ECLI:NL:RBALK:2005:AT8139

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200/2005
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J.L. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door Rabobank vanwege reputatierisico in kort geding

Op 23 juni 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar uitspraak gedaan in een kort geding dat door drie eisers tegen de Rabobank was aangespannen. De eisers, die in Nederland strafrechtelijk vervolgd worden voor de handel in kinderporno, vorderden dat de Rabobank haar opgezegde bankrelatie met hen zou voortzetten en dat de bank zou worden verboden om tot executoriale verkoop van hun woning over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Rabobank op basis van een 'onacceptabel reputatierisico' de bankrelatie mocht beëindigen, ondanks dat de bank al langere tijd op de hoogte was van de feiten die dit risico veroorzaakten. De eis tot voortzetting van de bankrelatie werd afgewezen.

Wat betreft het verbod tot executieverkoop van de woning, oordeelde de voorzieningenrechter dat de eisers een redelijke termijn dienden te krijgen om hun financiële zaken af te wikkelen. De voorzieningenrechter stelde dat de Rabobank hen niet zonder meer kon dwingen tot onmiddellijke betaling van hun schulden, gezien de ingrijpende gevolgen van de opzegging van de bankrelatie. De Rabobank werd op straffe van een dwangsom van € 75.000,00 verboden om voor 1 januari 2006 tot executie van de woning over te gaan. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen proceskosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
SJ
KG nummer: 200/2005
datum: 23 juni 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, recht doende in kort geding
in de zaak van:
1. [eiser 1]
wonende te Den Helder,
2. [eiser 2],
wonende te Den Helder,
3. [eiser 3],
wonende te Den Helder,
EISERS IN KORT GEDING bij dagvaardingen van 9 juni 2005,
procureur mr. B.J.H. Kesnich,
advocaat mr. D.H.S. Hulsewé te Alkmaar,
tegen:
1. de coöperatie met beperkte aansprakelijkheid Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende te Utrecht,
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Rabobank Noord-Holland Noord U.A.,
statutair gevestigd te Anna Paulowna en kantoor houdende te Den Helder,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. H. van Haaften te Utrecht.
Partijen zullen verder worden genoemd: “[eiser 1]” respectievelijk “Rabobank c.s.”.
Eisers zullen hierna afzonderlijk worden genoemd: “[eiser 1]”, “[eiser 2]” respectievelijk “[eiser 3]”. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk worden genoemd: “Rabobank Nederland” respectievelijk “Rabobank NHN”.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 Op de terechtzitting van 17 juni 2005 heeft [eiser 1] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaardingen.
1.2 Rabobank c.s. heeft de vordering bestreden.
1.3 Na verder debat hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
1.4 Tot de overgelegde stukken behoren van de zijde van [eiser 1] de originele dagvaardingen (inclusief 27 producties) alsmede pleitnotities en van de zijde van Rabobank c.s. 8 producties alsmede een pleitnotitie. De inhoud van al deze stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
1.5 Ten slotte is heden vonnis bepaald.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 [eiser 2] en [eiser 3], in algehele gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd, hebben sinds medio 1999 zowel zakelijk als privé een bancaire relatie met Rabobank NHN.
2.2 Op 1 juli 1999 zijn [eiser 2] en [eiser 3] de vennootschap onder firma [eiser 1] aangegaan. De vennootschap heeft blijkens artikel 2 van het vennootschapscontract, gedateerd 25 juli 1999, ten doel het voor gezamenlijke rekening exploiteren van een internetbedrijf gericht op volwassenen en al hetgeen daartoe behoort en daarmede in verband staat in de meest ruime zin van het woord. Aldus legt de vennootschap zich toe op de handel in porno, waartoe zij onder meer een winkel en een website exploiteert. Ten behoeve van de vennootschap is bij Rabobank NHN een zakelijke betaalrekening geopend onder rekeningnummer [rekeningnummer]. Het betrof geen krediet in “rekening-courant-faciliteit”. Door de vennootschap werd op zogeheten creditbasis gebankierd.
2.1 Op 5 juli 2002 hebben Rabobank NHN, [eiser 2] en [eiser 3] een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft Rabobank NHN aan [eiser 2] en [eiser 3] een bedrag van € 386.000,00, aflossingsvrij, geleend voor de aankoop c.q. de financiering van de woning gelegen aan de [adres en woonplaats]. Tot zekerheid is door [eiser 2] en [eiser 3] bij notariële akte van eveneens 5 juli 2002 ten behoeve van Rabobank NHN het recht van (eerste) hypotheek op genoemde woning gevestigd tot een totaalbedrag van € 540.000,00. Op de overeenkomst van hypothecaire geldlening zijn van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden alsmede de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2001, die in de artikelen 2 en 30 respectievelijk in artikel 12 onder andere het volgende inhouden:
Artikel 12. Onmiddellijke opeisbaarheid
In elk van de hierna vermelde gevallen kan de bank het door u verschuldigde onmiddellijk opeisen. Daarbij is geen opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit nodig. Deze gevallen zijn:
(…)
c. vermogen van u of van de zekerheidgever wordt onder bewind of beheer gesteld,
of daarop wordt beslag gelegd of op een andere manier verhaal gezocht.
Artikel 2. Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, met dien verstande dat zij niet gehouden is gebruik te maken van haar bekende niet openbare informatie, waaronder koersgevoelige informatie.
Artikel 30. Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen. Na opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens die afwikkeling blijven deze Algemene Voorwaarden van kracht.
