zaak- en rolnummer: 67691 / HA ZA 03-666
datum: 8 februari 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[eiseres],
wonende te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
EISERES bij dagvaarding van 1 juli 2003,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. D.K. Kupers te Assen,
de naamloze vennootschap N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816,
ALGEMENE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
GEDAAGDE,
procureur mr. J. van Rhijn.
Partijen zullen verder worden genoemd "[eiseres]" respectievelijk "de Noordhollandsche".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 [eiseres] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding. Vervolgens heeft zij bij akte als productie een schadeberekening met bescheiden en een schaderapport met bescheiden overgelegd.
1.2 De Noordhollandsche heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij vier producties zijn overgelegd.
1.3 Op 8 oktober 2003 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 8 december 2003 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.4 Daarop heeft [eiseres] gediend van repliek en heeft zij elf producties in het geding gebracht.
1.5 De Noordhollandsche heeft een conclusie van dupliek genomen en heeft daarbij acht producties overgelegd.
1.6 Ten slotte is vonnis gevraagd.
De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Op 25 maart 1996 is [eiseres] betrokken geraakt bij een zogenoemde kop-staart botsing. Zij bevond zich als passagier op de bijrijderstoel in de middelste auto van een rij van drie, welke auto werd bestuurd door haar partner,
[naam partner eiseres]. Nadat de bestuurder van de voorste auto, [naam bestuurder voorste auto], op de rem had getrapt, is [naam partner eiseres] tegen de achterzijde van de auto van [naam bestuurder voorste auto] gebotst. Vervolgens is de bestuurder van de achterste auto, [naam bestuurder achterste auto], gebotst tegen de achterzijde van de auto van [naam partner eiseres].
b. [naam bestuurder voorste auto] voornoemd was ten tijde van het ongeval conform de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: 'WAM') verzekerd bij de Noordhollandsche. [naam bestuurder achterste auto] was destijds conform de WAM verzekerd bij Amev en [naam partner eiseres] was conform de WAM verzekerd bij Royal Nederland.
c. Amev is in het kader van de Bedrijfsregeling Schuldloze Derde als regelend verzekeraar opgetreden.
d. Op 3 mei 1996 heeft de Noordhollandsche aan [eiseres] een brief verzonden. Voor zover van belang, is hierin het volgende vermeld:
"Wij bevestigen de ontvangst van uw schrijven d.d. 17 april 1996. Dit schadegeval is door ons in behandeling genomen. (..) Wij zouden het op prijs stellen, indien u bijgaand formulier, dat betrekking heeft op het ontstane letsel, volledig ingevuld en getekend aan ons wilt terugzenden.
(..)
Wij delen u mede, dat wij geen aansprakelijkheid aan de kant van onze verzekerde erkennen. (..) Naar onze mening is deze botsing aan uzelf te wijten. Wij stellen u derhalve aansprakelijk voor de door onze verzekerde geleden schade".
e. Kort na het ongeval heeft [eiseres] zich met hoofd-, nek- en rugpijnklachten en klachten met betrekking tot het concentratievermogen gewend tot haar huisarts. Zij is vervolgens geruime tijd in behandeling geweest in revalidatiecentrum Het Roessingh te Enschede. Voorts is zij onder meer behandeld door een fysiotherapeut en gezien door twee neurologen. In 2002 is zij in de Verenigde Staten geopereerd door dr. A.O. Bonati M.D..
f. Revalidatiearts A.J. van Dijk, verbonden aan Het Roessingh, heeft [eiseres] op 20 juli 1996 gezien. Bij brief van 22 juli 1996 heeft hij de huisarts van [eiseres] als diagnose medegedeeld: "status na kop/staartbotsing; klachten passend bij whiplashsyndroom".
g. Na diens onderzoek van [eiseres] heeft de neuroloog dr. J. Patijn de huisarts van [eiseres] bij brief van 9 juni 1998 het volgende medegedeeld:
"Eindconclusie
Status na doorgemaakt acceleratie/deceleratie trauma met op dit moment tekenen van segmentale functiestoornissen in de cervicale wervelkolom. De duizeligheidsklachten worden enerzijds verklaard door een cervicogene component en mogelijk een primair vestibulair component, anderzijds speelt ook een hyperventilatiecomponent een rol. Daarnaast bestaan er ook kaakproblemen die mogelijk een relatie hebben met het trauma. Ten gevolge van het ongeval heeft patiënte duidelijk cognitieve functiestoornissen ontwikkeld. (..)".
