ECLI:NL:RBALK:2006:AV1861

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/648
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. [naam]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 31 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. De rechtbank moest beoordelen of verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 15 tot 25% en of de herziening van de WAO-uitkering per 7 november 2004 gerechtvaardigd was. Eiser stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat de verzekeringsarts de medische beperkingen onjuist had vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de medische beperkingen van eiser, die voornamelijk bestonden uit een urenbeperking tot 30 uur per week, correct had vastgesteld. Echter, de rechtbank oordeelde dat de toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten door verweerder niet in overeenstemming was met de regelgeving die sinds 1 oktober 2004 van kracht was. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende functies waren geselecteerd die voldeden aan de eisen van het Schattingsbesluit, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op 15 tot 25%.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van de regelgeving omtrent arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor verweerders om de juiste procedures te volgen bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WAO 05/648
Inzake: [eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (districtskantoor Heerlen), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 8 maart 2005.
2. Zitting
Datum: 10 november 2005.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [..], advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. [..].
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 februari 2001 heeft verweerder met ingang van 7 maart 2001 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van 23 april 2002 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
Bij besluit van 6 september 2004 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 15 tot 25 % en de WAO-uitkering op die grond herzien met ingang van 7 november 2004.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 september 2004, door verweerder ontvangen op 14 september 2004, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 maart 2005, bij de rechtbank ingekomen op 30 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 juli 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de zaak op 10 november 2005 ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 15 tot 25% en of in verband daarmee terecht de WAO-uitkering is herzien met ingang van 7 november 2004.
4.2. 1. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
4.2.2. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.3. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten, zoals dit besluit luidt sinds 1 oktober 2004 (besluit van 18 augustus 2004, Stb. 2004, 434; gewijzigd bij besluit van 20 april 2005, Stb. 2005, 219), blijven de artikelen 2, 6, 9, 10 en 11, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van het besluit van 18 augustus 2004 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten met betrekking tot de te duiden functies alsmede in verband met de introductie van een maatmaninkomensgarantie en enkele andere onderwerpen, van toepassing op een recht op uitkering met een ingangsdatum voor of op die dag indien betrokkene voor of op 1 juli 1954 is geboren.
Het besluit van 18 augustus 2004 is op 1 oktober 2004 in werking getreden.
4.2.4. Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten luidt sinds 1 oktober 2004 als volgt:
“Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheids-beoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden”.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals deze bepaling luidt sinds 1 oktober 2004, wordt bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen uitgegaan van de urenomvang van de door de in artikel 6 bedoelde gezonde persoon uitgeoefende arbeid doch niet meer dan gemiddeld 38 uur, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval van dit aantal wordt uitgegaan.
4.3. Verweerder gaat er volgens het besluit van 8 maart 2005 en de gedingstukken van uit dat eiser gedurende 30 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiser, uitsluitend bestaande uit genoemde urenbeperking en een beperking voor het werken in de avonduren en ’s nachts, zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeid die eiser naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser 15 tot 25% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden herzien met ingang van 7 november 2004.
4.4. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van duurzame benutbare arbeidsmogelijk-heden en dat hij dus 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een verklaring van 6 september 2004 van prof. [..], behandelend internist van eiser, verbonden aan Medisch Centrum [..] te [plaatsnaam], waarin wordt gesteld dat eiser vanwege medische redenen niet in staat is tot enige arbeid. Volgens eiser heeft de bezwaarverzekeringsarts deze verklaring ten onrechte terzijde geschoven en niet bij de beoordeling van het bezwaar betrokken. Ook meent eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld nu is verzuimd contact op te nemen met de behandelend internist.
