ECLI:NL:RBALK:2005:AU5101

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
27 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-376
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Warnink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van huurpenningen door Heineken Nederland B.V. tegen Oud Bruin Alkmaar B.V. en anderen

In deze zaak heeft Heineken Nederland B.V. (hierna: Heineken) een kort geding aangespannen tegen Oud Bruin Alkmaar B.V. (hierna: Oud Bruin) en andere gedaagden, waaronder OMP en twee natuurlijke personen. De vordering van Heineken omvat onder andere de ontruiming van een bedrijfsruimte aan de Houttil 42 te Alkmaar, die door Oud Bruin wordt gehuurd. Heineken stelt dat Oud Bruin in gebreke is gebleven met het betalen van huurpenningen en dat zij daarnaast een contractuele verplichting heeft geschonden door dranken van derden te betrekken in plaats van van Heineken. Tijdens de zitting op 18 oktober 2005 heeft Heineken haar vorderingen uiteengezet en de gedaagden hebben hiertegen verweer gevoerd.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 27 oktober 2005 geoordeeld dat Heineken een gerechtvaardigd belang heeft bij de ontruiming van het pand, aangezien Oud Bruin al geruime tijd de huur niet betaalt. De rechter heeft vastgesteld dat Oud Bruin, OMP en de andere gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand en de kosten die voortvloeien uit de ontruiming. De rechter heeft de vorderingen van Heineken grotendeels toegewezen, inclusief de betaling van huurpenningen, gebruiksvergoedingen en bedragen voor drankenleveranties. Tevens is een contractuele boete opgelegd voor het schenden van de drankenafnameverplichting.

De rechter heeft de gedaagden in de proceskosten veroordeeld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van huurders en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele afspraken, met name in de context van commerciële huurovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
FV
KG nummer: 05-376
datum: 27 oktober 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, recht doende in kort geding
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
EISERES IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. D. Timmerman te Amsterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUD BRUIN ALKMAAR
B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Alkmaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ONDER MOEDERS
PARAPLU B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Alkmaar,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
GEDAAGDEN IN KORT GEDING.
Partijen zullen verder ook worden genoemd eiseres enerzijds “Heineken”, gedaagden anderzijds ieder afzonderlijk “Oud Bruin”, “OMP”, “[gedaagde 3]” respectievelijk “[gedaagde 4]”.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 18 oktober 2005 heeft Heineken gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Vervolgens heeft zij haar eis gewijzigd.
Gedaagden hebben de gewijzigde vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van Heineken de originele dagvaarding en pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Bij overeenkomst van 28 november 2002 heeft Heineken aan [betrokkene] (hierna ook: [betrokkene]) verhuurd de bedrijfsruimte van het pand aan de Houttil 42 te Alkmaar.
2.2 In de huurovereenkomst is in artikel X een drankenafnamebeding opgenomen. Dit beding komt er, kort gezegd, op neer dat in de onderneming tapbier van het pilsenertype van uitsluitend het merk Heineken zal worden verkocht en dat de huurder dit zal kopen bij Heineken.
2.3 Gedaagden hebben op enig moment de onderneming van [betrokkene] gekocht. Bij akte van indeplaatsstelling van 19 oktober 2004 is [gedaagde 3] met ingang van
1 november 2004 in de plaats gesteld van [betrokkene] als huurder.
2.4 Vervolgens is Oud Bruin bij akte van indeplaatsstelling van 22 april 2005 op haar beurt in de plaats gesteld van [gedaagde 3] als huurder.
2.5 Oud Bruin exploiteert inmiddels in het pand aan de Houttil 42 te Alkmaar een café-bedrijf. Enig aandeelhouder en bestuurder van Oud Bruin is OMP. [gedaagde 4] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van OMP.
2.6 [betrokkene] was ter zake van de inventaris van de onderneming nog een bedrag van
€ 65.000,- aan Heineken verschuldigd. Bij brief van 10 januari 2005 bevestigt Heineken aan [gedaagde 3] de tussen hen gemaakte afspraak, inhoudende dat [gedaagde 3] het bedrag van € 65.000,- in drie termijnen aan Heineken zal voldoen. [gedaagde 3] heeft die brief voor akkoord getekend.
2.7 In de periode van april 2005 tot augustus 2005 heeft Oud Bruin bij Heineken dranken besteld. Heineken heeft die dranken aan Oud Bruin geleverd en daarvoor aan Oud Bruin een bedrag van € 50.406,16 in rekening gebracht. Oud Bruin heeft die facturen tot op heden onbetaald gelaten.