h. In januari 2002 is neurologisch onderzoek verricht door de neuroloog dr. J.P.C. Peperkamp. In zijn rapport van 11 februari 2002 vermeldt deze als conclusie:
"Whiplash WAD 2. Er bestaat een cervico brachialgie met radiculaire klachten van de wortel C6/C7 aan de linkerzijde".
i. In het kader van de afwikkeling van de schade, onder meer met betrekking tot de reeds bij voorschot aan [eiseres] verstrekte bedragen, hebben Amev en Royal Nederland in 1998 voor deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 31485 / HA ZA 98-343 een procedure aanhangig gemaakt tegen de Noordhollandsche. Bij vonnis van 22 juni 2000 heeft de rechtbank - voor zover van belang - voor recht verklaard dat de Noordhollandsche als WAM-verzekeraar van [naam bestuurder voorste auto] volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval van 25 maart 1996. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam deze beslissing bij arrest van 19 december 2002 bekrachtigd. Dit arrest is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
3.1 [eiseres] heeft gevorderd dat de Noordhollandsche bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van Euro 280.649,38, althans een bedrag dat door de rechtbank in goede justitie zal worden bepaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Genoemd bedrag is het totaal van de schade welke [eiseres] stelt te hebben geleden c.q. te zullen lijden als gevolg van het auto-ongeval waarbij zij op 25 maart 1996 betrokken is geweest, verminderd met reeds aan haar betaalde voorschotten tot een totaal van Euro 7.487,37. Ook heeft [eiseres] gevorderd dat de Noordhollandsche zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2 [eiseres] heeft daaraan - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat zij als gevolg van het genoemde ongeval een whiplash heeft opgelopen. In rechte is inmiddels vastgesteld dat het ongeval het gevolg is geweest van het handelen van de heer [naam bestuurder voorste auto], bestuurder van de voorliggende auto. Dit handelen heeft jegens [eiseres] een onrechtmatige daad opgeleverd. Aangezien [naam bestuurder voorste auto] ten tijde van het ongeval conform de WAM was verzekerd bij de Noordhollandsche, is de Noordhollandsche gehouden de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade te vergoeden, aldus [eiseres].
3.3 De Noordhollandsche heeft de vordering en de onderbouwing daarvan gemotiveerd weersproken op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde zullen komen.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1 Als meest verstrekkend verweer tegen de vorderingen van [eiseres] heeft de Noordhollandsche zich erop beroepen dat deze vorderingen inmiddels zijn verjaard ingevolge artikel 10, eerste lid, van de WAM. [eiseres] heeft dit betwist met de stelling dat de verjaring reeds in 1996 is gestuit. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
4.2 Artikel 10, eerste lid van de WAM bepaalt dat een rechtsvordering van de door een aanrijding met een motorvoertuig benadeelde op de verzekeraar van door dat motorvoertuig veroorzaakte schade verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de aanrijding. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt vervolgens dat de verjaring ten opzichte van de verzekeraar wordt gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de benadeelde. Indien sprake is van stuiting, begint een nieuwe termijn van drie jaar pas te lopen vanaf het ogenblik dat een der partijen bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan de andere partij heeft laten weten dat zij de onderhandelingen afbreekt.
4.3 [eiseres] meent dat de verjaring is gestuit, daar zij de Noordhollandsche reeds bij schrijven van 17 april 1996 aansprakelijk heeft gesteld voor haar schade en de Noordhollandsche hierop bij brief van 3 mei 1996 heeft gereageerd. Volgens [eiseres] is hiermee een onderhandelingssituatie ingetreden, die sindsdien niet op de wijze als beschreven in artikel 10, vijfde lid van de WAM is beëindigd.
Deze opvatting wordt door de rechtbank gedeeld. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (zie zaak A 88/2 van 20 oktober 1989, NJ 1990/660) is een briefwisseling tussen de benadeelde en de verzekeraar, waarbij de benadeelde schadevergoeding vordert en de verzekeraar daarop reageert, aan te merken als 'onderhandeling' in de zin van artikel 10, vijfde lid van de WAM en stuit deze onderhandeling de in het eerste artikellid bedoelde verjaring. Slechts indien de benadeelde uit de reactie van de verzekeraar heeft moeten afleiden dat deze laatste de totstandkoming van een regeling zonder meer uitsluit, kan zo'n briefwisseling niet als 'onderhandeling' in bovenbedoelde zin worden aangemerkt. Dit is in het onderhavige geval niet aan de orde. Weliswaar heeft de Noordhollandsche in haar hierboven onder 2.d genoemde brief van 3 mei 1996 medegedeeld dat zij geen aansprakelijkheid erkent en dat de botsing naar haar mening aan [eiseres] zelf is te wijten, maar ook heeft zij laten weten het schadegeval in behandeling te hebben genomen. Bovendien heeft zij [eiseres] verzocht een formulier in te vullen met betrekking tot het door haar opgelopen letsel. Aldus kan met betrekking tot deze brief niet worden gesproken van een ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de zijde van de Noordhollandsche en is de verjaring hiermee gestuit.
