ECLI:NL:RBALK:2006:AX9607
Rechtbank Alkmaar
- Kort geding
- L.J.L. Koster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot schorsing van een boetebeding in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 29 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de gemeente Hoorn. [eiser] had de gemeente aangeklaagd met het verzoek om schorsing van een boetebeding dat was opgenomen in een koopovereenkomst van maart 1989, waarbij hij een bouwterrein had gekocht. De gemeente had in de overeenkomst bepaald dat [eiser] jaarlijks een commissie verschuldigd was over de verkoop van brandstoffen. Na een geschil over de betaling van deze commissie, die in 2004 niet was voldaan, vorderde [eiser] schorsing van het boetebeding, stellende dat de omstandigheden sinds 1989 aanzienlijk waren veranderd en dat de gemeente in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur handelde.
De gemeente bestreed de vordering en stelde dat [eiser] nog steeds de vergoeding verschuldigd was, en dat de procedure ongeschikt was om een rechtstoestand vast te stellen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening, omdat er geen rechtsvordering was ingesteld en de benodigde titel ontbrak. De rechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde [eiser] in de kosten van het geding, die op dat moment waren begroot op € 1.064,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een bodemprocedure voor het vaststellen van de rechten en plichten van partijen in een geschil, en dat een kort geding enkel bedoeld is voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De rechter concludeerde dat de vordering van [eiser] prematuur was en dat er geen aanleiding was om het boetebeding te schorsen.