RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaaknr/rolnr.: 190079-05-3003 WG
Uitspraakdatum: 9 november 2005
de besloten vennootschap Horeca Exploitatiemaatschappij [eiser] B.V. te Schagen
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: F.J.M. van der Meer en J.G. Philipsen, gerechtsdeurwaarders te Alkmaar
[Gedaagde] te Winkel, gemeente Niedorp
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C.A. Wagenaar te Alkmaar.
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 21 juni 2005.
[Gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
[Eiser] heeft zich bij akte nog uitgelaten over de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde producties.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vordering en de grondslag daarvoor
1. [Eiser] vordert - na vermindering van eis - dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 703,23 waarop in mindering strekt een reeds door [gedaagde] betaald bedrag van € 64,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2. [Eiser] heeft haar vordering gebaseerd op het volgende. [Eiser] heeft blijkens een akte van uitgifte in erfpacht d.d. 30 december 1998 aan [gedaagde] in erfpacht uitgegeven een perceel grond waarvoor [gedaagde] een vergoeding is verschuldigd conform die akte en de toepasselijke algemene voorwaarden. [Gedaagde] is voorts op de voet van artikel 18 van de algemene voorwaarden een vergoeding verschuldigd in verband met diverse diensten en voorzieningen (het parkonderhoudstarief). Het standaard tarief bedraagt voor 2005 € 85,03 inclusief BTW, doch verschillende pachters kunnen aanspraak maken op een korting op dit tarief en zij betalen om die reden een verlaagd tarief. Deze korting houdt verband met het volgende.
3. [Eiser] heeft in 2002 een verharde parkeerplaats aangelegd en met het oog op de financiering daarvan is aan diverse pachters gevraagd een vrijwillige financiële bijdrage te leveren. Daarvoor konden zij kiezen uit 3 verschillende opties welke alledrie recht geven op een bepaalde korting op het normale onderhoudstarief. Deze korting wordt uitsluitend aan die pachters gegund die van één van de opties gebruik wensten te maken. Indien daarvan werd afgezien bleef het normale parkonderhoudstarief verschuldigd.
4. Blijkens de ter zake tussen partijen gesloten overeenkomst d.d. 28 maart 2002 heeft [gedaagde] van één van deze opties gebruik gemaakt daarop neerkomend dat hij een eenmalige bijdrage van € 612,60 inclusief BTW zal voldoen waarna hij vervolgens als tegenprestatie jaarlijks slechts een gereduceerd tarief van € 12,00 (exclusief BTW en aan indexering onderhevig) behoefde te voldoen. [Gedaagde] heeft deze eenmalige bijdrage ook betaald en aan hem is mitsdien over de jaren 2003 en 2004 ook slechts dit verlaagde tarief in rekening gebracht. [Gedaagde] heeft vervolgens evenwel aangegeven voornoemde eenmalige bijdrage in 2005 in mindering te zullen brengen op de aan hem toegestuurde factuur d.d. 2 januari 2005 om reden waarvan [eiser] van mening is dat [gedaagde] thans het normale tarief dient te betalen. [Gedaagde] is vervolgens hiervoor gefactureerd.
5. [Gedaagde] kan zich hiermee niet verenigen. Daartoe heeft hij - kort en zakelijk samengevat - het volgende aangevoerd. Voor de aanleg van de parkeerplaats is naar de mening van [gedaagde] door [eiser] ten onrechte een bijdrage gevraagd. Ingevolge artikel 17 van de algemene voorwaarden komen de kosten van aanleg van parkeerterreinen immers voor rekening van [eiser]. Nadat [gedaagde] [eiser] hierop had gewezen heeft zij, aldus [gedaagde], ingestemd met verrekening van het ten onrechte betaalde bedrag. [Eiser] heeft vervolgens de onderhoudskosten ongeoorloofd verhoogd. Van een verlaagd tarief is naar het oordeel van [gedaagde] nooit sprake geweest. Hiervan wordt in de tussen partijen gesloten overeenkomst ook niet gesproken.
