ECLI:NL:RBALK:2006:AV4238

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.810578-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel met het oog op behandeling op de Nederlandse Antillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling en diefstal. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de verdachte zou op 11 november 2005 in Alkmaar een persoon hebben mishandeld door deze meermalen in het gezicht te slaan, en op 4 en 2 november 2005 zou hij respectievelijk twee kratten bier en twee flessen frisdrank hebben gestolen uit garages van benadeelde partijen. Tijdens de zitting op 21 februari 2006 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank de getuigenverklaringen en het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig overwoog.

De rechtbank oordeelde dat de mishandeling (feit 1) en de diefstal van de frisdrank (feit 3) wettig en overtuigend bewezen waren, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal van de bierkratten (feit 2) omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, gericht op de behandeling van de verdachte op de Nederlandse Antillen, gezien zijn zwakbegaafdheid en verslavingsproblematiek. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na vijf maanden. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen verdere overlast.

De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de ISD-maatregel een kans bood voor rehabilitatie en terugkeer naar de Nederlandse Antillen. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank benadrukte het belang van een plan van aanpak voor de uitvoering van de maatregel, zowel in Nederland als op de Nederlandse Antillen, om de kans op recidive te minimaliseren.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810578-05
Datum uitspraak: 7 maart 2006
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
gedetineerd in de P.I. Noord Holland Noord, Schutterswei te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
-de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten zal bewezen verklaren,
-aan de verdachte voor de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten onvoorwaardelijk zal opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse beoordeling na twaalf maanden,
-de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 16,49 en het overige deel van de vordering zal afwijzen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en
mr. M.R. Ploeger, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 11 november 2005 te Alkmaar opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 04 november 2005 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een garage, staande of gelegen bij een woning aan de [adres benadeelde partij 1], heeft weggenomen twee kratten bier (merk Amstel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 02 november 2005 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur, behorende bij een woning aan de [adres benadeelde partij 2], heeft weggenomen twee flessen 7-up (frisdrank), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is wel wettig, maar niet overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[benadeelde partij 1] heeft op 4 november 2005 aangifte gedaan van diefstal van twee kratten bier uit de garage bij haar woning. [benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte verklaard dat voornoemde diefstal op 4 november 2005 tussen 14.45 uur en 15.00 uur is gepleegd. Noch de aangeefster zelf noch haar man, die de diefstal van voornoemde kratten heeft ontdekt, hebben de persoon die de kratten uit de garage heeft weggenomen gezien. De getuige [getuige 1] is middels een confrontatiespiegel met verdachte geconfronteerd en hij heeft verdachte herkend als de man die op 4 november 2005 omstreeks 14.00 uur op de fiets achter zijn woning reed met twee bierkratten op de bagagedrager.
Uit het voorgaande volgt dat de aangeefster en de getuige [getuige 1] uiteenlopend hebben verklaard over het tijdstip waarop verdachte zich in de omgeving van de garage van [benadeelde partij 1] zou hebben bevonden. Nu de getuige voorts middels de confrontatie-spiegel slechts met verdachte is geconfronteerd en niet met overige personen, acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 11 november 2005 te Alkmaar opzettelijk mishandelend een persoon, te weten
[slachtoffer], meermalen in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 2 november 2005 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur, behorende bij een woning aan de [adres benadeelde partij 2], heeft weggenomen twee flessen 7-up (frisdrank), toebehorende aan [benadeelde partij 2].
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5. BEWIJSVERWEER
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit slechts de getuigenverklaring van [getuige 2] kan bijdragen tot het bewijs. Nu de rechtbank het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige, dient verdachte van het onder 3 tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naast voornoemde verklaring van de getuige [getuige 2] draagt tevens de verklaring van de aangeefster [benadeelde partij 2], inhoudende dat zij op 2 november 2005 heeft gezien dat twee flessen frisdrank uit de schuur waren weggenomen, bij tot het bewijs dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan. Nu de bewezenverklaring van voornoemd feit voorts is gegrond op het proces-verbaal en het verslag van de fotoconfrontatie, mist het verweer van de raadsman feitelijke grondslag. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Mishandeling
Feit 3
Diefstal
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL EX ARTIKEL 38M VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
De rechtbank zal aan de verdachte de door de officier van justitie gevorderde ISD- maatregel opleggen. De rechtbank grondt deze beslissing op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een medewerker van een supermarkt mishandeld door deze twee keer in diens gezicht te slaan. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee flessen frisdrank uit de schuur van een woning.
