ECLI:NL:RBALK:2006:AV0981

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BELEI 05/3368
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidie voor welzijnsactiviteiten en de integratie van wonen en welzijn in Enkhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 februari 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Breedband tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen. De zaak betreft de weigering van subsidie voor welzijnsactiviteiten van verzoekster, die door verweerder werd beëindigd per 1 maart 2006. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van de subsidie onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering had. De rechtbank stelde vast dat de gemeenteraad de wens had om wonen en welzijn te integreren, maar dat dit niet automatisch betekende dat de subsidie aan verzoekster moest worden geweigerd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, waardoor verzoekster als ware aan haar voor haar welzijnsactiviteiten subsidie verleend voor het kalenderjaar 2006 moest worden behandeld, tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de gemeente Enkhuizen veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten tot subsidieweigering, vooral wanneer er sprake is van langdurige subsidierelaties.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: BELEI 05/3368
Inzake: Stichting Breedband, gevestigd te Enkhuizen, verzoekster,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 16 november 2005.
2. Zitting
Datum: 19 januari 2006.
Namens verzoekster is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen [naam], directeur, bijgestaan door mr. S. Kökbugur, advocaat te Almere.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. ing. [naam] en [naam].
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder aangekondigd dat hij de subsidie aan verzoekster ten behoeve van de uitvoering van welzijnstaken zo spoedig mogelijk vanaf 1 januari 2006 zal beëindigen en aan de Stichting Woondiensten Enkhuizen zal laten toekomen.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij brief van 19 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 november 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder de subsidie voor de welzijnsactiviteiten van verzoekster met ingang van 1 maart 2006 beëindigd en geweigerd de subsidie voor het nieuwe tijdvak vanaf 1 maart 2006 voort te zetten.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij brief van 8 december 2005 bezwaar gemaakt.
Bij faxbericht van 20 december 2005 is de voorzieningenrechter van deze rechtbank namens verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 11 januari 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 12 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij afzonderlijk faxbericht van 12 januari 2006 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Vervolgens is het verzoek ter zitting van 19 januari 2006 behandeld.
4. Motivering
4.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
4.2 Ingevolge artikel 4:21, eerste lid, van de Awb wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Ingevolge artikel 4:23, eerste lid, van de Awb, verstrekt een bestuursorgaan slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen de Algemene Subsidieverordening Cultuur, Sport en Welzijn Gemeente Enkhuizen 2005 (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3 van de verordening kan bij het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening onder meer de structurele, per kalenderjaar, verstrekte subsidie worden onderscheiden. Dit betreft een subsidie die van jaar tot jaar beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van activiteiten die een continu karakter dragen.
Ingevolge artikel 1, onder g, van de verordening wordt onder kalenderjaar verstaan: het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, lopende van 1 januari tot en met 31 december.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de verordening dient de aanvraag voor een structurele subsidie te worden ingediend voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de verordening is het college door de raad belast met de uitvoering van deze verordening.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de verordening kan de gemeenteraad voor de terreinen waarop deze verordening van toepassing is beleidsuitgangspunten en beleidsnota’s vaststellen van waaruit door het college voorwaarden worden afgeleid voor de subsidieverlening cq. vaststelling.
Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Awb geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Ingevolge artikel 4:51, tweede lid, van de Awb wordt, voorzover aan het einde van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zonodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.
Ten aanzien van de formele kant van de zaak:
4.3 Verweerder heeft bij besluit van 20 september 2005 aangekondigd dat de subsidie aan verzoekster ten behoeve van de uitvoering van welzijnstaken zo spoedig mogelijk (per 1 januari 2006) zal worden beëindigd.
In september 2005 heeft verzoekster een aanvraag om subsidie voor het kalenderjaar 2006 ingediend.
Bij besluit van 16 november 2005 heeft verweerder de subsidierelatie met verzoekster definitief beëindigd per 1 maart 2006 en geweigerd de subsidie voort te zetten voor een nieuw tijdvak.
4.4.1 Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder aan verzoekster voor meer dan drie jaar een structurele subsidie heeft verleend die per kalenderjaar werd verstrekt. Namens verweerder is voorts ter zitting verklaard dat met het besluit van 16 november 2005 is beoogd toepassing te geven aan artikel 4:51 van de Awb. Met het besluit is geweigerd subsidie te verstrekken voor een nieuw tijdvak. Met inachtneming van een redelijke termijn zal verzoeker nog subsidie ontvangen over de eerste twee maanden van het nieuwe tijdvak. Omdat de aanvraag van verzoeker om subsidie voor het nieuwe tijdvak 2006 nog niet volledig was, is hierop evenwel nog geen besluit genomen, aldus verweerder.
4.4.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het besluit van 16 november 2005 worden aangemerkt als een besluit op de aanvraag van verzoekster om subsidie voor het kalenderjaar 2006, omdat een weigering om subsidie te verstrekken op grond van artikel 4:51 van de Awb immers slechts kan plaatsvinden naar aanleiding van een aanvraag om subsidie. Hieraan kan niet afdoen dat de aanvraag volgens verweerder nog niet compleet was. De aankondiging van de weigering had reeds plaatsgevonden bij besluit van 20 september 2005.
Verzoekster heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Ter zitting van 19 januari 2006 heeft verzoekster meegedeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening uitsluitend is gericht op het besluit van 16 november 2005.
Ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak:
4.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat de weigering om subsidie te verstrekken voor de welzijnsactiviteiten van verzoekster niet tot doel heeft om de welzijnsactiviteiten in Enkhuizen als zodanig niet meer te subsidiëren, doch om de subsidiestroom te verleggen naar een andere stichting, te weten de Stichting Woondiensten Enkhuizen (WDE), onder wier beheer de welzijnsactiviteiten naar de mening van verweerder moeten worden uitgevoerd. Verweerder heeft aangegeven dat de reden voor het verleggen van de subsidiestroom en derhalve de gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb worden gevormd door de al langere tijd bij de gemeenteraad levende wens en de hieruit voortgevloeide opdracht de taken en activiteiten op het gebied van wonen en welzijn zo mogelijk binnen één organisatie te integreren.
4.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de opdracht van de gemeenteraad aan verweerder om te komen tot integratie van wonen en welzijn nog niet is gegeven dat de subsidie aan verzoekster voor het nieuwe kalenderjaar moest worden geweigerd. Uit de stukken blijkt dat teneinde de integratie van wonen en welzijn te realiseren, Enkhuizen aandachtsgebied is in een voorstudie van de (landelijke) Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting over de manier waarop wonen en welzijn nauwer met elkaar verbonden mogen en kunnen worden (Voorstudie samensmelten wonen en welzijn in Enkhuizen). Doel van de voorstudie is de meerwaarde van samenvoeging aan te tonen en belemmeringen te formuleren.
Aan deze voorstudie werkten aanvankelijk zowel verzoekster als WDE mee. In het kader van de voorstudie werd het samensmelten van wonen en welzijn ook concreet uitgewerkt. Blijkens een door verzoekster overgelegd gespreksverslag van juli 2005 betrof deze uitwerking de keuze voor een organisatiemodel en de bestuurlijke structuur, een plan voor de organisatorische, personele en sociale aspecten en het voorbereiden van de daadwerkelijke integratie. Medio juli 2005 is dit uitwerkingstraject stukgelopen. Naar aanleiding hiervan heeft de verantwoordelijke wethouder verzoekster een voorstel gedaan over de organisatorische integratie van de taken van verzoekster en WDE. Blijkens het besluit van 20 september 2005 had verweerder door de weigering van verzoekster hiermee in te stemmen geen vertrouwen meer in het op deze manier realiseren van de gewenste integratie en heeft verweerder aanleiding gezien actief besluitvormend in te grijpen en middels het stopzetten van de subsidie aan verzoekster alsnog te komen tot integratie van wonen en welzijn.
4.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het actief bestuurlijk ingrijpen in het traject dat in overleg met alle partijen is ingezet om te komen tot integratie van wonen en welzijn, te weten de weigering om verzoekster voor het volgende tijdvak subsidie te verlenen, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.7.1 Uit het Besluit beheer sociale-huursector en de circulaire MG-2001-26 in samenhang met artikel 70 van de Woningwet blijkt dat het tot op heden niet is toegestaan dat een zogeheten toegelaten instelling, die uitsluitend werkzaam is op het gebied van volkshuisvesting, welzijnstaken uitvoert. Niet in geschil is dat WDE een toegelaten instelling is. Uit door partijen aangehaalde correspondentie van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) aan de Tweede Kamer blijkt dat genoemd uitgangspunt vooralsnog niet wordt losgelaten.
Onderdeel van eerdergenoemde voorstudie is het verwerven van een pilot-status door de gemeente Enkhuizen om te onderzoeken of in afwijking van dit uitgangspunt een integratie van wonen en welzijn kan plaatsvinden. De beslissing over de pilot-status wordt genomen door een toetsgroep van het ministerie van VROM.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ondanks het stuklopen van het uitwerkingstraject, de voorstudie van SEV nog voortgang vindt. Uit het verslag van 19 december 2005 van de stuurgroep voorstudie en het verhandelde ter zitting van 19 januari 2005 blijkt evenwel dat er nog geen beslissing is genomen over de pilot-status van de gemeente Enkhuizen. De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat het uitwerkingstraject en de voorstudie niet geheel los van elkaar kunnen worden gezien. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beletselen voor het uitvoeren van welzijnstaken door een toegelaten instelling op dit vlak vooralsnog nog niet zijn weggenomen.
4.7.2 De voorzieningenrechter overweegt verder dat er geen sprake is van een uitgewerkt plan van aanpak met betrekking tot het overnemen en uitvoeren van de welzijnsactiviteiten door WDE. In het conceptrapport van de voorstudie zijn nog geen conclusies geformuleerd. Verweerder heeft niet onderzocht of WDE alle activiteiten van verzoekster kan overnemen en op welke wijze de overdracht van taken dient plaats te vinden. Niet duidelijk is hoe het bestuur en de directie van WDE met het oog op de nieuwe taken moeten worden ingericht. Evenmin is in kaart gebracht wat de organisatorische, personele en financiële consequenties zijn van deze overdracht. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het uitdrukkelijk de bedoeling van verweerder is dat de welzijnsactiviteiten onderwijl wel gewoon doorgang moeten vinden.
4.8 Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 16 november 2005 niet in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de voorlopige voorziening te treffen als hieronder vermeld.
4.9 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
-wijjst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
-treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster moet behandelen als ware aan haar voor haar welzijnsactiviteiten subsidie verleend voor het kalenderjaar 2006, tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
-bepaalt dat de gemeente Enkhuizen aan verzoekster het griffierecht ten bedrage van € 276,00 vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekster redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
-wijst de gemeente Enkhuizen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
-bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoekster.
Aldus gewezen door mr.drs. W.P. van der Haak, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 1 februari 2006
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.