De beoordeling van het geschil
6. Vast staat dat tussen partijen op 30 december 1998 een akte van uitgifte in erfpacht is opgemaakt. Op deze uitgifte zijn de door [eiser] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op grond van artikel 18 van deze algemene voorwaarden een jaarlijkse bijdrage dient te betalen voor de kosten van de in dit artikel nader omschreven posten.
7. Artikel 18 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “De erfpachter is verplicht om jaarlijks boven de verschuldigde canon aan de exploitant van het park eenhonderd vijftig gulden (f 150,00) exclusief omzetbelasting, te betalen als bijdrage in de kosten van beheer, toezicht, alsmede als bijdrage in de kosten van afvoer van vuilnis, openbare verlichting op het park en de kosten van onderhoud, wegen, paden en de overige voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen. Deze jaarlijkse bijdrage dient jaarlijks bij vooruitbetaling te worden voldaan vóór of op een januari van ieder jaar. Bedoelde bijdrage zal jaarlijks worden herzien, gelijktijdig en op dezelfde wijze als hiervoor in artikel 3 bepaald met betrekking tot de canon. De bijdrage zal nimmer minder bedragen dan het oorspronkelijk bedrag van de bijdrage. De bijdrage is voor het eerst pro rata verschuldigd op de datum van oplevering van de recreatiebungalow. Indien de werkelijke kosten als hiervoor bedoeld structureel hoger respectievelijk lager blijken te zijn dan de in rekening gebrachte vergoeding, is de exploitant van het park gerechtigd respectievelijk verplicht om het jaarlijks bedrag te verhogen respectievelijk te verlagen en aan te passen aan de hand van de daadwerkelijke kosten. Het aldus vastgestelde bedrag zal wederom worden geïndexeerd op de wijze als hiervoor omschreven.”
8. Voorts hebben partijen op 28 maart 2002 in het kader van de aanleg van een parkeerterrein een (aanvullende) overeenkomst gesloten waarvan bij conclusie van antwoord als productie 2 een kopie is overgelegd. Blijkens deze overeenkomst heeft [gedaagde] ingestemd met het daarin opgenomen voorstel 1 (“eenmalige betaling van € 612,60 inclusief BTW en daarna per jaar € 12,00 onderhoudskosten geïndexeerd en exclusief BTW”).
9. Partijen twisten in wezen over de hoogte van de jaarlijkse onderhoudsbijdrage welke door [eiser] voor het eerst over 2003 bij de pachters in rekening is gebracht.
10. Het tussen partijen dienaangaande gerezen geschil vindt zijn grondslag in een verschillende interpretatie van voornoemde overeenkomst van 28 maart 2002. De kantonrechter overweegt als volgt.
11. [Eiser] heeft gesteld dat het normale onderhoudstarief over 2005 € 85,03 inclusief BTW bedraagt. [Gedaagde] heeft door de betaling van de overeengekomen eenmalige betaling aanspraak gekregen op een korting hierop waardoor hij nog slechts € 12,00 exclusief BTW hoeft te betalen. [Gedaagde] kan in de visie van [eiser] over 2005 evenwel geen aanspraak meer maken op de aan hem over de twee daaraan voorafgaande jaren gegunde korting nu hij heeft aangegeven dat hij de door hem betaalde eenmalige bijdrage van € 612,60 inclusief BTW voor de aanleg van de parkeerplaats terugbetaald wenst te zien.
12. [Gedaagde] legt de overeenkomst zo uit – althans de kantonrechter vat een en ander zo op - dat de eenmalige bijdrage beschouwd moet worden als een vergoeding voor de aanleg van een parkeerterrein en dat het bedrag van € 12,00 betrekking heeft op het door hem verschuldigde normale onderhoudstarief. [Gedaagde] is dan ook van mening dat hij ook over de jaren 2003 en 2004 het normale onderhoudstarief heeft betaald en dat van een verlaagd tarief dan wel van een korting op een normaal tarief geen sprake is geweest. De eenmalig betaalde bijdrage heeft [gedaagde] teruggevorderd nu daarop ingevolge artikel 17 van de algemene voorwaarden door [eiser] geen aanspraak gemaakt kon worden.