Een misdrijf als mishandeling veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen. Diefstal is een ergerlijk feit, dat schade veroorzaakt en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onvei-ligheid teweeg brengt.
Blijkens het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatie-register van 14 november 2005 is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de onderhavige feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Zo is verdachte op 22 april 2004 en op 19 mei 2004 terzake van diefstal en op 13 juli 2005 terzake van gekwalificeerde diefstal onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen van respectievelijk drie weken, twee weken en negen maanden. Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 14 november 2005 blijkt dat verdachte sinds zijn aankomst in Nederland in 1993 tot ruim 124 maanden gevangenisstraf is veroordeeld. Uit het nader te noemen maatregelrapport van de Brijder Verslavingszorg blijkt dat verdachte zwakbegaafd is. Voorts blijkt uit voornoemd rapport dat verdachte problemen heeft op het gebied van alcohol en drugs en dat hij niet geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Uit het aanvullend maatregelrapport van R.A.W. Kaatman van de Brijder Verslavingszorg van 20 februari 2006 blijkt dat verdachte volgens de Recidive Inschattings Schalen (RISc) zeer hoog scoort op het gebied van delictpleging en recidive.
Op grond van het voorgaande moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Alle onherroepelijke vrijheidsstraffen zijn tenuitvoergelegd en de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld zijn na de tenuitvoerlegging van deze straffen gepleegd.
Naast het voorgaande blijkt uit het maatregelrapport van R.A.W. Kaatman van de Brijder Verslavingszorg van 15 februari 2006 dat een hulpverleningsaanbod binnen de Nederlandse (verslavings)zorg of binnen het GGz-circuit gezien de beperkingen van betrokkene niet haalbaar lijkt. Daarnaast heeft betrokkene niet of nauwelijks maatschappelijk perspectief in Nederland. Vandaar dat gedacht is aan terugkeer naar de Nederlandse Antillen. Inmiddels is duidelijk dat terugkeer naar de Nederlandse Antillen weliswaar mogelijk is, maar dat er geen sluitende garanties zijn te geven ten aanzien van het voorkomen van een eventuele terugkeer van betrokkene. Bij gebrek aan werkzame alternatieven zou het opleggen van de ISD-maatregel kunnen worden overwogen. De Brijder Verslavingszorg denkt dat vanuit de maatregel kan worden toegewerkt naar terugkeer naar de Nederlandse Antillen.
Gezien het bovenstaande adviseert de Brijder Verslavingszorg om verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen. Vanuit de maatregel kan worden bezien welke mogelijkheden er voor betrokkene zijn. De Brijder Verslavingszorg adviseert tevens om de maatregel na een periode van twaalf maanden tussentijds te laten beoordelen.