Voorzover de Noordhollandsche met haar beroep op een meer recent arrest van de hoogste feitenrechter in dit ressort bedoelt te betogen, dat inmiddels - opnieuw - een meer beperkt begrip "onderhandeling" in de jurisprudentie wordt gehanteerd, kan dit betoog haar evenmin baten. Blijkens een arrest van de Hoge Raad van 4 november 2005, JOL 2005, 618, is de ruime uitleg van het Benelux Gerechtshof ongewijzigd. Nu is gesteld noch gebleken dat na het intreden van de onderhandelingsfase een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, gaat het verjaringsverweer van de Noordhollandsche niet op.
4.4 Voorts heeft de Noordhollandsche bij comparitie na antwoord aangevoerd dat [eiseres] met haar vordering aan het verkeerde adres is. Met een beroep op de Bedrijfsregeling Schuldloze Derde, in het kader waarvan Amev als regelend verzekeraar is opgetreden, meent de Noordhollandsche dat [eiseres] zich in deze dient te wenden tot Amev. Voorzover dit standpunt is bedoeld ter afwering van de jegens haar gerichte vordering, faalt dit verweer reeds vanwege het feit dat de Bedrijfsregeling Schuldloze Derde een samenstel van door het Verbond van Verzekeraars opgestelde gedragsregels betreft, tot naleving waarvan de aangesloten verzekeringsmaatschappijen zich weliswaar hebben verbonden, maar waaraan [eiseres] zich op geen enkele wijze heeft gecommitteerd. Met een beroep op deze gedragsregels kan de Noordhollandsche, wier aansprakelijkheid in rechte is komen vast te staan, dan ook niet verhinderen door [eiseres] tot vergoeding van haar schade te worden aangesproken.
4.5 Bij conclusie van antwoord heeft de Noordhollandsche verder nog betoogd dat [eiseres] geen enkel medisch stuk heeft overgelegd op grond waarvan de beperkingen, zoals zij die stelt te hebben ondervonden, moeten worden aangenomen. Volgens de Noordhollandsche zijn alle op deze beperkingen gegronde schadeposten daardoor op niets gebaseerd. Bij repliek heeft [eiseres] vervolgens een aantal medische stukken in het geding gebracht, waaronder (bezoek)verslagen van haar huisarts, een revalidatiearts en twee neurologen. Ook heeft [eiseres] informatie overgelegd met betrekking tot de aan haar toegekende WAO-uitkering. De Noordhollandsche heeft hierop bij dupliek gereageerd door te persisteren bij haar standpunt dat niet is gebleken dat aan de zijde van [eiseres] kan worden gesproken van een whiplash of enig ander letsel ingevolge het ongeval, waaruit relevante beperkingen voortvloeien. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de meest recente door [eiseres] overgelegde medische stukken en rapportages van dr. Peperkamp en dr. Bonati betrekking hebben op een in medische kring omstreden behandelmethode en bovendien niet in overleg met de verzekeraar tot stand zijn gekomen. Nu de Noordhollandsche hierop geen invloed heeft kunnen uitoefenen meent zij, dat aan de inhoud daarvan voorbij dient te worden gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de Noordhollandsche bij dit laatste betoog over het hoofd, dat ook aan zonder overleg totstandgekomen medische stukken een vrije bewijskracht toekomt. Van doorslaggevend belang is echter het volgende.
De ongevalsgerelateerde klachten zijn niet slechts door laatstgenoemde artsen onderzocht en beschreven, maar ook reeds van aanvang af blijkens de hierboven bij de weergave van de feiten gerelateerde medische bevindingen.
Zo heeft de revalidatiearts A.J. van Dijk op grond van diens hierboven omschreven diagnose een indicatie gegeven voor het volgen van de whiplashgroep ter bestrijding van de na kop-staartbotsing ontstane klachten, terwijl de neuroloog dr. J. Patijn in 1998 onder meer tot cognitieve functiestoornissen als duidelijk ongevalsgevolg heeft geconcludeerd. Ook de overige door [eiseres] in het geding gebrachte bescheiden bevestigen de bevindingen met betrekking tot ongevalsgerelateerde klachten. Zo heeft de verzekeringsarts M.W.W. Kreté op 29 januari 1998 mede op grond van eigen onderzoek beperkingen na whiplashtrauma geconstateerd.
