ECLI:NL:RBALK:2006:AW8379

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1212
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. [naam]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de bouwvergunning voor een dakkapel en de toepassing van welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 13 april 2006 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning voor een dakkapel. Eiser, die zijn dakkapel zonder vergunning had geplaatst, had een lichte bouwvergunning aangevraagd. De gemeente weigerde deze vergunning op basis van een negatief welstandsadvies. De rechtbank oordeelde dat de praktijk om aanvragen voor lichte bouwvergunningen voor advies voor te leggen aan de welstandscommissie niet in strijd is met de Woningwet. De rechtbank benadrukte dat de Woningwet een limitatief-imperatief stelsel hanteert, wat betekent dat de vergunning moet worden geweigerd als er zich een weigeringsgrond voordoet. In dit geval was de dakkapel in strijd met redelijke eisen van welstand, zoals vastgesteld door de welstandscommissie.

De rechtbank overwoog verder dat de door eiser aangevoerde argumenten, waaronder de schending van het evenredigheidsbeginsel en de vergelijking met andere dakkapellen in de omgeving, niet konden leiden tot een vergunningverlening. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het welstandsadvies had overgenomen en dat er geen aanleiding was om af te wijken van dit advies. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de weigering van de bouwvergunning in stand bleef. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1212 WW44
Inzake: [eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 18 april 2005.
2. Zitting
Datum: 2 maart 2006.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. [naam], advocaat te [plaatsnaam].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde [naam].
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 27 juli 2004 heeft verweerder eiser erop gewezen dat de door hem gerealiseerde dakkapel in de tweede bouwlaag op het achtervlak van zijn woning op het perceel [adres] te [plaatsnaam] zonder de vereiste bouwvergunning is geplaatst. Eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog een bouwvergunning aan te vragen.
Vervolgens heeft eiser op 10 augustus 2004 een lichte bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van deze dakkapel.
Bij besluit van 17 september 2004 heeft verweerder geweigerd de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 oktober 2004, aangevuld bij brief van 7 oktober 2004, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 26 mei 2005, ingekomen bij de rechtbank per fax op diezelfde dag, op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift aan de rechtbank gezonden.
Bij brief van 1 augustus 2005 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 maart 2006.
4. Motivering
4.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarin verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om bouwvergunning te verlenen ongegrond heeft verklaard, in rechte stand kan houden.
4.2. Verweerder heeft de bouwvergunning voor de dakkapel geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft verweerder het negatieve advies van de welstandscommissie overgenomen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit opgemerkt dat de door eiser aangevoerde welstandelijke argumenten niet zijn gebaseerd op een deskundigenadvies en dat die argumenten betrekking hebben op architectonische en stedenbouwkundige uitgangspunten die ook door de welstandscommissie zijn getoetst. Het argument dat na het herstellen van de woning in de oude situatie een litteken in het dakvlak ontstaat, komt voor rekening van eiser nu zonder vergunning is gebouwd.
In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat bij lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, waaronder de dakkapel valt, de relatie met de omgeving bij de welstandstoetsing geen rol hoort te spelen. Voor zover in het welstandsadvies aan de relatie van de dakkapel tot de omgeving is gerefereerd, is het advies door verweerder niet overgenomen.
4.3. Eiser meent dat verweerder niet in redelijkheid, althans niet zonder nadere motivering, tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen. Eiser acht het onzorgvuldig dat er geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de door hem aangevoerde welstandelijke argumenten. Verder heeft eiser betoogd dat door verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het argument van de schending van het evenredigheidsbeginsel. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat de leefruimte op de tweede verdieping zonder de dakkapel nauwelijks bruikbaar is en dat de kosten die hij moet maken voor het aanbrengen en weer verwijderen van de dakkapel in totaal € 35.000 à € 40.000 bedragen, terwijl het bouwplan slechts op één punt niet voldoet om als vergunningvrij bouwwerk te kunnen worden aangemerkt en het belang dat is gediend met het handhaven van de welstandsnormen zeer gering is. Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij de door de dakkapel ontstane ruimte benut om zijn hobby schilderen uit te oefenen en dat daarvoor elders in de woning geen plaats is. Verder is door eiser naar voren gebracht dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft miskend dat hij bevoegd is om af te wijken van het welstandsadvies. Eiser heeft erop gewezen dat elders in [plaatsnaam] wel degelijk boven elkaar gelegen dakkapellen worden toegestaan die niet in één lijn met elkaar en hoog in het dakvlak staan. Ten slotte heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden tot wijziging van de vergunningaanvraag teneinde de beletselen voor het verlenen van de bouwvergunning weg te kunnen nemen.
4.4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5. De in geding zijnde dakkapel van 1,45 m hoog en 6,00 m breed is in mei 2003 zonder bouwvergunning geplaatst in het achterdakvlak van eisers woning ter hoogte van de tweede verdieping, schuin boven een reeds aanwezige kleinere dakkapel ter hoogte van de eerste verdieping. Niet in geschil is en vast staat dat voor de dakkapel een lichte bouwvergunning is vereist, omdat niet wordt voldaan aan het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, sub 6?, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) gestelde vereiste dat de onderzijde van de dakkapel meer dan 0,5 m en minder dan 1,0 m boven de dakvoet moet zijn gelegen.
4.6.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders een aanvraag voor een lichte bouwvergunning voor advies aan de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester voorleggen.
4.6.2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Bblb, voor zover hier van belang, is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken.
