ECLI:NL:RBALK:2006:AY3785

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
77551/HA ZA 04-1177
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkelijke schuld bij brand door uitroken wespennest met petroleum

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en de Noordhollandsche, een verzekeringsmaatschappij. De eisers vorderden schadevergoeding van de Noordhollandsche na een brand in hun schapenstal op 11 oktober 2003, die was ontstaan tijdens het uitroken van een wespennest. De Noordhollandsche weigerde uitkering van de verzekeringspenningen op basis van merkelijke schuld van de eisers, zoals bedoeld in artikel 294 van het Wetboek van Koophandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] met petroleum vuur heeft gemaakt op een afstand van ongeveer één meter van opgeslagen hooibalen, zonder zicht te hebben op waar de petroleum terechtkwam, en is weggelopen terwijl er nog rook uit het wespennest kwam. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag een ernstige mate van schuld vertegenwoordigt, wat leidt tot merkelijke schuld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Noordhollandsche op goede gronden de uitkering van verzekeringspenningen heeft geweigerd en heeft de vordering van de eisers afgewezen. Tevens zijn de eisers in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaak- en rolnummer: 77551 / HA ZA 04-1177
datum: 12 juli 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te Hensbroek, gemeente Obdam,
EISERS bij dagvaarding van 26 november 2004,
procureur mr. A.J. Vondeling-van der Veen,
advocaat mr. R. Grandia te Rotterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816,
ALGEMENE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
statutair gevestigd en zaak doende te Oudkarspel. Gemeente Langedijk,
GEDAAGDE,
procureur mr. J. van Rhijn.
Partijen zullen verder worden genoemd in enkelvoud "[eisers]" respectievelijk "de Noordhollandsche".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 [eisers] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij zes producties zijn overgelegd.
1.2 De Noordhollandsche heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij twaalf producties zijn overgelegd.
1.3 Op 9 februari 2005 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 15 september 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter comparitie heeft [eisers] bij akte zijn eis gewijzigd.
1.4 Vervolgens heeft de rechtbank op 15 september 2005 mondeling vonnis uitgesproken, zoals verwoord in voormeld proces-verbaal. Ter uitvoering van dat mondelinge vonnis hebben op 16 februari 2006 en 15 mei 2006 getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan eveneens processen-verbaal zijn opgemaakt.
1.5 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE FEITEN
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Eiser sub 1 (hierna: [eiser sub 1]) is woonachtig op het adres Wogmeer 34-36 te Hensbroek en voert daar een bedrijf als landbouwer/tuinder.
b. Ingevolge een opstalverzekering onder polisnummer B2050362 heeft de Noordhollandsche verzekerd (onder meer) een schapenstalling/opslag van hooi op dat adres, zulks ten name staand van [eisers].
c. Op 11 oktober 2003 is deze schapenstalling/opslag van hooi door brand verloren gegaan.
d. Nadat zij in verband hiermee door [eisers] tot uitbetaling van verzekeringspenningen was aangesproken heeft de Noordhollandsche zich bij brief d.d. 28 november 2003 op het standpunt gesteld geen dekking te verlenen met een beroep op merkelijke schuld als bedoeld in artikel 294 Wetboek van Koophandel (K) van [eisers].
3. HET GESCHIL
3.1 [eisers] heeft, na haar eis te hebben gewijzigd, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de Noordhollandsche ingevolge de verzekeringsovereenkomst met polisnummer B2050362 aansprakelijk is jegens [eisers] voor de door [eisers] geleden schade als gevolg van voormelde brand van 11 oktober 2003;
2. de Noordhollandsche op grond hiervan veroordeelt tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. de Noordhollandsche veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [eisers] legt aan het gevorderde - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag dat van merkelijke schuld aan de zijde van [eisers] geen sprake is. De Noordhollandsche is bij haar beoordeling op dit punt uitgegaan van onjuiste feiten, die overigens op zichzelf ook geen merkelijke schuld opleveren.
