ECLI:NL:RBALK:2005:AU5969

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-397
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Warnink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van executoriaal beslag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 10 november 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden. Eiser vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagden was gelegd op zijn onroerende zaak. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2004, waarin eiser was veroordeeld om gedaagden toegang te verlenen tot een erfdienstbaarheid. Eiser had in de periode van 9 tot en met 13 december 2004 dwangsommen verbeurd, maar stelde dat deze dwangsommen inmiddels waren verjaard. Gedaagden betwistten dit en voerden aan dat de verjaringstermijn was gestuit door het leggen van executoriaal beslag op 8 maart 2005 en door het leggen van derdenbeslag op 29 juni 2005.

Tijdens de zitting op 1 november 2005 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en bewijsstukken overgelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dwangsommen niet zijn verjaard, omdat eiser het exploot van 29 juni 2005, waarin het derdenbeslag werd aangekondigd, had ontvangen. Eiser's argument dat hij de dwangsommen niet had verbeurd, omdat hij had geprobeerd een trottoirband aan te leggen, werd door de rechter verworpen. Gedaagden hadden met foto's aangetoond dat het gebruik van de erfdienstbaarheid was belemmerd.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op Euro 244,- aan verschotten en Euro 816,- aan salaris voor de procureur. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
KG nummer: 05-397
datum: 10 november 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER IN KORT GEDING,
procureur mr. Th.C.J. Kaandorp,
tegen:
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
procureur mr. J. Tophoff.
Partijen zullen verder ook worden genoemd eiser enerzijds "[eiser]" en gedaagden anderzijds gezamenlijk "[gedaagden]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 1 november 2005 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagden] heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eiser] de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 [eiser] is eigenaar van een perceel met opstal, gelegen aan de [straat- en plaatsnaam A]. [gedaagden] is eigenaar geweest van een perceel gelegen achter het perceel van [eiser].
2.2 Medio 2004 is er tussen partijen een geschil gerezen omtrent een vermeende erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [eiser]. In dat kader heeft [gedaagden] [eiser] en diens echtgenote bij exploot van 12 oktober 2004 gedagvaard in kort geding.
2.3 Bij vonnis van 21 oktober 2004 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is [eiser], kort gezegd, geboden om [gedaagden] toe te staan dat de erfdienstbaarheid wordt gebruikt, in die zin dat dit gebruik ook omvat het aanleggen van terreinafwerking. [eiser] is daarbij verder verboden om op enigerlei wijze het gebruik van de erfdienstbaarheid te beletten of te verhinderen. Aan de veroordelingen is een dwangsom verbonden van Euro 2.500,- per dag of gedeelte van een dag bij overtreding van het vonnis, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van Euro 100.000,-.
2.4 Voormeld vonnis is op 22 oktober 2004 aan [eiser] betekend.
2.5 Op 9 december 2004 heeft de deurwaarder geconstateerd dat de oprit over een de gehele breedte over een afstand van ongeveer 1 meter is opgebroken, alsmede dat de doorgang ernstig werd belemmerd door alle losse straatstenen. De deurwaarder heeft van deze constatering proces-verbaal opgemaakt.
2.6 Bij exploot van 6 januari 2005 heeft [gedaagden] aan [eiser] aangezegd dat hij in de periode van 9 tot en met 13 december 2004 dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van Euro 13.799,85. Dit exploot is gericht aan het adres [straat- en plaatsnaam nr. 1-3].
2.7 Vervolgens heeft [gedaagden] op 8 maart 2005 executoriaal beslag gelegd op een aan [eiser] in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [straat- en plaatsnaam nr. 1].
2.8 Op 29 juni 2005 heeft [gedaagden] ten laste van [eiser] executoriaal beslag onder derden gelegd. Het exploot van betekening is gericht aan [eiser], wonende te [straat- en plaatsnaam nr. 1-3].
2.9 Op 26 september 2005 heeft [gedaagden] de openbare verkoop van de beslagen onroerende zaak aangezegd.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser] vordert thans, zakelijk weergegeven, opheffing van het onder 2.7. genoemde executoriale beslag en een bevel tegen [gedaagden] om de executie van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 50.000,-, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de dwangsommen zijn verjaard. Omdat [gedaagden] te kennen heeft gegeven dat de dwangsommen verbeurd zouden zijn in de periode van 9 - 13 december 2004, zijn de dwangsommen zes maanden na 13 december 2004 verjaard. Voor zover de verjaring gestuit zou zijn door het exploot van 6 januari 2005 en het beslag van 8 maart 2005 geldt dat de dwangsommen zes maanden na de dag van de laatste stuiting verjaard zijn, derhalve zes maanden na 8 maart 2005. Omdat [gedaagden] pas op 26 september 2005 de openbare verkoop van de onroerende zaak heeft aangekondigd, zijn de dwangsommen verjaard, alles aldus [eiser]. [eiser] ontkent in dat verband dat hij, voorafgaand aan de onderhavige procedure, bekend was met de brief van de deurwaarder van 13 april 2005 en het beslagexploot van 29 juni 2005. In het betekeningsexploot staat een onjuist adres vermeld van [eiser], aldus [eiser].