13. De kantonrechter kan [gedaagde] in diens interpretatie niet volgen. De kantonrechter overweegt dienaangaande dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 28 maart 2002 weliswaar niet letterlijk spreekt over een korting op het normale parkonderhoudstarief indien – gelijk het geval is geweest met [gedaagde] - wordt ingestemd met betaling van een eenmalige bijdrage van € 612,60 inclusief BTW, doch de bewoordingen van deze overeenkomst laten in samenhang bezien geen andere conclusie toe dan dat de drie daarin opgenomen financiële opties betrekking hebben op een nadere invulling van het door de pachter (i.c. [Gedaagde]) aan [eiser] verschuldigde tarief aan onderhoudskosten. De aan de pachters gegeven opties kunnen naar het oordeel van de kantonrechter bezwaarlijk anders worden gezien dan als voorstellen tot een gedeeltelijke afkoop van de op de pachter ingevolge de erfpachtovereenkomst rustende verplichting tot betaling van een financiële bijdrage in het onderhoud. De overeenkomst vermeldt immers niet zonder reden dat wie niet akkoord gaat met een van de drie genoemde voorstellen, automatisch elk jaar een rekening “onderhoud park” krijgt toegestuurd volgens “onze erfpachtovereenkomst”. Gelet op het vorenstaande is begrijpelijk dat [eiser] deze voorstellen aanduidt in termen van een korting op het normale onderhoudstarief dan wel een verlaagd tarief.
14. [Gedaagde] beschouwt de door hem betaalde eenmalige bijdrage kennelijk als een bijdrage in de kosten van de aanleg van de parkeerplaats tot betaling waarvan hij door [eiser] niet gehouden kon worden. Het bepaalde in artikel 17 van de algemene voorwaarden maakt de aanleg van een parkeerplaats immers tot een verplichting van [eiser]. Ook dit verweer treft evenwel geen doel.
15. De kantonrechter vermag niet in te zien dat artikel 17 van de algemene voorwaarden zich binnen de bestaande erfpachtverhouding ertegen zou verzetten om contractueel aanvullend overeen te komen dat indien een pachter bijdraagt in de kosten van de aanleg van een parkeerplaats hij daarvoor als tegenprestatie aanspraak kan maken op een minder hoog tarief aan onderhoudskosten dan de pachter die aan de aanleg niets bijdraagt. [Gedaagde] gaat ten onrechte eraan voorbij dat de pachter in dezen blijkens de bewoordingen van de overeenkomst door [eiser] de keuze werd gelaten om wel of niet met één van de voorstellen in te stemmen.
16. [Gedaagde] moet naar het oordeel van de kantonrechter geacht worden met terugwerkende kracht te hebben geweigerd om in te stemmen met de aan hem gedane voorstellen daar waar hij terugbetaling wenst van de door hem betaalde eenmalige bijdrage van € 612,60 inclusief BTW zodat [eiser] hem op goede gronden over 2005 het normale onderhoudstarief in rekening heeft gebracht.
17. Dat [eiser] [gedaagde] niet conform het bepaalde in artikel 18 van de algemene voorwaarden heeft gefactureerd acht de kantonrechter niet aannemelijk geworden. Weliswaar heeft [gedaagde] een en ander in twijfel getrokken, doch hij heeft dit op geen enkele wijze nader geadstrueerd. De kantonrechter ziet dan ook onvoldoende reden om [gedaagde] in diens twijfel te volgen.
18. Hetgeen namens [gedaagde] overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
19. De onderhavige vordering - zoals verminderd bij conclusie van repliek - komt dan ook voor toewijzing in aanmerking inclusief de meegevorderde wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur d.d. 2 maart 2005.
20. Ook de meegevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal worden toegewezen, aangezien voldoende aangetoond is dat deze ook daadwerkelijk zijn verricht. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen overeenkomstig het rapport Voorwerk II.
21. [Gedaagde] zal tenslotte als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 797,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 638,63 vanaf 2 maart 2005 tot de dag van betaling.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 424,74 [inclusief BTW indien en voorzover door [gedaagde] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 200,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser] [waarover [gedaagde] geen BTW verschuldigd is].
Compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 9 november 2005 ---in het openbaar uitgesproken.