4.5. De rechtbank heeft geen grond om te oordelen dat de medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML, onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts [..] heeft aangegeven dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar dat op grond van een geconstateerde functiestoornis van de schildklier wel een duurbeperking van 30 uur per week kan worden aangenomen. Ook heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat zich geen situatie voordoet waarin eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts zijn naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk toegelicht en naar behoren gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bij zijn oordeelsvorming de resultaten heeft betrokken van het psychiatrisch-psychologisch onderzoek door [..], psychiater, en [..], psycholoog, zoals beschreven in een rapportage van 28 mei 2004, waarin wordt geconcludeerd dat er bij eiser geen sprake is van afwijkingen van betekenis. Verder is van belang dat niet is gebleken dat zich één van de gevallen voordoet als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zodat de verzekeringsarts terecht niet heeft aangenomen dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
De door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde brief van de behandelend internist [..] behoefde voor de bezwaarverzekeringsarts geen reden te zijn om nadere inlichtingen aan deze arts te vragen, nu de stelling in die brief dat eiser niet kon werken in het geheel niet is onderbouwd en niet berust op enig medisch relevant gegeven. Van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit is dan ook geen sprake. Ook in de door eiser in beroep overgelegde, meer uitgebreide brief van [..] van 6 september 2004 kan geen aanknopingspunt worden gevonden om aan te nemen dat de medische beperkingen van eiser zijn onderschat. Blijkens deze brief denkt [..] aan een chronisch vermoeidheidssyndroom, maar is hij daar niet zeker van en heeft hij geen duidelijke afwijkingen gevonden. Dat eiser meer of andere medische beperkingen zou hebben dan door de verzekeringsarts is aangenomen, blijkt hieruit niet.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om, zoals door eiser is verzocht, een onafhankelijk deskundige te benoemen voor het instellen van een nader onderzoek.
4.6. 1. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.2. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid berust op de selectie van drie functies, dat wil zeggen drie sbc-codes, te weten productiemedewerker (sbc-code 111172), telefonist (sbc-code 315120) en inpakker (sbc-code 111190).
4.6.3. Blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2004 zijn daarnaast nog een viertal sbc-codes geschikt geacht. Uit die rapportage blijkt echter niet dat deze sbc-codes zijn besproken met eiser en ook is niet gebleken dat aan eiser een volledige arbeidsmogelijkhedenlijst is toegezonden waarin deze sbc-codes worden vermeld. In de bijlage bij het besluit van 6 september 2004 wordt ook alleen melding gemaakt van de onder 4.6.2 genoemde drie sbc-codes en niet van de vier aanvullende sbc-codes. Dit betekent dat de betreffende vier sbc-codes direct voorafgaande aan de thans aan de orde zijnde herziening van de WAO-uitkering van eiser niet op voldoende wijze onder zijn aandacht zijn gebracht en voor hem dan ook ten tijde van het besluit van 6 september 2004 niet duidelijk was dat hij zich mede op het verkrijgen van de arbeid behorend bij deze sbc-codes diende te richten. Deze vier sbc-codes kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet mede aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit oordeel naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 oktober 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AU4764). Daarnaast merkt de rechtbank op dat ook volgens het Besluit einde wachttijd en uitlooptermijn WAO, WAZ en Wajong 1999 (besluit van het Landelijk instituut sociale verzekering van 10 augustus 2000, Stcrt. 2000, 158) betrokkene voorafgaand aan intrekking of herziening van de WAO-uitkering schriftelijk moet worden ingelicht omtrent de arbeidsmogelijkheden.
4.6.4. De rechtbank stelt vast dat in de drie hier van belang zijnde sbc-codes verschillende functies voorkomen waarin blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 26 augustus 2004 op meer dan 30 uur gemiddeld per week moet worden gewerkt. Het gaat daarbij om de functie productiemedewerker filetafdeling (sbc-code 111172, functienummer 2015-0017-013), waarin gemiddeld 33,37 uur per week wordt gewerkt, de functie telefonist (sbc-code 315120, functienummer 9071-0018-001) waarin gemiddeld 32 uur per week wordt gewerkt en de functie inpakster koekjes (sbc-code 111190, functienummer 2084-0097-010), waarin gemiddeld 32 uur per week wordt gewerkt.
Nu in de FML een urenbeperking tot 30 uur per week is opgenomen, zijn naar het oordeel van de rechtbank alle functies waarin meer dan 30 uur per week wordt gewerkt niet geschikt voor eiser. De rechtbank verwerpt de suggestie van verweerders gemachtigde ter zitting dat bovengenoemde functies mogelijk toch geschikt zijn vanwege een betrekkelijk geringe overschrijding van het maximaal toegestane aantal uren. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts niet heeft aangegeven dat er in medisch opzicht sprake is van een zekere marge met betrekking tot de duurbeperking, zodat moet worden uitgegaan van een strikte grens van 30 uur per week. De enkele vermelding in de FML dat eiser ‘gemiddeld ongeveer 30 uur per week’ kan werken is in ieder geval onvoldoende om aan te nemen dat eiser een functie kan vervullen waarin de werktijd gemiddeld meer dan 30 uur is.
4.6.5. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat alle functies waarin meer dan 30 uur moet worden gewerkt, komen te vervallen. Er blijven vervolgens nog wel functies over waarop minder dan 30 uur wordt gewerkt. Deze functies moeten geschikt worden geacht voor eiser, omdat eiser geen andere medische beperkingen heeft die in de weg staan aan het verrichten van de arbeid in deze functies. Daarvan uitgaande resteren in sbc-code 111172 nog drie geschikte functies met tezamen twaalf arbeidsplaatsen, in sbc-code 315120 nog vijf geschikte functies met tezamen tien arbeidsplaatsen, en in sbc-code 111190 nog drie geschikte functies met tezamen vier arbeidsplaatsen. In totaal vertegenwoordigen deze drie sbc-codes dus 26 arbeidsplaatsen.
De rechtbank staat voor de vraag of deze resterende functies met dit aantal arbeidsplaatsen een voldoende basis kunnen opleveren voor het bestreden besluit en zo ja, of op basis van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid nog altijd moet worden vastgesteld op 15 tot 25%. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals deze luidden tot 1 oktober 2004, hetgeen ook door verweerders gemachtigde ter zitting is bevestigd. Echter, gelet op artikel 12a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn in dit geval van toepassing de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heids-wetten, zoals deze luiden sinds 1 oktober 2004. Bepalend is daarbij dat het in deze zaak gaat om een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 november 2004 en dat eiser na 1 juli 1954 is geboren, te weten op 28 maart 1960. De rechtbank kan bij de beoordeling van deze zaak en met name bij beantwoording van de vraag of nog voldoende functies en arbeidsplaatsen resteren, niet voorbijgaan aan het per 1 oktober 2004 gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten. Uit artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de rechtbank binnen de grenzen van het geschil moet bepalen welk recht van toepassing is, waarbij de rechtbank niet is gebonden aan de opvatting van partijen. Binnen de grenzen van dit geschil valt niet alleen de vraag of de medische beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld, maar ook of de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is en of in dat verband – mede gezien het van toepassing zijnde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten – de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 15 tot 25%. Nu het bij de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heids--wetten gaat om dwingend recht, staat het de rechtbank niet vrij die bepalingen – zoals deze gelden per 1 oktober 2004 – buiten toepassing te laten. Het maakt daarbij niet uit dat verweerder toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heids--wetten geldend tot 1 oktober 2004 en dat de juistheid van deze toepassing door eiser niet is betwist. De rechtbank merkt wel op dat eiser in beginsel door het indienen van het beroep niet in een – materieel – slechtere positie mag komen dan vóór het indienen van het beroep.
Uit artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten, zoals deze bepaling sinds 1 oktober 2004 luidt, blijkt dat bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen kan worden uitgegaan van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. De voorheen in dat besluit neergelegde eis dat sprake diende te zijn van drie functies die tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen geldt – in dit geval – dus niet meer. Ook de in de praktijk gehanteerde aanvullende eis dat iedere sbc-code ten minste zeven arbeidsplaatsen dient te omvatten, kan niet meer worden gesteld.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de onder 4.6.5 genoemde resterende sbc-codes een voldoende basis zijn om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen dragen, nu het gaat om ten minste drie functies, dat wil zeggen drie sbc-codes, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen kennen.
4.6.7. Op basis van deze resterende sbc-codes en functies is echter niet langer sprake van een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, gelet op het volgende.
Ook bij toepassing van het thans geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten moet blijkens artikel 10, aanhef en onder a, van dat Besluit bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening worden gehouden met het feit dat eiser slechts voor 30 uur per week belastbaar is. Tevens dient volgens het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004 rekening te worden gehouden met een geringere urenomvang van de geselecteerde functies ten opzichte van de urenomvang van de maatman en de urenomvang van de medische urenbeperking, door middel van de zogenoemde reductiefactor (besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 13 september 2004, in werking getreden op 1 oktober 2004, Stcrt. 2004, 186).
In dit geval dient uitgaande van de omvang van de maatman van eiser van 38 uur per week en de urenomvang van de nog resterende functies in de sbc-codes 111172, 315120 en 111190, een reductiefactor te worden gehanteerd van 24/38. Dat leidt tot een resterende verdiencapaciteit van € 7,33 (24/38 maal de mediane loonwaarde van sbc-code 315120 van
€ 11,61), hetgeen gegeven het maatmaninkomen van € 12,70 resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, en niet, zoals door verweerder is aangenomen, van 15 tot 25%.
4.6.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte is vastgesteld op 15 tot 25% en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 18, eerste lid, van de WAO, met artikel 10 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en met het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004.
4.7. Het beroep is gegrond.
4.8. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en
€ 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Aldus gewezen door mr. [naam], lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van
[naam], als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.