KG nummer: 277/2005
datum: 18 augustus 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr. J.J. de Boer,
[GEDAAGDE],
wonende te [plaatsnaam],
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. A.W.J. Castelijns.
Partijen zullen verder worden genoemd "[eisers]" respectievelijk "[gedaagde]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 10 augustus 2005 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eisers] de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 [gedaagde] is eigenaar van de woning aan de [straat- en plaatsnaam]en de stolpboerderij staande en gelegen achter en naast de woning (hierna gezamenlijk ook: de woning).
2.2 Vanaf juli 2004 heeft [gedaagde] de woning aan derden te koop aangeboden.
2.3 Op 6 juni 2005 heeft [eisers] bij een makelaar, de heer [naam makelaar] (hierna ook: [de makelaar]), een bod van Euro 475.000,- k.k. op de woning uitgebracht.
2.4 Op enig moment nadien is aan notariskantoor Alsema te Hoorn de opdracht verstrekt om ter zake van de woning tussen partijen een ontwerp koopovereenkomst op te stellen.
2.5 Vorenbedoelde koopovereenkomst is tot op heden niet door partijen ondertekend.
2.6 Tussen partijen is inmiddels een geschil gerezen omtrent de vraag of tussen hen ten aanzien van de woning daadwerkelijk een koopovereenkomst is gesloten.
2.7 Bij brief van 20 juli 2005 van [de makelaar] gericht aan de advocaat van [eisers], bericht [de makelaar], voor zover in de onderhavige zaak van belang, het volgende:
" (...)
Na vele bezichtigingen en in onderling overleg met betrokkenen (...) is uiteindelijk op 09 juni 2005 overeenstemming bereikt met de familie [eisers] uit [plaatsnaam]. Betrokkenen hebben ingestemd met een koopsom van Euro 475.000,-- k.k., het verkochte zou leeg opgeleverd worden (...), aanvaarding 02 augustus 2005 met inbegrip van een nog te vestigen recht van overpad.
(...)."
2.8 De dochter van [gedaagde] heeft op 3 augustus 2005 aan de advocaat van [eisers] schriftelijk als volgt verklaard:
"Hierbij bevestig ik dat mijn vader op 30 mei jongstleden mij telefonisch verteld heeft dat de boerderij op de [straatnaam] verkocht heeft aan dhr. [eisers] en z'n vrouw. Ook in juni nogmaals persoonlijk."
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na het in dezen te wijzen vonnis de koopovereenkomst met betrekking tot het woonhuis met berging, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend de [straat- en plaatsnaam] (kadastraal bekend [kadastrale gegevens]) en de stolpboerderij met bijgebouwen, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen achter en naast het hiervoor gemelde pand, kadastraal bekend [kadastrale gegevens], te tekenen overeenkomstig de ontwerpkoopovereenkomst van 30 juni 2005, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 2.000,- voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven om hieraan te voldoen met een maximum van Euro 75.000,- en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de ondertekening door [gedaagde] wanneer [gedaagde] binnen vijftien dagen na het in deze te wijzen vonnis nog niet aan de veroordeling heeft voldaan;
2. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2 Daartoe heeft [eisers] het navolgende gesteld. Tussen partijen is in juni 2005 ontrent de woning mondeling een koopovereenkomst tot stand gekomen. Hoewel uit het bepaalde in de wet voortvloeit dat bij het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst die koopovereenkomst nietig is, brengt dat nog niet met zich dat [gedaagde] zich na het bereiken van mondelinge overeenstemming zonder meer zou mogen terugtrekken. Nu bijzondere omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] ontbreken, dient hij de mondelinge overeenkomst na te komen en zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een schriftelijke koopovereenkomst, alles aldus [eisers].
3.3 Dat die mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen blijkt, aldus [eisers], uit de volgende door hem gestelde gang van zaken. Op 6 juni 2005 heeft [eisers] via het makelaarskantoor Hoekstra & Van Eck, via welk kantoor [gedaagde] de woning te koop aanbood, een bod op de woning uitgebracht. De volgende dag heeft de makelaar dat bod doorgegeven aan [gedaagde] en [achternaam], de voormalige echtgenote van [gedaagde]. [achternaam] gaf op 8 juni 2005 te kennen dat zij instemde met het bod van [eisers] en [gedaagde] gaf de dag daarna zijn akkoord. Het door [eisers] gedane aanbod is derhalve aanvaard, aldus [eisers]. [eisers] verwijst in dat kader ook naar de verklaringen van [de makelaar] en de dochter van [gedaagde].