2.4 Op 28 september 2002 is [eiser 2] tezamen met zijn zwager in Brazilië gearresteerd op verdenking van handel in kinderporno. Op 2 oktober 2002 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 3] en Rabobank NHN. Daarbij heeft [eiser 3] Rabobank NHN medegedeeld dat haar echtgenoot in Brazilië is opgepakt op verdenking van handel in kinderporno. Op 3 oktober 2002 is in het Noord-Hollands Dagblad een artikel over voornoemde arrestatie verschenen onder de titel “Helderse zwagers in Rio vast voor kinderporno”. Rabobank NHN is in dit artikel genoemd.
2.5 Op 4 oktober 2002 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank machtiging verleend tot het instellen van een zogeheten strafrechtelijk financieel onderzoek tegen achtereenvolgens de vennootschap onder firma [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3]. In het kader van deze onderzoeken is vervolgens op 7 oktober 2002 in opdracht van de officier van justitie onder Rabobank NHN conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van voornoemde vennootschap, [eiser 2] en [eiser 3]. Bij brief van 10 oktober 2002 heeft Rabobank NHN van deze gelegde beslagen mededeling gedaan aan [eiser 2] en [eiser 3]. Op 15 oktober 2002 zijn de vorderingen strafrechtelijk financieel onderzoek van 4 oktober 2002 met de bijbehorende machtigingen van de rechter-commissaris alsmede het proces-verbaal van de gelegde beslagen aan Rabobank NHN betekend.
2.6 In 2003 heeft er diverse malen contact plaatsgevonden tussen [eiser 3] en Rabobank NHN, tijdens welke contacten [eiser 3], Rabobank NHN telkens op de hoogte heeft gehouden van het verloop van het proces tegen haar echtgenoot in Brazilië.
2.7 Op 15 september 2003 heeft Rabobank NHN – door tussenkomst van Rabobank Nederland – op verzoek en in opdracht van [eiser 3] een zogenaamde bankgarantie afgegeven ten behoeve van Star Trading Corp., het bedrijf van de Braziliaanse advocaat van [eiser 2] en zijn zwager, tot een bedrag van US $ 15.000,00. De bankgarantie houdt als omschrijving van de te garanderen verplichting in: “The payment obligations in connection with the services performed bij Star Trading Corp. in the release of [eiser 2] and [betrokkene].” en houdt verder in:
“This bank-guarantee shall be held by the bank until [eiser 2] and [betrokkene] have returned tot the Netherlands and/or until a copy of the flight ticket has been faxed to the bank. After the copy has been received by the bank, the bank will hold the payment guarantee until confirmation has reached the bank, that [eiser 2] and [betrokkene 1] are on board and on their way to the Netherlands.”
2.8 Op 2 december 2003 wordt [eiser 2] in Brazilië wegens handel in kinderporno veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, 2 maanden en 21 dagen.
2.9 Op 16 januari 2004 is in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen achtereenvolgens de vennootschap onder firma [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] uit kracht van een bevel tot inbeslagneming van 12 januari 2004 op verzoek van de officier van justitie onder [eiser 2] respectievelijk [eiser 3] conservatoir beslag gelegd op respectievelijk beider onverdeelde helft van de woning aan de [adres en woonplaats]. Op 20 januari 2004 zijn de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan [eiser 2] respectievelijk [eiser 3] betekend. Rabobank NHN is van deze beslagen op de hoogte gebracht.
2.10 Op 17 maart 2004 is [eiser 2] teruggekeerd uit Brazilië. In de daaropvolgende week heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 2], [eiser 3] en Rabobank NHN, tijdens welk gesprek eerstgenoemden Rabobank NHN hebben geïnformeerd over de gebeurtenissen in Brazilië en de inhoud van de in dat land tegen [eiser 2] uitgesproken veroordeling. Voorts is in maart 2004 in het Noord-Hollands Dagblad een artikel verschenen onder de titel “Vervolg onderzoek pornozaak kinderen”, in welk artikel onder andere van deze veroordeling melding is gemaakt.
2.11 Op 29 maart 2004 is de vennootschap onder firma [eiser 1] omgezet in een eenmanszaak, te weten [eiser 1].
2.1 Op 21 juni 2004 is de woning van [eiser 2] en [eiser 3], gelegen aan de [adres en woonplaats], getaxeerd in verband met de beoordeling van een aanvraag van een (hypothecaire) geldlening. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik wordt getaxeerd op € 420.000,00 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 365.400,00. Naar aanleiding van deze taxatie heeft op 22 juli 2004 tussen [eiser 2], [eiser 3] en Rabobank NHN een gesprek plaatsgevonden in verband met een financieringsaanvraag voor een geldbedrag van € 10.000,00. Vervolgens heeft Rabobank NHN, [eiser 2] en [eiser 3] bij brief van 11 augustus 2004 een offerte inzake voornoemde financieringsaanvraag doen toekomen, die [eiser 2] en [eiser 3], gelijk de bijgevoegde hypotheekakte en de verpandingsakte voor hun effectendepot, ondertekend aan Rabobank NHN hebben geretourneerd. Het betrof een herfinanciering, die [eiser 2] en [eiser 3] lagere maandlasten opleverde.
2.13 Op 2 september 2004 heeft een tv-uitzending van het programma Zembla van de VARA, getiteld “Sex-toerisme in Brazilië”, plaatsgevonden. In het programma wordt gesteld dat het Nederlandse consulaat in Rio de Janeiro (Brazilië) ten onrechte (onder meer) [eiser 2] aan een vervangend paspoort zou hebben geholpen, waardoor het voor [eiser 2] mogelijk was om – al dan niet via Paraguay – Brazilië te verlaten en naar Nederland terug te keren.
2.14 Bij brief van 4 oktober 2004 heeft Rabobank Nederland namens Rabobank NHN [eiser 1] onder andere het volgende medegedeeld:
“Tot op heden is het door justitie (…) gelegde conservatoir beslag in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek op de tegoeden van de V.O.F. [eiser 1] almede uw beiden in privé niet opgeheven. Het betreft hier een beslag dat gelegd is vanwege het vermoeden van betrokkenheid bij, kort samengevat, activiteiten met betrekking tot kinderporno.
Inmiddels is het de bank duidelijk geworden, dat [eiser 2] in Brazilië veroordeeld is tot gevangenisstraf wegens betrokkenheid bij, kort samengevat, kinderporno. Ook in Nederland is dit strafbaar.
Het zal u duidelijk zijn, dat de Rabobank Groep niet wil worden geassocieerd met kwesties waarmee u, terecht of onterecht, in verband wordt gebracht. De Rabobank Groep wenst op geen enkele wijze mee te werken dan wel betrokken te geraken bij kwesties die het aanzien van de bank zouden kunnen schaden, dan wel een gevaar opleveren voor de integriteit van de bank. Naamsverbondenheid leidt, althans kan leiden, tot aantasting van de reputatie van de Rabobank Groep.
In verband hiermede wenst de bank haar relatie met u niet te continueren. Gelet op
het bovenstaande en voor zover noodzakelijk met een beroep op artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden (…) zegt de bank hierbij de met u aangegane financiering op, met inachtname van een termijn van 90 dagen.
De bank verzoekt u deswege, en voor zover noodzakelijk sommeert zij u, 90 dagen na dagtekening van dit schrijven aan haar te voldoen (…) € 372.611,79.
Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdig gevolg geven dan zal tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan.
Voor zover u bij de bank nog rekeningen aanhoudt die een creditsaldo vertonen beroepen zij zich hierbij op haar recht van verrekening, U kunt over een dergelijk creditsaldo derhalve niet meer beschikken.”
2.15 Bij brief van 17 november 2004 heeft mr. B.J.H. Kesnich, advocaat te Alkmaar, namens [eiser 1] op voornoemde brief van 4 oktober 2004 gereageerd. Rabobank Nederland heeft vervolgens bij brief van 10 december 2004 op eerstgenoemde brief gereageerd. In deze brief heeft Rabobank Nederland onder andere medegedeeld dat zij op basis van de zogeheten Customer Due Dilligence (CDD) regelgeving – ook wel genoemd de “ken uw klant” regelgeving – bevoegd is om tot beëindiging van haar bancaire relatie met [eiser 1] over te gaan. Voorts houdt voornoemde brief, nadat daarin inhoudelijk is ingegaan op de brief van 17 november 2004, aan het einde in:
“In verband met het vorenstaande is de bank echter wel bereid gevonden de modaliteiten met betrekking tot de beëindiging van de bancaire relatie – ik doel hier op de termijn van opzegging – te heroverwegen. Het is de bank bekend dat uw cliënten al enige tijd geleden een verkoopopdracht aan makelaardijk Excellent Wonen hebben verstrekt. De bank stelt uw cliënten voor haar een voorstel te doen toekomen dat uitgaat van een algehele aflossing van de privéfinanciering van [eiser 2] binnen een redelijke termijn. De voorkeur van de bank gaat uit naar een situatie waarin de bank en uw cliënt(en) tot overeenstemming komen omtrent de wijze en het tijdstip waarop de bancaire relatie met uw cliënten in privé wordt beëindigd. Na ontvangst van uw voorstel zal zij u z.s.m. mededelen in hoeverre het voorstel voor de bank acceptabel is.
Ten aanzien van de V.O.F. [eiser 1] gaat de bank er vanuit, dat (de) relatie met de bank wordt beëindigd binnen de in haar brief van 4 oktober 2004 genoemde termijn.
De bank verneemt graag zo spoedig mogelijk en uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze brief de reactie van uw cliënt.
Voor de goede orde merk ik op, dat indien wij gezamenlijk niet tot nader overeenstemming kunnen komen, uw cliënten er rekening mee dienen te houden dat de bank vasthoud aan het eerdere door haar ingenomen standpunt zoals dat ook is verwoord in de brief van de bank van 4 oktober jl.”
2.16 Bij faxbericht van 20 januari 2005 heeft Rabobank Nederland namens Rabobank NHN aan mr. Kesnich voornoemd bericht dat de bank zal overgaan tot uitwinning van haar zekerheden en dat zij daartoe één dezer dagen aan de notaris een veiling-opdracht zal verstrekken ter zake van de woning aan de [adres en woonplaats].
2.17 Op 31 januari 2005 is ten behoeve van de Ontvanger van de Belastingdienst Holland-Noord, kantoor Alkmaar, onder Rabobank NHN executoriaal beslag gelegd ten laste van respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] voor respectievelijk een bedrag van € 34.733,00 en € 38.950,00. Voorts is op 31 januari 2005 ten behoeve van voornoemde Ontvanger onder [eiser 2] en [eiser 3] executoriaal beslag gelegd op de ieder van hen toebehorende onverdeelde helft van de woning aan de [adres en woonplaats].
2.18 Bij brief van 1 februari 2005 heeft mr. P. Grisel, notarisklerk bij het kantoor CMS Derks Star Busmann, [eiser 2] en [eiser 3] medegedeeld, dat Rabobank Nederland, op verzoek van Rabobank NHN, aan voornoemd kantoor opdracht heeft gegeven om de openbare verkoop van het registergoed aan de [adres en woonplaats] voor te bereiden en dat hij de geplande datum van openbare verkoop en de verdere procedure hen schriftelijk zal mededelen.
2.19 Op 9 februari 2005 heeft voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden in de strafzaken die in Nederland tegen achtereenvolgens de vennootschap onder firma [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zijn aangespannen en die allen verdacht worden van, kort gezegd, handel in kinderporno. De rechtbank heeft in deze zaken bij vervroeging tussenvonnissen uitgesproken.
2.20 Op 23 februari 2005 hebben [eiser 2] en [eiser 3] hun meergenoemde woning aan de [adres en woonplaats] Helder in de verkoop gezet tegen een vraagprijs van € 439.000,00. Vervolgens heeft mr. Kesnich voornoemd bij brief van 14 maart 2005 Rabobank Nederland en Rabobank NHN bericht, dat [eiser 2] en [eiser 3] niet akkoord gaan met de opzegging van hun bancaire relatie en de eventuele executieverkoop van hun woning en heeft hij hen, gezien het feit dat de woning in de verkoop is gezet, voorgesteld de kwestie voorlopig te laten liggen. Bij brief van 16 maart 2005 heeft Rabobank c.s. op deze brief gereageerd en medegedeeld niet op voormeld voorstel in te gaan, aangezien de termijn voor algehele aflossing reeds lang is verstreken en Rabobank c.s. in de tussentijd is geconfronteerd met het executoriaal beslag van de fiscus op voornoemde woning.
2.21 Bij brief van 24 mei 2005 bericht mr. C.V.M. Glas-Ruitenberg, kandidaat-notaris bij Van Loon notaris, [eiser 2] en [eiser 3], dat zij van CMS Derks Star Busmann namens Rabobank Nederland een opdracht tot executoriale verkoop van, naar de voorzieningenrechter begrijpt, de woning aan de [adres en woonplaats] heeft ontvangen en dat de veiling op 28 juni 2005 zal plaatsvinden.
2.22 Eind februari 2005 is in de Panorama een artikel verschenen onder de titel “Het net sluit zich om [eiser 2], maar hij blijft hardnekkig ontkennen. Kinderporno of kolder?”. Daarnaast zijn de in de periode van oktober 2004 tot en met februari 2005 de navolgende artikelen in het Noord-Hollands Dagblad verschenen, die, gelijk het artikel in de Panorama, allen betrekking hebben op het bovenstaande feitencomplex:
- “Consul blijft ondanks pornozwagers” (26 oktober 2004);
- “Bewijs rond in kinderpornozaak” (15 januari 2005);
- “Voor vervaardiging van kinderporno tot vier jaar cel geëist” (16 februari 2005).
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser 1] heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op alle dagen en uren en op de minuut:
I. zal bevelen dat de bankrelatie en de daarmee verband houdende overeenkomsten tussen [eiser 1] en Rabobank c.s. zal worden gecontinueerd totdat in Nederland een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in de strafzaak is gewezen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat Rabobank c.s., nadat twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft om aan dat vonnis te voldoen;
II. te verbieden dat de woning executoriaal wordt verkocht, zolang de bankrelatie voortduurt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 per gebeurtenis, dat Rabobank c.s., nadat twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft om aan dat vonnis te voldoen;
III. althans zodanige voorziening zal gelasten als de voorzieningenrechter geraden acht;
IV. met veroordeling van Rabobank c.s. in de kosten van het geding als de in het ongelijk gestelde partij met bepaling dat vanaf de veertiende dag na betekening van het te dezen wijzen vonnis – bij niet-betaling – over dit bedrag van de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd is.
3.2 Naast de hiervoor in rechtsoverweging 2. weergegeven feiten heeft [eiser 1] – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Zij heeft gesteld dat Rabobank c.s. door de bancaire relatie met haar op te zeggen en door de wijze waarop zij dat heeft gedaan, onzorgvuldig richting haar heeft gehandeld, althans toerekenbaar is tekort geschoten in de op haar rustende (zorg-)verplichtingen, althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiser 1] heeft daartoe aangevoerd, dat vanaf het moment dat zij een bankrelatie heeft met Rabobank c.s., zij telkens netjes heeft betaald, nooit – onnodig hoge – debet-standen heeft laten oplopen en zij Rabobank c.s. telkens tijdig en volledig op de hoogte heeft gesteld van alle voor de bankrelatie relevante omstandigheden. De reden dat Rabobank c.s. haar relatie met [eiser 1] heeft opgezegd, is dan ook niet gelegen in enig toerekenbaar tekort schieten van de zijde van [eiser 1] Uit de als producties 11 en 14 bij dagvaarding overgelegde brieven van Rabobank Nederland van respectievelijk 4 oktober 2004 en 10 december 2004 blijkt dat de reden van de opzegging van de bancaire relatie is gelegen in het zogeheten reputatierisico. Naar de mening van [eiser 1] heeft Rabobank c.s. door deze opzegging onzorgvuldig gehandeld, nu zij door haar steeds tijdig en volledig op de hoogte is gehouden van alle ontwikkelingen inzake – kort samengevat – de strafzaken tegen [eiser 2] en [eiser 1] in respectievelijk Brazilië en Nederland ter zake van telkens handel in kinderporno en zij haar nimmer heeft laten blijken dat dit voor haar een reden zou kunnen zijn de bankrelatie met haar te beëindigen. Integendeel, aldus [eiser 1], Rabobank c.s. heeft zelfs voornoemde bankgarantie verstrekt en meegewerkt aan voornoemde herfinanciering van de echtelijke woning. Gelet op het vorenstaande stond het Rabobank c.s. niet vrij om in oktober 2004 haar bankrelatie met [eiser 1] op te zeggen op grond van reputatierisico, aldus [eiser 1], waarbij zij in het bijzonder nog heeft gewezen op het feit, dat reeds in het artikel “Helderse zwagers in Rio vast voor kinderporno”, gepubliceerd in het Noord-Hollands Dagblad van 3 oktober 2002, was vermeld dat [eiser 1] een bankrelatie heeft met Rabobank c.s. Daarnaast heeft [eiser 1] gesteld dat zij door de korte opzeggingstermijn van 90 dagen, vermeld in de brief van 4 oktober 2004, die zonder enige vooraankondiging door Rabobank c.s. aan haar is opgelegd, in financiële zin ernstig wordt gedupeerd. In dat verband heeft [eiser 1] erop gewezen dat de hypotheek op hun woning aan de [adres en woonplaats], gelet op de op die woning gelegde beslagen, niet kan worden “overgesloten” dan wel “omgezet”, als gevolg waarvan Rabobank c.s. thans de executoriale verkoop van die woning heeft aangezegd en het is, aldus nog steeds [eiser 1], een feit van algemene bekendheid dat de opbrengst van een dergelijke verkoop beduidend lager is dan die van een onderhandse, vrijwillige verkoop.
