ECLI:NL:RBALK:2006:AX4060

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197247 CV EXPL 05-4701
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling door de Ontvanger en het College van B&W inzake gemeentelijke belastingkwijtschelding

In deze zaak heeft eiseres, wonend te Alkmaar, een vordering ingesteld tegen de Ontvanger van de gemeente Alkmaar en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alkmaar. Eiseres stelt dat beide gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door haar geen kwijtschelding te verlenen van de door haar verschuldigde gemeentelijke belasting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat tegen de beschikking van de Ontvanger geen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 26 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Eiseres is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen de Ontvanger, omdat de beschikking van de Ontvanger al volledig was getoetst door het College van B&W, waardoor deze beschikking in de plaats is gekomen van die van de Ontvanger.

De vordering tegen het College van B&W is echter toewijsbaar, omdat het College zijn verweer niet langer wenst te handhaven. De kantonrechter heeft de bevoegdheid om de vordering te beoordelen, ondanks dat de burgerlijke rechter niet kan oordelen over de gevorderde kwijtschelding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Directeur toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde eigen bijdrage, die is afgewezen. De Directeur is veroordeeld in de proceskosten en moet een bedrag van € 223,70 aan eiseres betalen. Dit vonnis is uitgesproken op 22 maart 2006 door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 197247 CV EXPL 05-4701
Uitspraakdatum: 22 maart 2006
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonend te Alkmaar
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B.M. Dijkstra, advocaat te Alkmaar
Toevoeging: 4FG6143
tegen
1. de Ontvanger van de gemeente Alkmaar, zijnde de ambtenaar als bedoeld in art. 231 lid 2 aanhef en sub c Gemeentewet
verder te noemen: de Ontvanger
gevestigd te Alkmaar
2. het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alkmaar, zijnde de Directeur als bedoeld in artikel 231 lid 2 aanhef en sub a Gemeentewet
verder te noemen: de Directeur
gevestigd te Alkmaar
gedaagde partijen
verder ook gezamenlijk te noemen: de gemeente
procederend in persoon
Het procesverloop
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 11 oktober 2005. De gemeente heeft bij antwoord verweer gevoerd. Vervolgens is gediend van repliek.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Het geschil
[Eiser] stelt dat zowel gedaagde sub 1 als gedaagde sub 2 onrechtmatig hebben gehandeld door haar geen kwijtschelding te verlenen van de door haar verschuldigde gemeentelijke belasting.
Zij vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat gedaagden sub 1 en 2 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor haar schade tot een bedrag van € 268,70, waaronder € 45,00 aan kosten eigen bijdrage rechtsbijstand;
Voorts vordert zij primair veroordeling van gedaagde sub 1 tot vergoeding van de schade door kwijtschelding van de aanslag gemeentelijke belastingen en betaling van de door haar verschuldigde eigen bijdrage voor de beroepsprocedure. Subsidiair vordert zij veroordeling van gedaagden sub 1 en 2 tot vergoeding van genoemde schade door haar een bedrag te vergoeden van € 268,70, zijnde het bedrag dat zij verschuldigd is op grond van de aanslag gemeentelijke belastingen en de eigen bijdrage voor de beroepsprocedure, kosten rechtens.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat, voor zover relevant, bij de beoordeling zal worden betrokken.
De beoordeling
Uit het bepaalde in artikel 26 Invorderingswet 1990, de artikelen 24 en 25 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en de Leidraad Invorderingswet 1990 blijkt dat tegen de (afwijzende) beschikking van de Ontvanger op een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen administratief beroep openstaat bij de Directeur (het College van B&W).
Tegen de beschikking van de Ontvanger kan geen beroep worden ingesteld in de zin van art. 26 van de Alg. wet inzake Rijksbelastingen, terwijl het in te stellen, dan wel ingestelde administratief beroep, niet als een met voldoende waarborgen omklede (bestuursrechtelijke) rechtsingang kan gelden. Gelet hierop is de burgerlijke rechter bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen.
Voor zover de vordering zich richt tot de Ontvanger dient [eiser] niet-ontvankelijk te worden verklaard. De beschikking van de Ontvanger is volledig getoetst door de Directeur die, met de kennelijk ongegrond verklaring van het beroep, de beschikking van de Directeur op 9 augustus 2005 heeft bekrachtigd. Gelet hierop is de beschikking van de Directeur in de plaats gekomen van de beschikking de Ontvanger.
De vraag die zal moeten worden beantwoord is of de Directeur op de voet van 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld door het beroep tegen de afwijzende beschikking kennelijk ongegrond te verklaren.
De kantonrechter zal hierbij dienen te toetsen of de Directeur, bij volle beoordeling van de beschikking van de Ontvanger, heeft gehandeld binnen de beleidskaders van de Leidraad Invordering 1990, of de Directeur daarbij in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen en of de andere beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen.
Aan een inhoudelijke beoordeling van deze vraag komt de kantonrechter echter niet toe. Nadat [eiser] gemotiveerd heeft gerepliceerd, heeft de Directeur, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, afgezien van het nemen van conclusie van dupliek. Hieruit leidt kantonrechter af dat de Directeur het verweer tegen de vordering niet langer wenst te handhaven. In beginsel dient de vordering dan ook te worden toegewezen.
Aangezien de burgerlijke rechter niet kan oordelen over de gevorderde kwijtschelding, zal slechts over de schadevergoedingsvordering uitspraak kunnen worden gedaan. Gelet op bovenstaande is de schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatig handelen toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde eigen bijdrage wordt afgewezen. [Eiser] is deze verschuldigd ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, en deze kosten blijven in het algemeen voor rekening van degene die ze heeft moeten maken alvorens een procedure te entameren. Slechts in buitengewone omstandigheden is aanleiding voor een volledige vergoedingsplicht, doch in onderhavige zaak acht de kantonrechter hiertoe geen termen aanwezig.
De Directeur zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vordering tegen de Ontvanger;
Veroordeelt de Directeur tot betaling van ? 223,70 aan [eiser];
Veroordeelt de Directeur om van de proceskosten te voldoen:
€ 22,50 van deze verschotten aan [eiser]
en
€ 273,10 aan de griffier op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor salaris (€ 120,00) en overige verschotten na toezending van de daarvoor bestemde acceptgiro.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het anders of meer gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, en op 22 maart 2006 in het openbaar in bijzijn van de griffier uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter