ECLI:NL:RBALK:2006:AV6391

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
17 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
143287
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 17 maart 2006 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een inbewaringstelling op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De officier van justitie had op 16 maart 2006 een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, die zich in een verpleeghuis bevond. De rechtbank heeft de stukken beoordeeld, waaronder de beschikking van de burgemeester en de geneeskundige verklaring die vereist is volgens artikel 21 van de BOPZ.

De rechtbank oordeelde dat in spoedeisende gevallen een gedwongen opname kan plaatsvinden zonder voorafgaand verhoor door een rechter, mits er een objectieve buitenstaander, zoals de burgemeester, over beslist. De burgemeester kan zijn bevoegdheid overdragen aan een wethouder. In dit geval was de gang van zaken echter niet rechtmatig. De rechtbank concludeerde dat de last tot inbewaringstelling niet correct was gegeven, omdat de wethouder de geneeskundige verklaring niet had ingezien voordat hij de last tot inbewaringstelling had verleend. Dit is in strijd met de wet, die vereist dat de burgemeester pas kan besluiten na ontvangst van een schriftelijke geneeskundige verklaring.

Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het verlenen van de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen en de noodzaak van een objectieve toetsing door een niet bij de behandeling betrokken arts, om de rechten van de betrokkene te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
Kenmerk: 143287
Datum: 17 maart 2006
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
gezien het verzoek van de officier van justitie d.d. 16 maart 2006, tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
[naam],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres + woonplaats],
verblijvende in Centrum voor de Geestelijke Gezondheidszorg Dijk en Duin,
afdeling Prof. van der Scheer I, te Castricum.
gezien de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder afschriften van de beschikking van de burgemeester van de gemeente Hoorn d.d. 14 maart 2006 en van de geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
gehoord betrokkene en zijn advocaat mr. M.R. Ploeger,
mevr. [naam verpleeghuisarts nr. 1], (verpleeghuisarts),
alsmede mevr. [naam verpleegkundige], (verpleegkundige).
de beoordeling van het verzoek:
In spoedeisende gevallen kan het noodzakelijk zijn dat iemand in verband met een geestesstoornis tegen zijn of haar wil wordt opgenomen, zonder een voorafgaand verhoor door een rechter. In de wet BOPZ is hiervoor een regeling opgenomen, die ervan uit gaat dat ten minste één objectieve buitenstaander over die gedwongen opname beslist. Als bevoegde instantie wijst de wet BOPZ hiertoe de burgemeester aan van de gemeente, waarin de op te nemen persoon zich bevindt. De burgemeester kan op zijn beurt zijn wettelijke bevoegdheid overdragen aan een wethouder.
Mede naar aanleiding van telefonische informatie, die de rechter voorafgaand aan het verhoor van de heer [naam arts-assistent], (arts-assistent) te Hoorn, heeft ontvangen, dient de gang van zaken in het onderhavige geval als volgt te worden geschetst.
Betrokkene was opgenomen in verpleeghuis De Hooge Hop te Hoorn. De verpleeghuisarts, [naam verpleeghuisarts nr. 2], heeft in verband met incidenten in het verpleeghuis contact opgenomen met de dienstdoende 'IBS-arts', in dit geval de heer [naam arts-assistent] (arts-assistent), werkzaam in het Westfries Gasthuis te Hoorn en betrokkene aangemeld voor een IBS-toetsing. De heer [naam arts-assistent] is vervolgens afgereisd naar het verpleeghuis. In de tussentijd heeft de verpleeghuisarts de geneeskundige verklaring ingevuld, echter niet alleen voor wat betreft de personalia van de betrokkenen, maar ook de onderdelen "psychiatrisch onderzoek", "gevaar" en "overwegingen". De heer [naam arts-assistent] heeft ter plaatse om 19.30 uur betrokkene gesproken en zelf onderzoek verricht. Hij heeft hierna op de geneeskundige verklaring de onderdelen 4 b. en 4 c. ingevuld.
Hoezeer dit ook uit overwegingen van efficiency valt te begrijpen, het is niet in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever. Van een objectieve toets door een niet bij de behandeling betrokken arts blijft niet veel over, indien deze laatste slechts voor akkoord ondertekent, wat een andere, wel bij de behandeling betrokken arts, aan hem voorlegt.
Daarbij komt in deze zaak nog het volgende.
Na het verrichte onderzoek heeft de heer [naam arts-assistent] de geneeskundige verklaring ondertekend en telefonisch contact opgenomen met de wethouder, die gemandateerd was om de IBS-beschikking te verlenen. Gelet op het tijdstip, dat is ingevuld op de IBS-beschikking van de wethouder, "19.30 uur", kan de wethouder de geneeskundige verklaring niet hebben ingezien, voordat hij de last tot inbewaringstelling heeft gegeven. Dat is in strijd met art. 21 van de wet BOPZ. Daaruit volgt expliciet dat de burgemeester een IBS pas mag gelasten nadat hem een schriftelijke geneeskundige verklaring is verstrekt.
Gelet op het een en ander is de last tot IBS niet rechtmatig gegeven. Een verzoek tot verlenging daarvan kan daarom niet worden toegewezen. Daarom zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
Aldus gegeven te Castricum op 17 maart 2006 door mr. L.J. Saarloos, rechter van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in bovengenoemde rechtbank, in tegenwoordigheid van E.B.B.M. van Linden als griffier.