3.3 Rabobank c.s. heeft de vordering van [eiser 1] en de onderbouwing daarvan gemotiveerd weersproken op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zullen komen.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Voorop dient te worden gesteld dat Rabobank c.s. in principe de bevoegdheid heeft om de bankrelatie met een cliënt te beëindigen. Artikel 30 van de Algemene Bank-voorwaarden, waarvan niet in geschil is dat die ook op de onderhavige bankrelatie van toepassing zijn, houdt immers in – voor zover van belang – dat de relatie tussen de cliënt en de bank zowel door de cliënt als door de bank kan worden opgezegd. De vraag die moet worden beantwoord, is, of Rabobank c.s. in de onderhavige zaak van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken en haar bankrelatie met [eiser 1] heeft mogen opzeggen. Wanneer die vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient vervolgens onder ogen te worden gezien, wat voor consequenties deze opzegging heeft voor de afwikkeling van de, op het moment van opzegging, tussen Rabobank c.s. en [eiser 1] bestaande overeenkomsten. Ook in voormeld artikel 30 wordt een duidelijk onderscheid aangebracht tussen enerzijds de opzegging en anderzijds de gevolgen daarvan. Ten aanzien van dit laatste houdt die bepaling in – voor zover hier van belang – dat na opzegging van de relatie de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk zullen worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen.
4.2 Op grond van de brieven van Rabobank Nederland van achtereenvolgens 4 oktober 2004 en 10 december 2004 staat vast, dat Rabobank c.s. haar relatie met [eiser 1] heeft opgezegd vanwege – kort samengevat – reputatierisico. Rabobank Nederland heeft voorts in de brief van 10 december 2004 medegedeeld dat zij op grond van de “Customer Due Dilligence (CDD) regelgeving” bij een onacceptabel reputatierisico – waarvan naar haar oordeel in de onderhavige zaak sprake is – tot beëindiging van de betreffende bankrelatie moet overgaan. Op de terechtzitting is van de zijde van Rabobank c.s. aangevoerd dat afgezien van de primaire reden, te weten opzegging wegens een onacceptabel reputatierisico, er ook nog een andere reden is geweest om de bankrelatie met [eiser 1] te beëindigen. Rabobank c.s. heeft in dat kader gesteld, dat er executoriaal beslag is gelegd op de woning van [eiser 2] en [eiser 3] en dat als gevolg daarvan, op grond van artikel 12 van de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2001, de vordering uit hoofde van de hypothecaire lening direct opeisbaar is. “Ook dit levert een – meer “traditioneel” juridische – reden op om tot beëindiging van de relatie (…) over te kunnen gaan”, aldus Rabobank c.s. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze procedure aan dit betoog dient te worden voorbijgegaan. Immers, bij meergenoemde brieven van 4 oktober 2004 en 10 december 2004 heeft Rabobank c.s. de bankrelatie met [eiser 1] opgezegd en het, door de Ontvanger van de Belastingdienst, gelegde executoriaal beslag op de woning van [eiser 2] en [eiser 3] dateert van 31 januari 2005. Daarnaast verdient opmerking, dat reeds op 16 januari 2004, door justitie, conservatoir beslag op deze woning was gelegd en dat Rabobank c.s., die bekend was met dit beslag, toen geen reden heeft gezien de bankrelatie met [eiser 1] op te zeggen, doch integendeel in juli / augustus 2004 zelfs heeft meegewerkt aan de herfinanciering van die woning. Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, moet ervan worden uitgegaan, dat Rabobank c.s. haar relatie met [eiser 1] enkel heeft opgezegd vanwege een onacceptabel reputatie-risico.
4.3 In oktober 2001 is het rapport “Customer due dilligence for banks”, opgesteld door het zogenaamde Basel Committee on Banking Supervision, onderdeel van de Bank for international settlements, opgesteld. Dit rapport bevat – kort samengevat – een aantal (procedurele) voorschriften, welke ertoe dienen de integriteit van banken te bewaken. Achtergrond van het rapport is dat het van algemeen en maatschappelijk belang is, dat de integriteit van financiële instellingen is en blijft gewaarborgd. De integriteit van een financiële instelling mag, gezien haar maatschappelijke functie, nooit ter discussie komen te staan en wanneer een bank nalaat haar integriteit te bewaren / te bewaken, dan levert dit in toenemende mate een reputatierisico op, met als uiteindelijk gevolg dat de bank reputatieschade kan lijden. In het rapport wordt met betrekking tot het reputatierisico (“reputational risk”) het navolgende overwogen:
“Reputational risk poses a major threat to banks, since the nature of their business requires maintaining the confidence of depositors, creditors and the general marketplace. Reputational risk is defined as the potential that adverse publicity regarding a bank’s business practices and associations, whether accurate or not, will cause a loss of confidence in the integrity of the institution. (…)”
Bij circulaire van De Nederlandsche Bank (DNB) van 7 juni 2002 is voornoemd rapport onder de banken in Nederland verspreid en bij circulaire van 8 mei 2003 is een gezamenlijke toelichting van DNB en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) op het rapport onder de banken verspreid. In deze toelichting wordt het reputatierisico gedefinieerd als: “het risico dat door nadelige publiciteit kan ontstaan (kortweg: zou ik samen met deze cliënt in de krant willen staan?)”. Voorts houdt voornoemde toelichting in dat als een bestaande relatie een onacceptabel risico is geworden, deze relatie moet worden beëindigd.
4.4 In 2003 hebben de voorschriften uit het rapport “Customer due dilligence for banks” een juridische grondslag gekregen in de Regeling CDD kredietinstellingen en verzekeraars (Staatscourant 23 december 2003, nr. 248, p. 59), welke regeling onder meer is gebaseerd op – kort aangeduid – het Besluit integere bedrijfsvoering kredietinstellingen en verzekeraars (Staatsblad 2003, 396). Artikel 2, eerste lid, van deze wettelijke regeling houdt in dat de kredietinstelling de norm hanteert zoals die is verwoord in het rapport “Customer due dilligence for banks” van het Basel Committee on Banking Supervision (het Bazelse comité) als uitgangspunt waaraan het beleid en de organisatorische en administratieve procedures en maatregelen ter zake van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten ten minste moeten voldoen.
4.5 Indachtig de inhoud van het rapport “Customer due dilligence for banks” en gezien de gezamenlijke toelichting op dat rapport van DNB en NVB, heeft Rabobank c.s., naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijkheid kunnen beslissen dat met betrekking tot haar relatie met [eiser 1] sprake was van een onacceptabel reputatierisico en dat deze relatie om die reden diende te worden beëindigd. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. In de eerste plaats stond op 4 oktober 2004, de dag dat Rabobank c.s. haar relatie met [eiser 1] schriftelijk opzei, vast dat [eiser 2] in Brazilië ter zake van – kort gezegd – de handel in kinderporno was veroordeeld tot een gevangenisstraf van ruim 11 jaar. In de tweede plaats liepen op dat moment in Nederland tegen zowel de vennootschap onder firma [eiser 1], [eiser 2] als [eiser 3] strafrechtelijke onderzoeken ter zake van de verdenking van, eveneens, de handel in kinderporno. De handel in kinderporno wordt wereldwijd beschouwd als één van de meest ernstige strafbare feiten, omdat door dergelijke handel kinderen, die gelet op hun leeftijd juist zouden moeten worden beschermd, worden misbruikt en, veelal op (zeer) grove wijze, seksueel worden uitgebuit. Het is niet meer dan begrijpelijk, dat Rabobank c.s., net zoals ieder weldenkend mens, zich verre wil houden van deze handel. Voor Rabobank c.s. en banken in het algemeen klemt dat te meer, omdat wanneer zij zich niet van een dergelijke handel zouden distantiëren het vertrouwen van het publiek in – de integriteit van – banken ernstig zou worden geschaad. De voorschriften uit meergenoemd rapport van het Basel Committee on Banking Supervision, op grond waarvan Rabobank c.s. de bankrelatie met [eiser 1] heeft opgezegd, willen, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.3, dit laatste nu juist voorkomen. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft Rabobank c.s. haar relatie met [eiser 1] terecht aangemerkt als een onacceptabel reputatierisico en als gevolg daarvan heeft zij die relatie moeten beëindigen, nu – kort gezegd – meergenoemde CDD regelgeving daartoe dwingt. Dat overigens sprake was van een reëel reputatierisico blijkt uit de vele aandacht die de onderhavige zaak in de media heeft gekregen, onder andere in de vorm van krantenartikelen. Dat, naar van de zijde van [eiser 1] is gesteld, veel van deze artikelen zijn verschenen in de periode ná 4 oktober 2004 doet daar niets aan af. Veeleer kan daaruit worden afgeleid, dat Rabobank c.s. op 4 oktober 2004 haar bankrelatie met [eiser 1] terecht als risicovol heeft aangemerkt.
