ECLI:NL:RBALK:2006:AX1049

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1989
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. [...]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsverlening aan alleenstaande met kostendeler

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 20 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande bijstandsgerechtigde, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoorn. De rechtbank diende te beoordelen of het besluit van 15 juli 2005, waarbij eiseres als kostendeler werd aangemerkt, in rechte stand kon houden. Eiseres ontving sinds 7 december 2004 een bijstandsuitkering en had per 1 april 2005 haar woonadres gewijzigd. De verweerder had vastgesteld dat [Familielid], een meerderjarige huisgenoot van eiseres, als kostendeler moest worden aangemerkt op basis van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (WWB). Eiseres betwistte deze aanname en voerde aan dat de financiële situatie van [Familielid] niet was beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat het niet alleen van belang is of de kosten feitelijk gedeeld worden, maar of het redelijk is om aan te nemen dat deze kosten gedeeld kunnen worden, waarbij de financiële draagkracht van de ander een cruciale rol speelt. De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres als kostendeler werd aangemerkt, en dat de individuele omstandigheden van eiseres niet in acht waren genomen. De rechtbank verwees naar artikel 18 van de WWB, dat bepaalt dat bijstand afwijkend moet worden vastgesteld indien de omstandigheden dat vereisen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan eiseres moest worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van individuele omstandigheden bij de vaststelling van bijstandsverlening.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WWB 05/1989
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 15 juli 2005.
2. Zitting
Datum: 27 maart 2006.
Eiseres is in persoon verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde [...], juridisch medewerker bij de gemeente Hoorn.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiseres ontvangt vanaf 7 december 2004 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% van het wettelijk minimumloon. Eiseres is per 1 april 2005 verhuisd naar het adres aan de [adres] te [woonplaats] en woont daar tezamen met haar [Familielid] (hierna te noemen: [Familielid]), geboren op [datum].
Verweerder heeft bij besluit van 4 mei 2005 de voor eiseres geldende bijstandsnorm ongewijzigd laten voortbestaan.
Eiseres heeft bij brief van 11 juni 2005, door verweerder ontvangen op 14 juni 2005, bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 1 juli 2005 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 15 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 augustus 2005, door de rechtbank ontvangen op 25 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2005, door de rechtbank ontvangen op 12 oktober 2005, heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 maart 2006.
4. Motivering
4.1. De rechtbank dient in de onderhavig zaak te beoordelen of het besluit van 15 juli 2005 in
rechte stand kan houden. Daarbij ligt de vraag voor of verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als kostendeler zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Verweerder heeft het bestreden besluit gemotiveerd met – kort gezegd – de vaststelling dat [Familielid] een meerderjarige huisgenoot van eiseres is, zodat eiseres ingevolge de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (hierna: de verordening) als kostendeler moet worden aangemerkt. Eiseres heeft dit in beroep gemotiveerd betwist.
4.2. In artikel 21 van de WWB is de bijstandsnorm voor alleenstaanden vastgelegd.
Ingevolge artikel 25 van de WWB verhogen burgemeester en wethouders de bijstandsnorm voor alleenstaanden voorzover deze hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
4.3. Artikel 30, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd, en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Ter uitvoering hiervan heeft de raad van de gemeente Hoorn op 7 juli 2005 de verordening vastgesteld.
4.4. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar artikel 1, eerste lid, onder c. van
de Bijstandverordening. Dit betreft een kennelijke verschrijving. De rechtbank begrijpt uit de tekst van het bestreden besluit dat verweerder dit (terecht) heeft gebaseerd op artikel 2 van de verordening, die op 7 juli 2005 de Bijstandsverordening 2004 heeft vervangen. Ingevolge artikel 2, onder c. van de verordening – voor zover hier van belang – is er sprake van kostendeling bij alle gevallen van woningdeling, waarbij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zoals woonkosten, belastingen, vaste lasten, contributies, abonnementen e.a. kunnen worden gedeeld.
4.5. Het bestreden besluit ontbeert om twee redenen een deugdelijke motivering. De
rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6. Ten eerste overweegt de rechtbank dat artikel 2, onder c, van de verordening wat de
strekking betreft overeenkomt met artikel 25 van de WWB. Uit de tekst van en de toelichting op artikel 25 van de WWB, gelezen in samenhang met de toelichting op artikel 30 van de WWB (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 52-53), kan worden afgeleid dat wat het "kunnen delen" betreft de wetgever niet zozeer de situatie voor ogen stond dat een belanghebbende deze kosten ook feitelijk met een ander deelt, maar of het redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. De rechtbank merkt daarbij op dat de wetgever hierbij de situatie voor ogen stond dat de "ander" daartoe wel financieel in staat is.
4.7. Ter beantwoording van de vraag of [Familielid] kon worden aangemerkt als iemand waarmee
eiseres ingevolge de verordening de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen, had verweerder dus ten eerste behoren te beoordelen of [Familielid] daartoe financieel in staat was. Van een dergelijke toets blijkt niet in het bestreden besluit. Dat verweerder in het verweerschrift wel heeft verwezen naar de inkomsten van [Familielid], kan daaraan niet afdoen. De gronden van een besluit kunnen niet in het verweerschrift worden aangevuld.
4.8. Ten tweede laat het voorgaande onverlet dat verweerder op grond van artikel 18 van de
WWB de bijstand afwijkend dient vast te stellen als de individuele omstandigheden van de betrokkene daartoe aanleiding geven. De rechtbank wijst in dit verband tevens op artikel 30, vierde lid, van de WWB, waarin is bepaald dat verhoging of verlaging van de bijstandsnorm of afwijkende vaststelling van de toeslag plaatsvindt onverminderd artikel 18, eerste lid, van de WWB.
4.9. Tussen partijen is niet in geschil dat [Familielid] ten tijde van de bestreden beschikking nog
schoolgaand was. Voorts ontving zij maandelijks, naast een uitkering van € 150,- ingevolge de Algemene nabestaandenwet, een bedrag van € 175,- uit arbeid in loondienst. Voorts staat vast dat [Familielid] ten tijde van het bestreden besluit 18 jaar was, en dat eiseres voor haar zorgde zoals een moeder voor haar kind. Ten slotte heeft eiseres onbetwist gesteld dat de vader van [Familielid] niet bereid was haar financieel te ondersteunen.
4.10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook wat dit betreft niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de verordening. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de bijzondere omstandigheden van dit geval – die door eiseres alle aan het beroep ten grondslag zijn gelegd – voor verweerder aanleiding moeten vormen zich te buigen over de vraag of eiseres ingevolge het bepaalde in artikel 30, vierde lid, van de WWB in aanmerking moest worden gebracht voor een hogere toeslag dan 10% van het wettelijk minimumloon.
4.11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
4.12. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten van eiseres die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal wel bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. [...], lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van [...], als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2006 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.