2.8 Op enig moment heeft Oud Bruin de aankoop van dranken bij Heineken gestaakt en is zij drank van derden gaan afnemen en verkopen.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1.1 Heineken vordert, verkort weergegeven en zoals gewijzigd, (1) veroordeling van Oud Bruin om het pand aan de Houttil 42 te Alkmaar te ontruimen, (2) veroordeling van Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] om de huur over de maanden juli, augustus en september 2005 te betalen, alsmede een bedrag van € 5.772,76 als gebruiksvergoeding per maand dat Oud Bruin het pand niet heeft ontruimd, (3) veroordeling van Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] om aan haar een bedrag van € 50.406,16 ten titel van drankenleveranties te voldoen, (4) veroordeling van Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] om aan haar te betalen een bedrag van € 125,- voor iedere dag dat de drankenafnameverplichting wordt geschonden, (5) veroordeling van [gedaagde 3] om aan haar een bedrag van € 25.000,- te voldoen, (6) veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van een bedrag van € 15.000,-, een en ander met (7) hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
1.2 Ten aanzien van het onder (1) en (2) gevorderde stelt Heineken zich op het standpunt dat Oud Bruin huurder is van het pand en dat Oud Bruin een achterstand in de betaling van de huur heeft laten ontstaan van ten minste drie maanden. Oud Bruin is gehouden die achterstand te voldoen, aldus Heineken. Uit de akte van indeplaatsstelling van 22 april 2005 blijkt dat OMP en [gedaagde 4] zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor de schulden van Oud Bruin die voorvloeien uit de huurovereenkomst en uit hoofde van aan Oud Bruin door Heineken geleverde dranken en andere zaken, wederom aldus Heineken.
1.3 Omtrent de vorderingen zoals weergegeven onder (3) en (4) legt Heineken ten grondslag dat zij in het licht van het afnamebeding enige maanden aan Oud Bruin drank heeft geleverd, maar dat de ter zake door Heineken verzonden facturen aan Oud Bruin niet door laatstgenoemde worden voldaan. Oud Bruin is, zo stelt Heineken, wel gehouden de facturen te voldoen. Daarnaast stelt Heineken zich op het standpunt dat Oud Bruin inmiddels het afnamebeding schendt, omdat zij ander bier dan het overeengekomen pilsener tapbier van Heineken verkoopt en omdat Oud Bruin dat bier niet bij haar inkoopt.
1.4 Aan de vorderingen tegen [gedaagde 3] legt Heineken ten grondslag dat zij overeengekomen zijn dat [gedaagde 3] ter zake van de inventaris van de onderneming aan haar een bedrag van € 65.000,- zal voldoen in drie termijnen. De eerste termijn is ook daadwerkelijk voldaan. Betaling van de andere twee termijnen is, hoewel de vervaldata van die termijnen verstreken zijn, tot op heden echter niet geschied terwijl de inventaris wel is geleverd, alles aldus Heineken.
1.5 Gedaagden hebben tegen de vorderingen verweer gevoerd. Voor zover nodig voor de beslissing, zal daarop hierna uitdrukkelijk en afzonderlijk worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Ten aanzien van de vorderingen verband houdende met de huur geldt het volgende. Gedaagden hebben daartegen aangevoerd dat zij erkennen dat zij de huur moeten betalen maar dat zij dit, in afwachting van de uitkomst van het tegen hen lopende Bibob-onderzoek, niet zullen doen. Dit betoog kan niet worden gevolgd. Immers, gedaagden hebben aangegeven dat het desbetreffende onderzoek op hun verzoek plaatsvindt, zodat het verloop van dat onderzoek niet aan Heineken kan worden tegengeworpen. Verder kan worden aangenomen dat Heineken een belang heeft bij zowel toewijzing van de vordering betreffende de achterstallige huur als de ontruiming. Immers, Heineken heeft onweersproken gesteld dat zij het pand op haar beurt huurt van een derde en dat zij in dat kader telkens huur betaalt aan die derde. Van Heineken kan in redelijkheid niet gevergd worden dat zij zich geconfronteerd blijft zien met een huurder die de huurpenningen niet betaalt, terwijl Heineken wel haar huur betaalt en bovendien de mogelijkheid bestaat het gehuurde aan een ander te verhuren. Op basis daarvan wordt de ontruimingsvordering toegewezen. Nu gedaagden niet bestreden hebben dat zij gehouden zijn de huur aan Heineken te voldoen, liggen ook de vorderingen ten aanzien van het betalen van de huur voor toewijzing gereed.
4.2 Met betrekking tot de vordering uit hoofde van de drankleveranties wordt als volgt overwogen. Gedaagden hebben niet bestreden dat zij de desbetreffende leveranties daadwerkelijk van Heineken hebben ontvangen en behouden. Daarbij heeft Heineken onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat zij gedaagden ter zake facturen heeft verzonden, maar dat die facturen tot op heden niet zijn betaald. Onder deze omstandigheden ligt de vordering wat betreft de betaling van de facturen voor toewijzing gereed.
4.3 Heineken heeft daarnaast de contractuele boete gevorderd voor de schending van het drankenafnamebeding door gedaagden. Gedaagden hebben erkend dat zij inmiddels elders drank afnemen, maar voeren in dat kader aan dat Heineken aanvankelijk niet aan hen kon leveren omdat Oud Bruin niet in de administratie van Heineken voorkwam. Dit betoog doet echter niet af aan de contractuele verplichting van gedaagden om pilsener tapbier van Heineken te verkopen en om dat bier bij Heineken in te kopen. Bovendien valt niet in te zien waarom gedaagden nu nog steeds het bier elders zouden moeten inkopen, omdat uit de door Heineken overgelegde facturen blijkt dat gedaagden, kennelijk nadat de problemen met de administratie waren verholpen, gedurende enkele maanden wel aan die afnameverplichting hebben voldaan. Gedaagden hebben verder tegen deze vordering aangevoerd dat Heineken gaandeweg gestopt is met het leveren van drank aan hen. Ook dit betoog kan niet worden gevolgd. Heineken heeft weliswaar erkend dat zij op enig moment gedaagden te kennen heeft gegeven uitsluitend tegen contante betaling tot levering aan gedaagden over te gaan, maar die omstandigheid levert geen valide reden voor gedaagden op om niet aan haar contractuele verplichtingen te voldoen. Nu, zoals reeds overwogen, gedaagden erkend hebben elders drank in te kopen, staat vast dat zij het desbetreffende beding hebben geschonden. Dientengevolge wordt dit gedeelte van de vordering ook toegewezen.
4.4 Ten aanzien van de gevorderde betaling van de termijnen met betrekking tot de inventaris geldt het volgende. [gedaagde 3] heeft niet bestreden dat hij met Heineken in dat kader een betalingsregeling heeft getroffen. Tevens staat als onweersproken vast dat [gedaagde 3] slechts een van de drie termijnen heeft voldaan. Heineken heeft daarnaast gesteld, hetgeen door [gedaagde 3] onvoldoende gemotiveerd is weersproken, dat [gedaagde 3] daadwerkelijk de beschikking heeft over de inventaris. Reeds hierom kan de gevorderde betaling van de twee resterende termijnen worden toegewezen.
4.5 Gedaagden hebben in zijn algemeenheid nog tegen de vorderingen aangevoerd dat zij schade lijden omdat het gehuurde aanvankelijk niet geschikt was voor exploitatie als cafébedrijf. Zo betogen gedaagden dat het gehuurde onder meer niet voldeed aan de eisen van brandveiligheid noch aan verschillende milieunormen. Gedaagden voeren verder aan dat zij Heineken voor die schade wensen aan te spreken. Dit verweer kan echter aan al het voorgaande niet afdoen. Het komt immers vanzelfsprekend voor dat gedaagden, alvorens tot aankoop van de onderneming over te gaan, het desbetreffende pand eerst hebben bekeken en de geschiktheid van de ruimte voor gebruik als cafébedrijf hebben beoordeeld. Verder hebben gedaagden in het kader van de onderhavige procedure onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit eventuele aansprakelijkheid van Heineken voor de schade uit zou kunnen worden afgeleid.
4.6 Gedaagden worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding. Voor een hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten is geen plaats, omdat Heineken in dat verband onvoldoende heeft gesteld.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt Oud Bruin om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis het pand gelegen aan het adres Houttil 42 te 1811 JN Alkmaar met eventuele bijgebouwen, terrassen en/of buitenterreinen, bestemd om te worden gebruikt als cafébedrijf, te verlaten en te ontruimen, met medeneming van alle daarin van harentwege aanwezige personen en/of goederen, doch onder achterlating van hetgeen tot het onroerend goed danwel aan Heineken toebehoort, en onder afgifte der sleutels wederom ter vrije en algehele beschikking van Heineken te stellen, met machtiging aan Heineken om deze ontruiming desnodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm, zulks op kosten van Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4], hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van huurpenningen over de maand juli 2005 een bedrag groot
€ 5.772,76 (zegge: vijfduizend zevenhonderd tweeënzeventig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van huurpenningen over de maand augustus 2005 een bedrag groot € 5.772,76 (zegge: vijfduizend zevenhonderd tweeënzeventig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van huurpenningen over de maand september 2005 een bedrag groot
€ 5.772,76 (zegge: vijfduizend zevenhonderd tweeënzeventig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van gebruiksvergoeding een bedrag groot € 5.772,76 voor iedere maand dat Oud Bruin het gehuurde niet zal hebben ontruimd;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van drankleveranties een bedrag groot € 50.406,16 (zegge: vijftigduizend vierhonderdzes euro en zestien cent), te vermeerderen met de contractuele rente van 1 % per maand hierover vanaf 19 september 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Oud Bruin, OMP en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen ten titel van contractuele boete een bedrag van € 125,- voor iedere dag dat de drankenafnameverplichting wordt geschonden, vanaf 29 juli 2005;
- veroordeelt [gedaagde 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen een bedrag van € 25.000,- (zegge: vijfentwintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2005;
- veroordeelt [gedaagde 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heineken te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 mei 2005;
- veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Heineken begroot op € 2.441,93 aan verschotten en op € 816,- aan salaris procureur;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2005 in tegenwoordigheid van
mr. F.Vermeij, griffier.