4.6 Op basis van deze stukken, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat aan de zijde van [eiseres] sprake is (geweest) van ongevalsgerelateerd letsel en daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen.
Deze slotsom neemt niet weg, dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere medische rapportage. Immers, de meest recente - en dan nog door de Noordhollandsche op inhoudelijke gronden ten aanzien van behandelaar en methode betwiste - informatie dateert uit 2002. Over de periode nadien staan de rechtbank geen medische gegevens ter beschikking. Daarbij komt, dat de neuroloog dr. J. Patijn uitgebreid neurocognitief onderzoek noodzakelijk heeft geacht ter objectivering van de indertijd door hem geconstateerde cognitieve functiestoornissen. Op grond van de processtukken houdt de rechtbank het ervoor, dat een zodanig onderzoek nadien niet heeft plaatsgevonden. Reeds op deze beide gronden is de rechtbank van oordeel dat het debat over (de omvang van) de schade eerst kan worden gevoerd nadat een medische expertise heeft plaatsgehad ter vaststelling van de huidige aard en omvang van het letsel en de beperkingen. Een neuroloog is in dit stadium de meest aangewezen persoon om als deskundige te worden ingeschakeld.
Aan de te benoemen neurologisch deskundige zal worden verzocht om te bevorderen, dat neuropsychologisch onderzoek zal worden verricht, opdat de bevindingen daarvan in het deskundigenbericht kunnen worden betrokken.
4.7 Ter completering van de processtukken verzoekt de rechtbank [eiseres] zo mogelijk in het geding te brengen de herkeuringsrapporten van de uitvoeringsinstelling voor de sociale verzekering als door de Noordhollandsche verzocht. Het gaat daarbij om onderzoeken welke zijn verricht na 1998.
Zo blijkt uit een beslissing omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 februari 1999, dat een onderzoek is ingesteld door de verzekeringsarts R. Spoon. Ook nadien heeft wellicht in dat kader onderzoek plaatsgevonden.
De neerslag van zodanige onderzoeken kan wellicht als onderdeel van de ziektegeschiedenis relevant zijn voor het uit te brengen deskundigenbericht.
[eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld bedoelde bescheiden zo mogelijk op na te noemen roldatum in het geding te brengen dan wel, ingeval van latere ontvangst van stukken, deze aan de deskundige ter beschikking te stellen.
4.8 De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
1. De situatie na het ongeval
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen (waaronder die verricht door dr. Bonati) en het resultaat van deze behandelingen?
b. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op uw vakgebied vermelden?
c. Wilt u bij uw antwoord op de vragen 1a en 1b aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van de betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
d. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
e. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 1f)
f. Wat is de diagnose op het vakgebied van de door u geraadpleegde neuropsychologisch deskundige?
g. Indien sprake is van klachten waarvoor geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
h. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
i. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en verzorging van (twee) kinderen alsmede bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
j. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op neurologisch c.q. neuropsychologisch vakgebied geconstateerde letsel?
k. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
l. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
m. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1h) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1i)?
2. De hypothetische situatie zonder ongeval
a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen?
b. Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
c. Kunt u aangeven welke mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1h) en welke beperkingen (als bedoeld in vraag 1i) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Acht u in het kader van dit onderzoek dan wel in het kader van een op vermindering van klachten gerichte behandeling ander medisch-specialistisch onderzoek wenselijk of noodzakelijk en/of heeft u andere opmerkingen welke voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
4.9 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan deze deskundige te stellen vragen. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om de mogelijkheid te onderzoeken om een eensluidend voorstel ten aanzien van de te benoemen deskundige aan de rechtbank te doen.
Nu de aansprakelijkheid van de Noordhollandsche is gegeven, zal het voorschot op de kosten van de deskundige aan de Noordhollandsche worden opgelegd. Zonder andersluidend bericht in de te nemen akten zal de rechtbank ervan uitgaan, dat partijen ermee instemmen dat de rechtbank, in overleg met de te benoemen deskundige, de hoogte van het aan deze te betalen voorschot zal vaststellen.
4.10 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
- verwijst de zaak naar de rol van 1 maart 2006 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres] en de Noordhollandsche, zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.9, alsmede voor een akte overlegging producties aan de zijde van [eiseres] zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.7;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.H.B. Littooy en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.