3.3 Subsidiar stelt [eiser] dat hij geen dwangsommen verbeurd heeft. Hij heeft immers, conform afspraak met [gedaagden], in december 2004 getracht een trottoirbad aan te leggen. Door die werkzaamheden werd het recht van overpad niet gehinderd, omdat doorgang over het terrein nog steeds mogelijk was, aldus [eiser]. Bovendien, zo betoogt [eiser], heeft hij het pad weer hersteld.
3.4 [gedaagden] betwist dat de dwangsommen zouden zijn verjaard en voert in dat kader aan dat het feit dat de daadwerkelijke executoriale veiling nog niet heeft plaatsgehad, niet van invloed is op de verjaringstermijn, omdat de gehele invordering in feite is afgerond. Daarbij wijst [gedaagden] erop dat hij in juni 2005 executoriaal derdenbeslag heeft gelegd en dat dit beslag aan [eiser] is betekend op 29 juni 2005. Het voorgaande is aan te merken als een stuitingshandeling, aldus [gedaagden]. Daarnaast betoogt [gedaagden] dat [eiser] met zijn handelwijze in december 2004 het uitoefenen van de erfdienstbaarheid heeft belet of verhinderd.
3.5 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of de dwangsommen zijn verjaard. Uitgangspunt daarbij is dat dwangsommen verjaren zes maanden nadat zij zijn verbeurd. [gedaagden] heeft zich, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, op het standpunt gesteld dat [eiser] in de periode van 9-13 december 2004 zou hebben verbeurd. Dit brengt mee dat de dwangsommen dientengevolge op 13 juni 2005 zouden zijn verjaard. Vervolgens is [gedaagden] op 8 maart 2005 overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag op een onroerende zaak van [eiser]. Tussen partijen staat vast dat deze beslaglegging is aan te merken als een stuitingshandeling. Eerst op 29 september 2005 heeft [gedaagden] aan [eiser] de executoriale verkoop van de onroerende zaak aangezegd. [eiser] heeft aangevoerd dat als gevolg van de executoriale beslaglegging de verjaringstermijn is verlengd met de duur van zes maanden, zodat de dwangsommen zouden zijn verjaard op 9 september 2005. [gedaagden] heeft daartegen aangevoerd dat de dwangsommen niet zijn verjaard, onder meer omdat hij op 29 juni 2005 -en daarmee binnen de termijn van zes maanden- nogmaals beslag heeft gelegd, ditmaal onder derden.
4.2 [eiser] heeft daartegenover echter betoogd dat hij het exploot van 29 juni 2005 nooit heeft ontvangen, omdat het aan een verkeerd adres gericht is. [eiser] stelt woonachtig te zijn aan het adres [straat- en plaatsnaam nr. 3], in plaats van [straat- en plaatsnaam nr. 1-3]. Dit betoog kan niet worden gevolgd en daartoe geldt het volgende. In het exploot staat als adres vermeld [straat- en plaatsnaam nr. 1-3]. Verder blijkt uit dat stuk dat het exploot daar is achtergelaten in een gesloten envelop. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat die betekening op onjuiste wijze is geschiedt. Artikel 47 Rv bepaalt dat de deurwaarder, indien hij ter plaatse geen persoon aantreft aan wie hij een afschrift kan laten, een afschrift aan de woonplaats achterlaat, in een gesloten envelop. Het begrip woonplaats dient in dat kader feitelijk te worden uitgelegd, in die zin dat het daarbij gaat om de werkelijke woonplaats van de geadresseerde. Het enkele feit dat uit het uittreksel uit het GBA blijkt dat het officiële adres van [eiser] [straat- en plaatsnaam nr. 3] zou zijn, brengt niet met zich dat daarmee de envelop door de deurwaarder in de verkeerde brievenbus zou zijn gedeponeerd. De stelling van [eiser] dat het voorgaande anders zou zijn, is geenszins komen vast te staan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het exploot van 6 januari 2005 op hetzelfde adres, op dezelfde wijze en door dezelfde deurwaarder is betekend. Dit exploot is blijkbaar wel door [eiser] ontvangen, omdat hij dat stuk zelf als productie heeft overgelegd. Op grond van het vorengaande is onwaarschijnlijk dat [eiser] het exploot van 29 juni 2005 niet ontvangen zou hebben. Derhalve moet het er voor gehouden worden dat de dwangsommen niet zijn verjaard.
4.3 [eiser] heeft subsidiair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij de dwangsommen niet verbeurd zou hebben. [eiser] stelt in dat kader dat hij, conform gemaakte afspraken met [gedaagden], getracht heeft een trottoirband aan te leggen en dat het recht van overpad door die werkzaamheden niet werd gehinderd. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. [gedaagden] heeft immers het bestaan van de door [eiser] gepretendeerde afspraak gemotiveerd betwist en heeft daarnaast met behulp van foto's aangetoond dat het gebruik van de erfdienstbaarheid werd verhinderd. Vervolgens heeft [eiser] nagelaten om zijn stelling, in het licht van het verweer van [gedaagden], voldoende nader te onderbouwen.
4.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de vordering afgewezen. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op Euro 244,- aan verschotten en op Euro 816,- aan salaris procureur;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2005 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.