vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
zaaknummer / rolnummer: 84812 / KG ZA 05-455
datum: 23 december 2005
Vonnis in kort geding van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
stichting BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND NOORD,
gevestigd te Haarlem, onder meer kantoorhoudende te Alkmaar,
eiseres,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. H.R. Carrière te Haarlem,
[gedaagde],
wonende te Alkmaar,
gedaagde,
procureur mr. J.C. de Goeij.
Partijen zullen hierna ook Jeugdzorg en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [gedaagde] en haar voormalige partner, [naam voormalige partner gedaagde], is een geschil gerezen omtrent de omgangsregeling tussen [gedaagde] en hun minderjarige kind, [naam minderjarig kind]. [naam minderjarig kind] verblijft bij [naam voormalige partner gedaagde] en staat onder toezicht van Jeugdzorg.
2.2. Bij beschikking van 16 november 2005 van deze rechtbank is onder meer bepaald dat er drie herstelcontacten tussen [gedaagde] en [naam minderjarig kind] zullen plaatsvinden en dat die contacten door de gezinsvoogd zullen worden gefaciliteerd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3. Bij vonnis -uitvoerbaar bij voorraad- van 6 december 2005 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (hierna ook: het vonnis) is Jeugdzorg bevolen om, kort gezegd, haar medewerking te verlenen aan de beschikking van
16 november 2005, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ? 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Jeugdzorg daarmee in gebreke blijft.
2.4. In het vonnis is de datum van het eerste herstelcontact bepaald op 7 december 2005.
2.5. [gedaagde] heeft het vonnis op 6 december 2005 aan Jeugdzorg betekend.
2.6. Bij brief van 6 december 2005 heeft Jeugdzorg [naam voormalige partner gedaagde] en [gedaagde] bericht dat de volgende dag op haar kantoor omgang dient plaats te vinden. De raadsman van [naam voormalige partner gedaagde] heeft daarop, eveneens bij brief van 6 december 2005, aan Jeugdzorg te kennen gegeven dat hij [naam voormalige partner gedaagde] geadviseerd heeft om het herstelcontact niet te laten plaatsvinden.
2.7. Het herstelcontact zoals gepland op 7 december 2005 heeft niet plaatsgevonden.
2.8. Jeugdzorg heeft op 9 december 2005 aan [naam voormalige partner gedaagde] een schriftelijke aanwijzing gegeven, samengevat inhoudende dat [naam voormalige partner gedaagde] er voor dient te zorgen dat [naam minderjarig kind] aanwezig is bij de herstelcontacten die gepland staan op 21 december 2005 en 4 januari 2006.
2.9. Op 13 december 2005 heeft [gedaagde] aan Jeugdzorg bij exploot aangezegd dat zij de dwangsom tot een bedrag van Euro 10.000,- heeft verbeurd. [gedaagde] heeft vervolgens, eveneens op 13 december jl., ten laste van Jeugdzorg executoriaal derdenbeslag gelegd onder een aantal banken.
2.10 Jeugdzorg is voornemens om in hoger beroep te gaan van zowel de beschikking van 16 november 2005 als het vonnis van 6 december 2005.
3.1. Jeugdzorg vordert - samengevat - (1) [gedaagde] de executie van het vonnis te verbieden, (2) opheffing van de dwangsom, (3) veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2. Jeugdzorg legt aan haar vordering onder (1) ten grondslag dat zij volledige uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Zij heeft het bevel gekregen om de omgangsregeling te faciliteren en in dat kader heeft zij zowel [naam voormalige partner gedaagde] als [gedaagde] uitgenodigd op haar kantoor om daar de omgang te laten plaatsvinden. Dat het herstelcontact op 7 december niet heeft plaatsgevonden, is niet toe te rekenen aan Jeugdzorg. Zij heeft [naam voormalige partner gedaagde] een schriftelijke aanwijzing gegeven en daarmee gebruik gemaakt van het enige wettelijke middel waarover zij beschikt, alles aldus Jeugdzorg. Met betrekking tot de vordering onder (2) stelt Jeugdzorg dat in de wet geen bepaling is terug te vinden dat Jeugdzorg de taak heeft een door de rechter vastgestelde omgangsregeling te faciliteren. Bovendien is in de wet aan de rechter geen bevoegdheid gegeven om Jeugdzorg de taak op te leggen een omgangsregeling te faciliteren. Jeugdzorg kan bij een omgangsregeling derhalve niet anders dan hulp en steun bieden aan het kind en de met gezag belaste ouder(s), alles aldus Jeugdzorg.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Zij heeft haar standpunt nader uiteengezet aan de hand van overgelegde pleitnotities. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Allereerst ligt, ten aanzien van het onder (1) gevorderde, de vraag voor of Jeugdzorg ten aanzien van het geplande herstelcontact dat gepland stond op
7 december 2005 het vonnis is nagekomen. Uitgangspunt daarbij is dat Jeugdzorg op basis van het vonnis van 6 december 2005 en de beschikking van 16 november 2005 gehouden is het herstelcontact te faciliteren. Onder faciliteren moet in de onderhavige zaak worden verstaan dat Jeugdzorg aan [gedaagde] de gelegenheid moet bieden omgang met [naam minderjarig kind] te hebben, in die zin dat Jeugdzorg zorg draagt voor een locatie waar de omgang kan plaatsvinden en dat een van haar medewerkers aanwezig is om de nodige hulp en steun te bieden.