3.3 De Noordhollandsche heeft de vordering en de gronden daarvan gemotiveerd weersproken op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde zullen komen.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1 Voorop stelt de rechtbank dat de Noordhollandsche zich heeft beroepen op merkelijke schuld van [eisers] als bedoeld in artikel 294 K. Dat artikel is sinds 1 januari 2006 vervangen door artikel 7:952 Burgerlijk Wetboek (BW). Echter nu het geschil betreft een verzekeringsovereenkomst afgesloten voor 1 januari 2006 dient de beoordeling van het geschil, gelet op het bepaalde in artikel 221 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, te geschieden aan de hand van de oude bepaling, te weten artikel 294 K zoals dit tot 1 januari 2006 gold.
4.2 De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat de onderhavige brand is ontstaan doordat [eiser sub 1] een wespennest heeft uitgerookt, waarna brand is ontstaan. Partijen twisten over het feitelijk verloop van de gebeurtenissen en de vraag of sprake is van merkelijke schuld van [eisers] als bedoeld in artikel 294 K.
4.3 De rechtbank neemt voor het feitelijk verloop van de gebeurtenissen als uitgangspunt de door [eiser sub 1] ondertekende verklaring d.d. 17 oktober 2003, met daarin het door hem ten overstaan van de door de Noordhollandsche ingeschakelde schade-expert [naam schade expert] gegeven relaas over de brand. Aan die verklaring komt krachtens artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingende bewijskracht toe. Kort gezegd en voor zover hier van belang heeft [eiser sub 1] daar verklaard:
- Op 11 oktober 2003 ging [eiser sub 1] omstreeks 15.15 uur naar de (later afgebrande) schapenstal om daar een wespennest uit te roken;
- Dat nest zat aan de achterkant van de schuur en was tegen de achterwand gemaakt. In de schapenstal lag aan de achterzijde, waar het wespennest zat, hooi opgeslagen. Dit waren balen van circa 20 kilogram per stuk, ze lagen 1,80-2,00 meter hoog opgestapeld. De balen lagen op circa 1 meter van de achterwand. Het wespennest was circa 50 bij 15 bij 15 centimeter en zat op circa 1,70 meter hoogte;
- [eiser sub 1] heeft een dop van de jerrycan gevuld met petroleum. [eiser sub 1] heeft die petroleum aan de buitenzijde van de stal in de opening van het wespennest gegooid, een lucifer aangestoken en deze ook in het wespennest gedaan. Daarna begon het wespennest dat uit organisch materiaal bestond, te roken en te branden. [eiser sub 1] liet dit even branden (10 tot 20 seconden nadat het goed tot ontbranding was gekomen);
- Toen er voldoende rook was, de wespen het nest uitkwamen en [eiser sub 1] dacht dat het goed was, (dat kan ook wel 30 seconden nadat hij de brandende lucifer in het nest had gedaan) heeft [eiser sub 1] de emmer met water (circa 9 liter) die hij tevoren in de buurt had gezet, in circa drie keer in het gat gegooid om het voor te doven;
- Toen [eiser sub 1] geen vuur meer zag maar nog wel rook, is [eiser sub 1] weggelopen om wat rond het huis te rommelen. Toen hij circa 10-15 minuten later terugkwam bij de schapenstal (hij was tussendoor niet meer in de schapenstal geweest) zag [eiser sub 1] op de plaats waar het wespennest zat rook en vuur in de schapenstal;
- Vervolgens heeft [eiser sub 1] nog geprobeerd de brand te blussen, maar dat is niet gelukt.
4.4 [eisers] heeft met argumenten gesteld dat die verklaring onjuist is. Met name is daar volgens [eisers] niet in opgenomen dat [eisers] ook binnen in de schapenstal water in/over het nest heeft gegooid en dat hij pas wegging toen hij geen rook meer zag. De rechtbank heeft [eisers] vervolgens bij mondeling tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen feit dat het uitroken van het wespennest is gegaan op de wijze als vermeld in zijn verklaring ten overstaan van [naam schade expert].
