ECLI:NL:RBALK:2006:AX3988

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202683 EJ VERZ 06-67
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning ontbindingsvergoeding

In deze zaak verzoekt de werknemer, [eiser], om onvoorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkgever, B&S Revalidatie-Techniek B.V. De werkgever stelt echter dat er geen arbeidsovereenkomst meer bestaat. De kantonrechter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, neemt voorshands aan dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt en ontbindt deze voorwaardelijk. Dit betekent dat de ontbinding pas ingaat als in rechte niet onherroepelijk komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst eerder beëindigd is. De kantonrechter overweegt dat de ontbindingsvergoeding verschuldigd raakt op de ontbindingsdatum.

De procedure begint met een verzoekschrift van [eiser] op 13 januari 2006, waarop B&S reageert met een verweerschrift. De mondelinge behandeling vindt plaats op 2 maart 2006, waar beide partijen hun standpunten toelichten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] sinds 1 december 1998 als constructeur bij B&S in dienst is en dat hij in 2004 arbeidsongeschikt is geraakt. Ondanks zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij geprobeerd een andere baan te vinden, maar zijn tijdelijke dienstverband bij een andere werkgever is niet verlengd.

De kantonrechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en B&S nog steeds bestaat, omdat er geen formele beëindiging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter spreekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk uit met ingang van 1 april 2006, en kent aan [eiser] een ontbindingsvergoeding toe van € 4.000,00 bruto. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om het ontbindingsverzoek in te trekken binnen een bepaalde termijn. De proceskosten worden gecompenseerd, tenzij [eiser] zijn verzoek intrekt, in welk geval hij in de kosten van B&S wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/repnr.: 202683 EJ VERZ 06-67
Uitspraakdatum: 13 maart 2006
Beschikking in de zaak van:
[eiser], wonende te Hauwert
verzoekende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F. Baars, advocaat te Alkmaar
tegen
de besloten vennootschap B&S Revalidatie-Techniek B.V., gevestigd te Hoorn
verwerende partij
verder ook te noemen: B&S
gemachtigde: mr. W. Hovingh, advocaat te Alkmaar.
Het procesverloop
[Eiser] heeft op 13 januari 2006 een verzoekschrift ingediend.
Daar heeft B&S bij verweerschrift op gereageerd.
De mondelinge behandeling heeft in deze plaatsgevonden op 2 maart 2006, alwaar zijn verschenen [eiser] in persoon en B&S bij de heer C. Dam, directeur; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
Ter zitting hebben partijen hun verzoek- respectievelijk verweerschrift nader toegelicht, [eiser] aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Vervolgens is heden uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1. [Eiser], geboren op 17 augustus 1961, is met ingang van 1 december 1998 als constructeur bij B&S in dienst getreden. Het laatst verdiende salaris bedraagt € 2.425,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
2. In 2004 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden. [Eiser] heeft zich mede onder druk van een vertroebelde werksfeer en vanuit een oogpunt van reïntegratie georiënteerd op een dienstverband elders.
3. [Eiser] heeft van 7 februari 2005 tot 30 september 2005 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een half jaar bij een andere werkgever gewerkt. Dit laatste dienstverband is niet verlengd.
4. Bij schrijven van 15 september 2005 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op zijn rechten uit hoofde van de - naar hij stelt - nog doorlopende arbeidsovereenkomst met B&S.
5. B&S heeft bij schrijven van 29 september 2005 hierop negatief gereageerd, stellende dat aan de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst inmiddels een einde is gekomen.
6. Bij schrijven van 11 januari 2006 heeft [eiser] verzocht om ontbinding van de - naar hij stelt - tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, zulks op de voet van artikel 7:685 BW stellende dat sprake is van gewichtige redenen bestaande uit een verandering van omstandigheden die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te leiden.
7. B&S heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is primair van mening dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat tussen partijen geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst. Subsidiair is B&S van mening dat het verzoek bij toewijzing niet vergezeld behoort te gaan van een ontbindingsvergoeding ten laste van B&S.
8. Hierna zal op een en ander nader worden ingegaan.
9. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of tussen partijen nog sprake is van een arbeidsovereenkomst. Voorshands heeft de kantonrechter voldoende aanleiding om [eiser] te volgen daar waar hij heeft aangevoerd dat aan het tussen partijen bestaande dienstverband niet met wederzijds goedvinden een einde is gekomen. Aannemelijk is geworden dat [eiser] toen hij een ander dienstverband aanging met een derde werkgever wel bereid was om tot beëindiging van het dienstverband met B&S te komen, doch dit onder de voorwaarde dat partijen het met elkaar eens zouden worden over een afvloeiingsregeling. Gesteld noch gebleken is dat partijen elkaar op dit punt hebben gevonden. Ook heeft B&S het dienstverband niet formeel opgezegd.
10. De kantonrechter neemt dan ook voorshands aan dat het dienstverband tussen [eiser] en B&S nog steeds voortduurt. Dat [eiser] - nadat zijn nieuwe tijdelijke dienstverband niet was verlengd - een WW-uitkering heeft aangevraagd en ook heeft gekregen, maakt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders.
11. Vorenstaand oordeel draagt naar haar aard evenwel slechts een voorlopig karakter aangezien niet uit het oog mag worden verloren dat de onderhavige procedure zich nu eenmaal niet leent voor een diepgaand onderzoek.
12. Vast staat verder dat beide partijen - zo geoordeeld moet worden dat nog sprake is van een doorlopende arbeidsovereenkomst - streven naar beëindiging daarvan.
13. Gelet op het vorenstaande ziet de kantonrechter reden om de verzochte ontbinding met ingang van 1 april 2006 voorwaardelijk uit te spreken, namelijk voor het geval dat in rechte niet onherroepelijk komt vast te staan dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst reeds eerder als beëindigd moet worden beschouwd. Deze voorwaarde dient te worden beschouwd als een ontbindende voorwaarde. Dit brengt met zich dat de arbeidsovereenkomst op de ontbindingsdatum eindigt, een eventueel toegekende ontbindingsvergoeding op die datum verschuldigd raakt en de wettelijke rente derhalve op die datum begint te lopen. Wordt evenwel de ontbindende voorwaarde vervuld (dit is het geval wanneer in rechte onherroepelijk vast komt te staan dat sprake is geweest van een eerdere beëindiging), dan komt de werking van de ontbindingsbeschikking met ingang van die datum te vervallen en zal de werkgever - indien zij inmiddels de ontbindingsvergoeding heeft betaald - in beginsel een vordering op grond van artikel 6:24 lid 1 BW toekomen.
14. Resteert de vraag of en zo ja in hoeverre aan [eiser] ten laste van B&S een vergoeding moet worden toegekend. Ter beantwoording van deze vraag overweegt de kantonrechter als volgt.
15. Vast staat dat reeds meer dan een jaar geen feitelijke invulling wordt gegeven aan het - naar derhalve wordt aangenomen - nog bestaande dienstverband tussen partijen. [Eiser] werkt intussen via verschillende uitzendbureaus bij andere werkgevers. Een en ander heeft zeker te maken met een verstoorde verstandhouding en het valt in het bestek van deze procedure niet met voldoende zekerheid na te gaan wie dit in overwegende mate kan worden aangerekend.
16. Daar staat evenwel tegenover dat namens [eiser] onweersproken is gesteld dat hij thans een beduidend lager inkomen geniet dan waarop hij recht zou hebben gehad als hij jegens B&S aanspraak zou hebben gemaakt op loondoorbetaling. Niet valt in te zien dat deze inkomensachteruitgang uitsluitend en volledig voor rekening en risico van [eiser] dient te komen. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat voldoende aannemelijk geacht moet worden dat partijen in februari 2005 in ieder geval de intentie hebben gehad om in het kader van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst overleg te voeren over een afvloeiingsregeling.
17. Het geheel overziend ziet de kantonrechter voldoende reden om aan [eiser] naar billijkheid een vergoeding toe te kennen van € 4.000,00 bruto.
18. De kantonrechter zal aan [eiser] op de voet van artikel 7:685 lid 9 BW de gelegenheid geven om zijn ontbindingsverzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken.
19. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren behoudens in het geval dat [eiser] zijn ontbindingsverzoek intrekt in welk geval [eiser] in de kosten van B&S zal worden veroordeeld.
20. Beslist is derhalve als volgt.
De beslissing
De kantonrechter:
Bepaalt dat de termijn, waarbinnen [eiser] zijn verzoek zal kunnen intrekken [i.c. door middel van een schriftelijke mededeling (eventueel bij faxbericht) aan de griffier en in afschrift aan de (gemachtigde van de) wederpartij], zal lopen tot en met 27 maart 2006.
Voor het geval [eiser] zijn verzoek niet binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2006 voorwaardelijk, namelijk voor het geval dat in rechte niet onherroepelijk komt vast te staan dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst reeds eerder als beëindigd moet worden beschouwd.
Kent aan [eiser] ten laste van B&S een vergoeding toe van € 4000,00 bruto.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Voor het geval [eiser] zijn verzoek binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de zijde van B&S worden vastgesteld op € 400 voor salaris gemachtigde, waarover [eiser] geen BTW verschuldigd is.
Deze beschikking is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 13 maart 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter