Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 7 december 2005, verzonden op 12 december 2005.
Datum: 7 februari 2006.
Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [naam], advocaat te [plaatsnaam].
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. [naam] en [naam], respectievelijk handhaver inrichting gebonden bouw en teamleider vergunningen van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving van de gemeente [plaatsnaam].
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd, strekkende tot het opheffen van de strijdigheid met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet en met artikel 5 van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Deze strijdigheid wordt opgeheven door het staken van het gebruik van de woning [adres] als woning waarin drie wooneenheden/kamers worden gehuurd/te huur worden aangeboden. De dwangsom is vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van
€ 20.000,00. De dwangsom zal worden verbeurd, indien eiser niet binnen zes weken na verzending van het besluit aan de last heeft voldaan.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 3 juni 2005, door verweerder ontvangen op 6 juni 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 december 2005, verzonden op 12 december 2005, heeft verweerder het besluit van 28 april 2005 gehandhaafd, met inachtneming van de opschorting van de begunstigingstermijn tot 1 januari 2006.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 30 december 2005, door de rechtbank ontvangen op 2 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 januari 2006, door de rechtbank ontvangen op 5 januari 2006, is de voorzieningenrechter namens eiser verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 11 januari 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 13 januari 2006 heeft verweerder medegedeeld dat de begunstigingstermijn in het besluit van 7 december 2005 is opgeschort tot 1 week nadat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Vervolgens is het verzoek ter zitting van 7 februari 2006 behandeld.
4.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[..]” rust op het onderhavige perceel de bestemming “bebouwing met eengezinshuizen (Ea)”.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen met inbegrip van de volgens de bouwverordening daarbij toegestane bijgebouwtjes en met inachtneming van het op de kaart bepaalde.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder eengezinshuis verstaan een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften, is het niet toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt.
4.3.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning [adres] is bestemd als eengezinshuis. Ter zitting is namens eiser verklaard dat het zijn bedoeling was om de woning opgedeeld in drie ‘zelfstandige wooneenheden’ aan derden te verhuren en dat eiser de woning daartoe intern heeft verbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu eiser deze verbouwing zonder bouwvergunning heeft uitgevoerd, sprake is van illegaal bouwen.
4.3.2 De voorzieningenrechter acht het voorts op grond van de stukken, en dan met name de opnamestaten van de inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht van juli, augustus, september en december 2005, aannemelijk dat de woning voorafgaand aan en ook nog ten tijde van het bestreden besluit in gebruik was als meergezinswoning. Aldus was er sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Hierbij is niet van belang of er sprake was van bewoning van twee of meer zelfstandige wooneenheden.
Eiser heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat dit strijdige gebruik al was beëindigd toen verweerder het bestreden besluit nam. Dat lijkt pas zo te zijn bij de laatste opname op 3 februari 2006.
4.4 Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd tot het opleggen van de last onder dwangsom. Niet in geschil is dat er geen concreet zicht bestaat op legalisering. Ook overigens is er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik zou mogen maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.
De voorzieningenrechter acht het daarbij begrijpelijk dat verweerder het besluit tot het opleggen van een dwangsom heeft gebaseerd op het bouwen zonder bouwvergunning, hetgeen in strijd is met artikel 40 van de Woningwet, én het gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
4.5.1 Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Awb strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. De voorzieningenrechter overweegt dat de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2002, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AF0309), gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen dan wel het verbeuren van dwangsommen te voorkomen.
4.5.2 De in het bestreden besluit gehandhaafde last houdt in dat eiser het gebruik in strijd met de bestemming moet beëindigen. Daaruit blijkt niet dat bedoeld was, zoals door de gemachtigden van verweerder ter zitting is verklaard, dat ook de verbouwingen die eiser zonder bouwvergunning heeft gerealiseerd ongedaan gemaakt moeten worden. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat tot het vereiste van duidelijkheid van de opgelegde last behoort dat helder behoort te zijn op welke feitelijke situatie de last betrekking heeft, zodat in de last precies behoort te worden omschreven welke verbouwingen ongedaan gemaakt moeten worden.
4.6 Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de last onder dwangsom voorzover deze ziet op het ongedaan maken van de illegale verbouwingen, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het beroep van eiser is dan ook gegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen voor zover hiermee is bedoeld eiser de last op te leggen om de door hem zonder bouwvergunning gerealiseerde verbouwingen ongedaan te maken. Voor vernietiging van de last om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen is geen aanleiding. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding een voorlopige voorziening te treffen zoals hierna onder het kopje beslissing vermeld.
4.7 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en
€ 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover hiermee is bedoeld eiser de last op te leggen om de door hem zonder bouwvergunning gerealiseerde verbouwingen ongedaan te maken;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 28 april 2005 voor zover hiermee is bedoeld eiser de last op te leggen de door hem zonder bouwvergunning gerealiseerde verbouwingen ongedaan te maken en bepaalt dat deze voorziening vervalt na de dag waarop de nieuwe beslissing op bezwaar is bekendgemaakt;
- bepaalt dat de gemeente [plaatsnaam] aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 276,00 (tweemaal € 138,00) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00;
- wijst de gemeente [plaatsnaam] aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Aldus gewezen door mr. [naam], voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. [adresnaam], als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2006 door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.