijen tot stand gekomen schikking. [eisers] heeft dan ook ten aanzien van de verhaalsmogelijkheden jegens [naam] toezeggingen gedaan, alles aldus[gedaagde]. Dat [eiser sub 1] vorenbedoelde toezeggingen heeft gedaan, blijkt volgens[gedaagde] onder meer uit een brief van 25 juni 2004 waarin staat dat [eisers] bereid is met[gedaagde] in overleg te treden over een sideletter bij de akte van 25 juni 2004. Het beslag is gerechtvaardigd nu [eisers] de toezeggingen niet nakomt, waardoor er onder meer ter zake van de geldlening door[gedaagde] aan [eisers] geen finale kwijting is verleend, aldus[gedaagde].
3.5 Partijen hebben de wederzijdse standpunten toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing, wordt daarop hierna uitdrukkelijk ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Een conservatoir beslag als het onderhavige kan worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering.[gedaagde] heeft aan het beslag een vordering uit hoofde van de geldlening uit 2001 ten grondslag gelegd.
4.2 [eisers] stelt zich op het standpunt dat in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat aan [eisers] in het kader van de overeenkomst van geldlening finale kwijting is verleend.[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat daarnaast is overeengekomen dat de door [eisers] bedoelde kwijting alleen dan verleend wordt indien [eisers] zijn medewerking verleend aan het verhalen van de vordering van[gedaagde] op de andere schuldenaar van de geldlening, te weten [naam].
4.3 Vast staat dat de door[gedaagde] bedoelde voorwaarde niet is opgenomen in de overeenkomst van 25 juni 2004. Het onderhavige geschil komt er daarmee op neer dat beoordeeld dient te worden wat partijen met elkaar zijn overeengekomen. In dat kader is niet alleen de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst van belang, maar ook hetgeen partijen bedoeld hebben met elkaar overeen te komen en hetgeen partijen van elkaar over en weer mochten verwachten.
4.4 In dat licht bezien kan het verweer van[gedaagde] niet bij voorbaat als kansloos worden beschouwd. Immers, uit de overgelegde correspondentie blijkt dat tussen partijen het eventueel sluiten van een aanvullende overeenkomst bij de vaststellingsovereenkomst, de zogenaamde 'sideletter' aan de orde is geweest. Tevens blijkt uit die correspondentie dat [eisers] toegezegd heeft zijn medewerking te verlenen aan verhaal van de vordering van[gedaagde] op [naam].
4.5[gedaagde] heeft verder gesteld dat de vermeende sideletter ten overstaan van de notaris besproken is met de heer [naam 1]. Hierbij is van belang dat vast is komen te staan dat[gedaagde] bij het passeren van de akte van 25 juni 2004 niet zelf aanwezig is geweest maar dat hij de heer [naam 1] gemachtigd heeft namens hem die akte te ondertekenen. [eisers] heeft daartegenover gesteld dat de notaris bij dat gedeelte van het gesprek niet aanwezig is geweest. Ten einde te kunnen vast stellen of partijen naast hetgeen in de akte van 25 juni 2004 is neergelegd, de bedoeling hadden in een sideletter over een te komen dat eerst finale kwijting wordt verleend als [eisers] de door[gedaagde] bedoelde medewerking verleent, is een uitgebreid nader onderzoek naar hetgeen besproken is ten tijde van het passeren van de akte noodzakelijk. Voor een dergelijk onderzoek leent de onderhavige procedure zich niet.
4.6 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen kan niet bij voorbaat gezegd worden dat de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering ondeugdelijk is. De gevorderde voorziening wordt dan ook geweigerd,
4.7 [eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van[gedaagde] begroot op Euro 244,- aan verschotten en op Euro 816,- aan salaris procureur;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2005 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.