Ter terechtzitting is de heer R.A.W. Kaatman van de Brijder Verslavingszorg als getuige-deskundige gehoord. De heer Kaatman heeft in aanvulling op voornoemde rapporten verklaard dat de Brijder Verslavingszorg de ISD-maatregel als springplank wil gebruiken voor de terugkeer van verdachte naar de Nederlandse Antillen. Volgens de heer Kaatman is het beter voor verdachte om terug te keren naar de Nederlandse Antillen, omdat hij zich daar beter zal kunnen aanpassen. Bovendien bevindt zich op de Nederlandse Antillen, anders dan in Nederland, een besloten kliniek. Een behandeling in een gesloten setting zal de slagingskans van de behandeling van verdachte vergroten. De heer Kaatman heeft benadrukt dat de Brijder Verslavingszorg de ISD-maatregel nodig heeft voor de terugkeer van verdachte naar de Nederlandse Antillen. Volgens de heer Kaatman is de ISD-maatregel gericht op het voorkomen van recidive en zou de maatregel in het geval van verdachte de mogelijkheid scheppen om een plan van aanpak op te stellen. De reclassering op de Nederlandse Antillen kan het toezicht van de Brijder Verslavingszorg overnemen. De ISD-maatregel kan volgens de heer Kaatman middels een rapportage van de reclassering op de Nederlandse Antillen tussentijds worden beoordeeld zonder dat verdachte daarvoor naar Nederland hoeft terug te keren. Voorts heeft de heer Kaatman verklaard dat op dit moment op de Nederlandse Antillen door de reclassering wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om verdachte aldaar te begeleiden dan wel te behandelen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wil terugkeren naar de Nederlandse Antillen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij alleen instemt met de ISD-maatregel als hij in dat kader niet eerst gedurende lange tijd in Nederland in de gevangenis zal hoeven te verblijven.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever de oplegging van de ISD-maatregel niet afhankelijk heeft gesteld van de instemming van verdachten. Het is veeleer zo dat deze maatregel is geïndiceerd bij verdachten die niet bereid zijn om mee te werken aan trajecten die er op zijn gericht om een eind te maken aan hun verslaving en hun veelvuldig criminele gedrag. Op grond van het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht strekt de maatregel ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de veroordeelde. Indien veroordeelde verslaafd is, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek.
Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast staat thans de bescherming van de samenleving voorop. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel. Nu ook overigens aan de wettelijke voorwaarden voor de maatregel is voldaan en de behandelingsmogelijkheden van de hulpverlening in Nederland zijn uitgeput, zal de rechtbank gelasten dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. Op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden verbindt de rechtbank daaraan de maximale duur van twee jaar.
Gelet op het karakter van deze maatregel en op het feit dat het van groot belang is dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel ten uitvoer te leggen, ziet de rechtbank aanleiding om de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet op de duur van de maatregel in mindering te brengen.
Voorts zal de rechtbank, in afwijking van de termijn genoemd in het advies van de Brijder Verslavingszorg en van de vordering van de officier van justitie, bepalen dat na vijf maanden een tussentijdse beoordeling plaatsvindt. De officier van justitie dient derhalve vijf maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank te berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van het voortduren van de maatregel.
De rechtbank acht voornoemde termijn van vijf maanden passend en geboden nu zij het noodzakelijk acht dat de Brijder Verslavingszorg op zeer korte termijn uitsluitsel geeft omtrent de vraag of verdachte in het kader van de ISD-maatregel op de Nederlandse Antillen kan worden behandeld. De rechtbank acht derhalve noodzakelijk dat de Brijder Verslavingszorg in het kader van voornoemde beoordeling spoedshalve onderzoek doet naar de mogelijkheden van verdachte om naar de Nederlandse Antillen terug te keren om aldaar in het kader van de ISD-maatregel te worden behandeld. Voorts acht de rechtbank het noodzakelijk dat de Brijder Verslavingszorg een plan van aanpak opstelt naar aanleiding van de resultaten van voornoemd onderzoek op de Nederlandse Antillen, zodat de rechtbank ten tijde van de tussentijdse beoordeling volledig zal zijn voorgelicht omtrent de mogelijkheden om verdachte aldaar te behandelen in het kader van de ISD-maatregel. De rechtbank overweegt daarnaast dat de Brijder Verslavingszorg een plan van aanpak zal dienen op te stellen met betrekking tot de uitvoering van de ISD-maatregel in Nederland, indien het onderzoek van de Brijder Verslavingszorg uitwijst dat er geen mogelijkheden zullen bestaan om verdachte in het kader van de ISD-maatregel op de Nederlandse Antillen te behandelen.
9. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 26,49 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu niet is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat tenlastegelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 300, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE (2) JAREN.
Bepaalt dat het openbaar ministerie vijf (5) maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Eggink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2006.