ECLI:NL:RBALK:2006:AX4059

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87555/HA ZA 06-395
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve onbevoegdheid en ambtshalve verwijzing in consumentenovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Alkmaar, was DSB BANK N.V. de eiseres in een consumentenovereenkomst. De procedure begon met dagvaardingen op 24 januari en 2 februari 2006. De gedaagden, waarvan één zonder bekende woon- of verblijfplaats, verschenen niet ter zitting. De rechtbank moest beoordelen of zij relatief bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Volgens artikel 101 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is er sprake van een consumentenovereenkomst, wat betekent dat de rechter ook zonder verweer moet beoordelen of hij relatief bevoegd is. De rechtbank concludeerde dat de hoofdregel van artikel 99 Rv van toepassing was, waarbij de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Aangezien gedaagde sub 2 in Tilburg woonde, was de rechtbank te Breda relatief bevoegd. Voor gedaagde sub 1, die geen bekende woon- of verblijfplaats had, kon de rechtbank geen relatief bevoegde rechter aanwijzen op basis van artikel 99 Rv. De rechtbank oordeelde dat artikel 109 Rv restrictief moest worden toegepast en dat er geen wettelijke basis was om de bevoegdheid ten aanzien van gedaagde sub 1 op dit artikel te baseren. De rechtbank besloot de zaak te verwijzen naar de relatief bevoegde rechter, de rechtbank te Breda, en verklaarde zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 mei 2006 door mr. P.H.B. Littooy.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 87555 / HA ZA 06-395
datum: 24 mei 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
de naamloze vennootschap DSB BANK N.V.,
gevestigd te Wognum,
eiseres bij dagvaardingen van 24 januari 2006 en 2 februari 2006,
procureur mr. R.K.J. van Zomeren,
tegen
1. [GEDAAGDE 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te Tilburg,
gedaagden,
n i e t v e r s c h e n e n .
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de aan dit vonnis in fotokopie gehechte en als hier ingelast geldende dagvaardingen
- het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1 In het onderhavige geval is sprake van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 101 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv).
Ingevolge artikel 110 lid 1 Rv, zoals dat luidt sinds 15 oktober 2005, dient de rechter in een zaak betreffende een dergelijke overeenkomst ook zonder daartoe strekkend verweer te beoordelen of hij relatief bevoegd is.
2.2 Ingevolge artikel 108, tweede lid Rv heeft in consumentenzaken een vóór het ontstaan van het geschil gemaakte forumkeuze (bijvoorbeeld in algemene voorwaarden) geen gevolg, zodat van het beding in de algemene voorwaarden die door de eisende partij worden gehanteerd ter bepaling van de relatief bevoegde rechter niet kan worden uitgegaan. Daarom zal moeten worden teruggegrepen op de hoofdregel van artikel 99 Rv, te weten dat bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde.
De toepassing van deze hoofdregel ten aanzien van gedaagde sub 2 levert op dat als relatief bevoegde rechter moet worden aangemerkt de rechtbank te Breda, nu gedaagde sub 2 woonachtig is te Tilburg en Tilburg is gelegen in het arrondissement Breda.
2.3 Ten aanzien van gedaagde sub 1, die hier te lande noch in het buitenland een bekende woon- of verblijfplaats heeft, leidt toepassing van de hoofdregel van artikel 99 Rv niet tot aanwijzing van een relatief bevoegde rechter. In artikel 107 Rv is evenwel bepaald dat indien een rechter ten aanzien van één van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd is, mits - zoals hier het geval is - tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.4 Nu op grond van het bepaalde in artikel 99 Rv in verbinding met artikel 107 Rv ten aanzien van gedaagde sub 1 een relatief bevoegde rechter is aan te wijzen, dient het bepaalde in artikel 109 Rv, dat de rechter van de woonplaats van eiser in het aldaar geregelde geval als relatief bevoegde rechter aanwijst, buiten toepassing te blijven.
Bedoeld artikel 109 wijst immers een relatief bevoegde rechter aan (de zogenoemde restrechter) voor uitsluitend die gevallen waarin de voorafgaande artikelen van de betreffende afdeling geen relatief bevoegde rechter aanwijzen. Die situatie doet zich hier niet voor.
2.5 Artikel 109 Rv dient als sluitstuk van de bevoegdheidsregeling restrictief te worden toegepast, zodat er evenmin een wettelijke basis is gegeven om de bevoegdheid ten aanzien van gedaagde sub 1 op dit artikel te baseren en de rechtbank te Alkmaar ten aanzien van gedaagde sub 2 bevoegd te achten met toepassing van de samenhangbepaling van artikel 107 Rv.
2.6 Op voormelde gronden zal de rechtbank de zaak dan ook verwijzen naar de relatief bevoegde rechter, zijnde de rechtbank te Breda. Ingevolge het bepaalde in artikel 110 lid 2 Rv is op de gang van zaken na verwijzing het bepaalde in artikel 74 lid 1 en lid 3 eerste volzin Rv van toepassing. Op grond daarvan is voor voortzetting vereist dat één van de partijen de overige partijen bij exploit moeten oproepen en de zaak bij de rechter naar wie verwezen is aanhangig moet maken op een door haarzelf te kiezen zittingsdag, waarbij evenwel de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht genomen moeten worden.
3. De beslissing
De rechtbank
- verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen,
- verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank te Breda, sector civiel recht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.B. Littooy en in het openbaar uitgesproken op woensdag 24 mei 2006.