4.6 Anders dan [eiser 1] heeft betoogd, kan de omstandigheid dat Rabobank c.s. van meet af aan door haar volledig is geïnformeerd omtrent alle ontwikkelingen inzake – kort samengevat – de strafzaken tegen [eiser 2] en [eiser 1] in respectievelijk Brazilië en Nederland en dat zij, Rabobank c.s., haar nimmer heeft laten blijken dat dit voor haar een reden zou kunnen zijn de bankrelatie met haar te beëindigen, niet tot een ander oordeel leiden. Die omstandigheid brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mee dat het Rabobank c.s. niet meer zou vrijstaan om de bevoegdheid tot opzegging van de bankrelatie zoals neergelegd in artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden uit te oefenen. Het feit dat Rabobank c.s. de in 2.7 weergegeven bankgarantie heeft verstrekt en daarnaast in juli / augustus 2004 heeft meegewerkt aan herfinanciering van de echtelijke woning van [eiser 2] en [eiser 3], doet daar niets aan af. Dit zijn immers verrichtingen van Rabobank c.s. geweest in het kader van haar toen nog normale bankrelatie met [eiser 1], voordat zij – bij wege van voortschrijdend inzicht – tot beëindiging daarvan kwam. Dat heeft Rabobank Nederland ook in haar brief van 10 december 2004 medegedeeld:
“Voortschrijdend inzicht terzake de interpretatie van de regelgeving heeft er toe
geleid dat de bank, vanwege de in de brief van 4 oktober jl. genoemde argumenten, haar relatie met uw cliënten thans niet wenst te handhaven. De bank kan zich daarbij wel voorstellen, dat in dat licht bezien de offerte van augustus 2004 uw cliënten bevreemdt, (…) doch niet voor niets luidt het spreekwoord “beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald”.
Nu voortschrijdend inzicht voldoende basis is op grond waarvan Rabobank c.s. tot beëindiging van haar bankrelatie met [eiser 1] mocht overgaan, is hetgeen [eiser 1] heeft aangevoerd omtrent de wetenschap van Rabobank c.s. met betrekking tot de (aard van de) verdenkingen tegen [eiser 1] niet meer van doorslaggevend belang.
4.7 [eiser 1] heeft nog betoogd dat Rabobank c.s. heeft gehandeld in strijd met de CDD regelgeving. Daartoe heeft zij in de eerste plaats aangevoerd dat op grond van die regelgeving de gang van zaken rondom het beëindigen van de bankrelatie goed, en volledig, moet worden gedocumenteerd, hetgeen Rabobank c.s. heeft nagelaten. Voorts heeft [eiser 1] aangevoerd dat op grond van deze regelgeving Rabobank c.s. objectieve en kenbare criteria dient te hanteren ten aanzien van de zogeheten risicoclassificaties, waarvan in de onderhavige zaak niet is gebleken. Dit betoog kan [eiser 1] niet baten. Rabobank c.s. heeft terecht aangevoerd dat deze voorschriften van de CDD regelgeving tot doel hebben – intern – het besluitvormingsproces vast te leggen. [eiser 1] kan daaraan dan ook geen rechten ontlenen.
4.8 Op grond van het bovenstaande en nu ook overigens niet is gebleken dat Rabobank c.s. bij haar beslissing de relatie met [eiser 1] op te zeggen onzorgvuldig dan wel willekeurig heeft gehandeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat die relatie op goede gronden is beëindigd. Dit brengt met zich dat het door [eiser 1] sub I. gevorderde moet worden afgewezen.
4.9 Zoals hiervoor reeds is weergegeven, dienen op grond van het bepaalde in artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden na opzegging van een bankrelatie de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk te worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Voorts bepaalt dat artikel, dat tijdens die afwikkeling de Algemene Bankvoorwaarden van kracht blijven, waaronder artikel 2 inzake de zorgplicht van de bank.
4.10 Op de terechtzitting van 17 juni 2005 is gebleken dat [eiser 2] en [eiser 3] afgezien van de overeenkomst van hypothecaire geldlening inmiddels alle overeenkomsten met Rabobank c.s. hebben afgewikkeld en met betrekking tot zowel hun zakelijke als privé rekening-courant-rekeningen een andere (huis)bankier hebben gevonden. Resteert de overeenkomst van hypothecaire geldlening. Bij meergenoemde brief van 4 oktober 2004 heeft Rabobank Nederland, mede namens Rabobank NHN, [eiser 2] en [eiser 3] verzocht, en voor zover noodzakelijk, gesommeerd om binnen 90 dagen na dagtekening van die brief aan haar het totaalbedrag van € 372.611,79 te voldoen. Dat bedrag bestaat uit de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening ad € 386.000,00 en een debetsaldo op een rekening ad € 7,55 minus de creditsaldi op drie rekeningen ad in totaal € 13.395,76. Hieruit volgt dat voornoemd nog door [eiser 2] en [eiser 3] aan Rabobank c.s. te betalen bedrag volledig bestaat uit – het restant van – de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening. Dit bedrag is tot op de dag van vandaag niet aan Rabobank c.s. voldaan. Naar aanleiding van de brief van mr. Kesnich van 17 november 2004, waarin hij het standpunt van [eiser 1] ten aanzien van de opzegging van de bankrelatie heeft verwoord, heeft Rabobank Nederland bij brief van 10 december 2004 [eiser 2] en [eiser 3] voorgesteld om haar een voorstel te doen toekomen dat uitgaat van een algehele aflossing van de privé-financiering binnen een redelijke termijn, en medegedeeld dat de voorkeur van de bank uitgaat naar een situatie waarin partijen tot overeenstemming komen omtrent de wijze en het tijdstip waarop de bancaire relatie wordt beëindigd. Uit de stukken is gebleken dat een dergelijke overeenstemming evenwel niet tot stand is gekomen en feit is dat Rabobank c.s. opdracht heeft gegeven tot executoriale verkoop van de woning van [eiser 2] en [eiser 3], gelegen aan de [adres en woonplaats], die thans gepland staat voor 28 juni 2005. De vraag welke met het onder II. gevorderde aan de orde wordt gesteld, is of Rabobank c.s. tot deze executieverkoop mag overgaan.