4.2. Jeugdzorg heeft in dat kader gesteld dat zij uitsluitend de mogelijkheid heeft om een schriftelijke aanwijzing te geven en dat zij dat voor het tweede en derde herstelcontact ook gedaan heeft. Verder heeft zij gesteld dat zij eerst op de ochtend van 7 december 2005 wist dat [naam voormalige partner gedaagde] de omgang niet zou nakomen, zodat zij niet in de gelegenheid was om aan [naam voormalige partner gedaagde] ook voor het eerste herstelcontact een schriftelijke aanwijzing te geven. Dit betoog slaagt. Jeugdzorg heeft immers onweersproken gesteld dat zij de desbetreffende brief van de raadsman van [naam voormalige partner gedaagde] d.d. 6 december 2005 eerst na kantooruren heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat Jeugdzorg eerst in de ochtend van 7 december 2005 in de gelegenheid was om een schriftelijke aanwijzing uit te doen gaan aan [naam voormalige partner gedaagde]. Van Jeugdzorg kan in redelijkheid niet worden gevergd dat zij op een dergelijke korte termijn een schriftelijke aanwijzing uitvaardigt.
4.3. [gedaagde] heeft betoogd dat Jeugdzorg, naast het geven van een schriftelijke aanwijzing, ook de bevoegdheid heeft om op basis van het bepaalde in artikel 812 en 813 Rv de afgifte van [naam minderjarig kind] aan haar te bewerkstelligen. Jeugdzorg heeft deze bevoegdheid omdat een ondertoezichtstelling een gezagsbeperkende maatregel is, aldus [gedaagde]. Dit betoog faalt. Artikel 812 Rv is immers slechts van toepassing in situaties waarin sprake is van tijdelijke of blijvende toevertrouwing van een minderjarige. Deze situatie doet zich hier niet voor, omdat het in de onderhavige zaak gaat om een omgangsregeling. Derhalve mist dit artikel in de onderhavige zaak toepassing. Daarnaast kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de vraag of de toepassing van een dergelijk middel in het belang van [naam minderjarig kind] zou zijn.
4.4. Op grond van het vorenstaande is Jeugdzorg er in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zij alles heeft gedaan wat op dat moment in haar macht lag om het eerste herstelcontact tussen [gedaagde] en [naam minderjarig kind] mogelijk te maken. De vordering onder (1) ligt derhalve voor toewijzing gereed.
4.5. Met betrekking tot de onder (2) gevorderde opheffing van de dwangsommen geldt het volgende. Hetgeen door Jeugdzorg aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd is onvoldoende om tot opheffing van de dwangsommen te kunnen komen. Jeugdzorg heeft gesteld dat haar taak geen ander is dan het bieden van steun en hulp aan [naam minderjarig kind] en diens ouders. Gesteld noch gebleken is dat het voor Jeugdzorg onmogelijk was haar taak in dat opzicht te vervullen, zodat het ervoor gehouden moet worden dat Jeugdzorg in staat was en is om het vonnis van 6 december 2005 na te komen.
4.6. Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, worden de kosten van het geding gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde] de executie van het vonnis in kort geding van de rechtbank te Alkmaar van 6 december 2005, gewezen onder nummer 05-436, overeenkomstig de aanzegging van 13 december 2005, met dossiernummer 602011/FJM waarin bevel is gedaan om onmiddellijk aan de inhoud van eerdergemelde titel te voldoen en mitsdien aan Gerechtsdeurwaarderskantoor Van de Meer & Philipsen te Alkmaar tegen bewijs van kwijting te betalen Euro 10.000,-;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Warnink en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.