3.4 [gedaagde] voert tegen de vorderingen het volgende verweer. [gedaagde] heeft nooit aan Hoekstra & Van Eck een opdracht verstrekt tot bemiddeling bij verkoop van de woning. De schriftelijke verklaring van [de makelaar] is onjuist, omdat [gedaagde] nimmer heeft ingestemd met een koopsom van Euro 475.000,- k.k.. Derhalve staat geenzins vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent de verkoop van de woning door [gedaagde] aan [eisers]. [gedaagde] acht zich dan ook niet gehouden om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop zoals gevraagd. [gedaagde] betoogt verder dat hij de mogelijkheid wenst te behouden om de woning alsnog aan zijn zus te verkopen en te leveren, omdat de woning al jarenlang in het bezit van de familie [gedaagde] is.
3.5 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verstrekkende vordering als de onderhavige in kort geding in beginsel alleen kan worden toegewezen indien in voldoende mate is komen vast te staan dat de vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2 [eisers] heeft gesteld dat tussen partijen een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de woning. Volgens [eisers] heeft [gedaagde] het door hem op 6 juni 2005 gedane bod van Euro 475.000,- aanvaard, doch dit is in de onderhavige procedure onvoldoende komen vast te staa[gedaagde] heeft immers gemotiveerd betwist dat hij telefonisch aan de verkopende makelaar, de heer [naam makelaar], heeft meegedeeld in te stemmen met het bod van [eisers] en de daaraan verbonden verkoop aan [eisers]. Hij stelt met name de makelaar gevraagd te hebben eerst eens alles op papier te zetten voordat hij zich definitief zou uitlaten. Hij heeft vervolgens enige malen de makelaar gebeld om te vragen waar het schriftelijke stuk bleef, aldus [gedaagde]. Derhalve kan voorshands niet met voldoende zekerheid gezegd worden dat tussen partijen daadwerkelijk een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen.
4.3 Ook de door [eisers] in het geding gebrachte verklaringen van [de makelaar] en [naam dochter gedaagde], de dochter van [gedaagde], van respectievelijk 20 juli en 3 augustus 2005, kunnen niet tot het door eisers gewenste resultaat leiden. In de eerstgenoemde verklaring is slechts vermeld dat "met betrokkenen (zowel met mevrouw [achternaam] als met de heer [gedaagde]) uiteindelijk op 9 juni 2005 overeenstemming is bereikt met [eisers]" en voorts dat "betrokkenen hebben ingestemd met een koopsom van Euro 475.000,-- k.k.". Derhalve heeft [de makelaar] over de feitelijke gang van zaken, die voor de beoordeling van deze zaak essentieel is, geen mededelingen gedaan. De dochter van [gedaagde] heeft aangegeven dat [gedaagde] haar al op 30 mei 2005 heeft verteld dat hij de desbetreffende woning heeft verkocht. Reeds omdat deze verklaring niet strookt met het standpunt van [eisers] dat eerst op 9 juni 2005 een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen, gaat de voorzieningenrechter vooralsnog aan de inhoud van die verklaring voorbij. Al het voorgaande voert tot de slotsom dat een uitgebreid nader feitenonderzoek noodzakelijk is om te kunnen vast stellen of de hierboven weergegeven stelling van [eisers] juist is. Voor een dergelijk onderzoek is in een kort geding procedure geen plaats. Tegen de achtergrond daarvan is onvoldoende komen vast te staan dat de vordering van [eisers] in een bodemprocedure voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. Daarmee is niet voldaan aan het hiervoor onder punt 4.1 weergegeven criterium.
4.4 De vorderingen van [eisers] zullen op grond van het vorenstaande dan ook worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op Euro 244,- aan verschotten en op Euro 816,- aan salaris procureur.
Gewezen door mr. L.J.L. Koster, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2005 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.