4.11 Bij de beantwoording van deze vraag dient naar het oordeel van de voorzieningen-rechter voorop te staan dat Rabobank c.s. op grond van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en dat zij daarbij naar beste vermogen met de belangen van de (ex)cliënt rekening zal houden. Daarvan uitgaande is de voorzieningenrechter van oordeel, dat Rabobank c.s. [eiser 2] en [eiser 3] redelijkerwijs niet had mogen verplichten om binnen 90 dagen na 4 oktober 2004 het bedrag van € 372.611,79 aan haar te voldoen. In de eerste plaats is hiertoe van belang, dat de opzegging van de bank-relatie door Rabobank c.s. bij brief van 4 oktober 2004 voor [eiser 2] en [eiser 3] totaal onverwacht was. Rabobank c.s. had deze opzegging niet aangekondigd en ook anderszins kon [eiser 2] en [eiser 3] niet duidelijk zijn geworden dat Rabobank c.s. haar relatie met hen zou opzeggen. In de tweede plaats kan niet anders worden geconcludeerd dan dat deze opzegging voor [eiser 2] en [eiser 3] bijzonder ingrijpende gevolgen heeft. In verband hiermee hebben zij er belang bij dat hen een dusdanige termijn voor deze afwikkeling wordt gegund, dat zij in staat zullen zijn hun woning onderhands te verkopen, nu daardoor een hogere opbrengst zal worden gegenereerd dan die van een executoriale verkoop. Ten slotte houdt de voorzieningenrechter rekening met de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat Rabobank c.s. een financieel risico zou lopen als zij [eiser 2] en [eiser 3] een langere termijn dan 90 dagen zou geven voor de voldoening van meergenoemd geldbedrag van € 372.611,79. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de voorzieningenrechter van oordeel, dat Rabobank c.s. uit hoofde van haar zorgplicht [eiser 2] en [eiser 3] in de brief van 4 oktober 2004 een redelijke termijn, een termijn langer dan 90 dagen, had dienen te gunnen om tot afwikkeling van hun bestaande overeenkomsten met Rabobank c.s. te geraken. Door het stellen van een dergelijke termijn worden [eiser 2] en [eiser 3] in de gelegenheid gesteld de voor hen nadelige financiële gevolgen van de opzegging van de bankrelatie met Rabobank c.s. zo beperkt mogelijk te houden. Klaarblijkelijk heeft ook Rabobank c.s. dit belang onderkend, aangezien zij in de brief van 10 december 2004 [eiser 2] en [eiser 3] heeft voorgesteld om haar een voorstel te doen toekomen, dat uitgaat van een algehele aflossing van de privé-financiering binnen een redelijke termijn. Vervolgens rijst de vraag of de hier bedoelde redelijke termijn op 28 juni 2005 is verstreken en Rabobank c.s. als gevolg daarvan op die datum tot de executoriale verkoop van meergenoemde woning kan overgaan.
4.12 Op de terechtzitting van 17 juni 2005 is van de zijde van [eiser 1] desgevraagd medegedeeld, dat [eiser 2] en [eiser 3] in redelijkheid een termijn van 15 maanden vanaf de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zal moeten worden gegund voor de afwikkeling van hun overeenkomst van hypothecaire lening, omdat enkel met een dergelijke termijn hen de reële mogelijkheid wordt geboden hun echtelijke woning onderhands te verkopen. Nu dit laatste van de zijde van Rabobank c.s. niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is weersproken, zal de voorzieningenrechter de in 4.11 bedoelde redelijke termijn vaststellen op een periode van 15 maanden. De voorzieningenrechter kan [eiser 1] evenwel niet volgen in haar stelling dat deze termijn eerst heden dient in te gaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze termijn reeds ingegaan en wel begin oktober 2004, nu [eiser 2] en [eiser 3] vanaf dat moment wisten dat Rababonk c.s. de relatie met hen had opgezegd en zij er vanaf dat moment redelijkerwijze rekening mee hadden dienen te houden dat zij – het restant van – de schuld uit hoofde van hun hypothecaire geldlening (spoedig) zouden moeten terugbetalen, bij gebreke waarvan Rabobank c.s. tot uitwinning van haar zekerheden zou overgaan. Gelet op het vorenstaande zal de aan [eiser 2] en [eiser 3] te gunnen redelijke termijn voor de afwikkeling van hun overeenkomst van hypothecaire geldlening eindigen op 1 januari 2006. Tot die datum zal Rabobank c.s. niet tot de executoriale verkoop van de woning aan de [adres em woonplaats] mogen overgaan. Het sub II. gevorderde zal dan ook worden toegewezen in voege als hierna te melden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 75.000,00. Anders dan van de zijde van Rabobank c.s. is aangevoerd, komt een dwangsom de voorzieningenrechter geraden voor, gelet op het belang van [eiser 2] en [eiser 3] bij nakoming van het op te leggen verbod.
4.13 Nu [eiser 1] en Rabobank c.s. over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de kosten van het geding compenseren in die zin dat zowel [eiser 1] as Rabobank c.s. haar eigen proceskosten draagt.
4.14 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, dient als volgt te worden beslist.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- Verbiedt Rabobank c.s. in de periode tot 1 januari 2006 de woning gelegen aan de [adres en woonplaats] executoriaal te verkopen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 75.000,00 (zegge: vijfenzeventig duizend euro), voor het geval dat Rabobank c.s. nadat twee dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen.
- Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, op alle dagen en uren en op de minuut.
- Weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
- Compenseert de kosten van het geding in die zin dat [eiser 1] en Rabobank c.s. ieder de eigen proceskosten dragen.
Gewezen door mr. L.J.L. Koster, voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. S. Jongeling, griffier.