Ingevolge artikel 7 van het Bblb beschrijven criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de wet ten aanzien van het bouwen, bedoeld in artikel 4, de welstand uitputtend en hebben uitsluitend betrekking op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur.
4.7. De rechtbank overweegt dat het in de Woningwet neergelegde stelsel voor de beoordeling van aanvragen om bouwvergunning een zogeheten limitatief-imperatief stelsel is. Dat betekent dat dwingend is voorgeschreven dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien één of meer van de in die wet vermelde weigeringsgronden zich voordoen en dat de bouwvergunning moet worden verleend indien zich geen van die weigeringsgronden voordoen. Uit dit stelsel vloeit voort dat omstandigheden die niet zijn terug te voeren op de in de Woningwet vermelde weigeringsgronden geen enkele rol kunnen spelen bij de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning. Aan dit beoordelingskader is zowel verweerder als de rechtbank gebonden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de door eiser aangevoerde gronden met betrekking tot de schending van het evenredigheidsbeginsel en het voorbijgaan aan zijn belangen niet zijn te herleiden tot in de Woningwet vermelde weigeringsgronden. Verweerder heeft in die gronden dan ook terecht geen aanleiding gezien om over te gaan tot verlening van de door eiser aangevraagde bouwvergunning. Voor zover eiser met de verwijzing naar vergelijkbare dakkapellen elders in [plaatsnaam] heeft beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel – daargelaten of daarvan in dit geval sprake is – niet kan leiden tot vergunningverlening in strijd met de wet.
4.8. In het stelsel van de Woningwet ligt verder besloten dat het college van burgemeester en wethouders moet beslissen op een aanvraag om bouwvergunning, zoals die is ingediend. Slechts in uitzonderlijke gevallen dient het college van burgemeester en wethouders de aanvrager (eventueel in de bezwaarfase) in de gelegenheid te stellen om de aanvraag zodanig te wijzigen, dat daardoor de beletselen voor het verlenen van de gevraagde vergunning kunnen worden weggenomen. Het moet dan gaan om ondergeschikte wijzigingen. Van een uitzonderlijk geval waarin verweerder de gelegenheid had moeten bieden om de aanvraag aan te passen is in dit geval geen sprake. Dit geldt temeer nu de aanvraag ziet op een reeds gerealiseerde dakkapel en ook eiser heeft toegegeven dat het niet mogelijk is om door middel van ondergeschikte wijzigingen van het bouwplan de beletselen weg te nemen die aan de vergunningverlening in de weg staan.
4.9. De rechtbank stelt vast dat strijd met redelijke eisen van welstand een wettelijke weigeringsgrond is en dat het een vaste praktijk is van verweerder om aanvragen voor lichte bouwvergunning om advies voor te leggen aan de welstandscommissie. Die praktijk is niet strijdig met de Woningwet. Gelet op artikel 7 van het Bblb mag de welstandstoets voor licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken uitsluitend betrekking hebben op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur. Dit betekent dat verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt dat voor wat betreft de dakkapel de relatie met de omgeving bij de welstandstoetsing geen rol hoort te spelen.
Volgens vaste jurisprudentie mag het college van burgemeester en wethouders aan een advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij dat is bestreden met een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie. Gesteld noch gebleken is dat het advies van de welstandscommissie in dit geval onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan andere gebreken kleven. In het onderhavige geval heeft eiser de in bezwaar aangevoerde welstandelijke argumenten niet met een deskundigenadvies onderbouwd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet op het welstandsadvies mocht afgaan of dat verweerder in het bestreden besluit nader had moeten motiveren waarom hij het welstandsadvies overnam. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de motivering van het negatieve welstandsadvies louter betrekking heeft op het bouwplan als zodanig en niet berust op het bouwplan in relatie tot de omgeving.
4.10. Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft miskend dat hij bevoegd is om af te wijken van het welstandsadvies overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een miskenning van die bevoegdheid geen sprake. In het bestreden besluit heeft verweerder als motivering voor het niet naast zich neerleggen van het welstandsadvies gegeven dat hij willekeurig handelen wil voorkomen en dat door eiser geen deskundigenadvies is overgelegd. Uit deze motivering valt af te leiden dat verweerder het denkbaar acht dat er omstandigheden zijn waaronder van een welstandsadvies kan worden afgeweken.
De rechtbank onderschrijft voorts niet eisers in beroep ingenomen stelling dat verweerder gebruik had moeten maken van de sinds 1 januari 2003 in artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet neergelegde afwijkingsbevoegdheid (“tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend”). Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling is die afwijkingsbevoegdheid bedoeld om op grond van andere zwaarwegende overwegingen van algemeen belang dan welstandsoverwegingen, zoals werkgelegenheid, van een negatief welstandsadvies af te wijken (zie Kamerstukken II, 1998-1999, 26 734, nr. 3. p.13 en 48-49). Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij van die bevoegdheid geen gebruik wenst te maken in gevallen waarin, zoals in dit geval, economische belangen van de aanvrager in geding zijn als gevolg van het bouwen zonder vereiste vergunning. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat een andere benadering van die afwijkingsbevoegdheid de weg vrij zou maken om illegaal geplaatste dakkapellen te legaliseren, omdat de kosten tot verwijdering daarvan een financieel motief zouden vormen om welstandelijke elementen terzijde te schuiven. Dit standpunt van verweerder acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk.
4.11. Ook in hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
4.12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4.13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. [...], lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. [...], als griffier.
Vastgesteld op 13 april 2006 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.