4.5 [eisers] heeft daarop [eiser sub 1], [naam] en [naam vader eiser sub 1], de vader van [eiser sub 1], als getuigen doen horen. De Noordhollandsche heeft eerdergenoemde schade-expert [naam schade expert] als getuige doen horen. Uit de afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat geen andere personen hebben gezien op welke wijze [eiser sub 1] het wespennest heeft uitgerookt. Behalve [eiser sub 1] kunnen de getuigen hier dus niet uit eigen waarneming over verklaren. De verklaring van [naam] is niet betrouwbaar gebleken omdat hij er altijd van uit gegaan is dat het uitroken geheel in de schuur heeft plaatsgevonden, terwijl [eiser sub 1] altijd heeft volgehouden dat dit buiten plaatsvond. De vader van [eiser sub 1] kan zich niet meer herinneren wat [eiser sub 1] heeft gezegd over de wijze waarop het uitroken plaatsvond. Resteren de verklaringen van [eiser sub 1] als partijgetuige en die van [naam schade expert]. Uit de afgelegde getuigenverklaring van [naam schade expert] blijkt dat [naam schade expert] bij het opnemen van de verklaring van [eiser sub 1] het voorval chronologisch met hem heeft besproken en diens verklaring per antwoord heeft genoteerd. Na afloop van zijn verklaring is [eiser sub 1] voordat hij deze ondertekende in de gelegenheid gesteld de door [naam schade expert] geschreven verklaring door te nemen en correcties te maken. Daarvan heeft [eiser sub 1] ook gebruik gemaakt, blijkens de in de handgeschreven verklaring opgenomen en door hem voor akkoord geparafeerde correcties. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de door [eiser sub 1] ten overstaan van [naam schade expert] afgelegde verklaring. Dat [eiser sub 1] als partijgetuige thans een afwijkende verklaring heeft afgelegd, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank zal daarom uitgaan van de juistheid en volledigheid van de feiten zoals hiervoor weergegeven onder 4.3.
4.6 Voor de beantwoording van de vraag of de Noordhollandsche op goede gronden de uitkering van verzekeringspenningen heeft geweigerd wegens merkelijke schuld van [eisers], overweegt de rechtbank het volgende. Met het begrip merkelijke schuld in art. 294 K wordt een ernstige mate van schuld aangeduid. Bij lichtere graden van schuld blijft de verplichting tot uitkering van de (brand)verzekeraar in stand, omdat minder ernstige vormen van nalatigheid en onvoorzichtigheid nu juist zijn te rekenen tot de gevaren waartegen de verzekering dekking biedt. Bij de beantwoording van de vraag welke mate van zorg de verzekeraar van de verzekerde mag verwachten, kan als uitgangspunt gelden dat van de verzekerde mag worden verwacht, dat hij zich onthoudt van gedragingen waarvan hij weet of behoort te weten dat een aanmerkelijke kans bestaat dat deze tot schade zullen leiden. Van merkelijke schuld in de zin van art. 294 K is derhalve ook sprake, indien het gaat om een gedraging die, al is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven een zodanig aanmerkelijke kans op schade met zich brengt dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had behoren te zijn en door zich van die gedraging niet te onthouden in ernstige mate tekort schiet in zijn zorg ter voorkoming van schade.
4.7 De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van merkelijke schuld. Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat [eiser sub 1] met behulp van een zeer brandbare vloeistof (petroleum) vuur gemaakt heeft op een afstand van circa één meter van een aantal opgeslagen hooibalen, hij geen zicht heeft gehad waar die petroleum terecht is gekomen en is weggelopen terwijl er nog rook uit het wespennest kwam. Verder heeft [eiser sub 1] nagelaten zich in de schapenstal te vergewissen dat het vuur niet was overgeslagen naar het opgeslagen hooi en dat het vuur daadwerkelijk gedoofd was. Dat [eiser sub 1] wel water in het wespennest heeft gegooid, doet hieraan niet af.
4.8 Gelet op het voorstaande staat vast dat de Noordhollandsche op goede gronden een beroep heeft kunnen doen op merkelijke schuld van [eisers] en heeft geweigerd over te gaan tot uitkering van verzekeringspenningen. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.9 Als de in het ongelijk gestelde partij dient [eisers] de proceskosten te dragen.
5. DE BESLISSING
De rechtbank:
Wijst het gevorderde af
Verwijst [eisers] in de kosten van het geding, tot heden aan de zijde van de Noordhollandsche begroot op Euro 721,- aan verschotten en op Euro 1.582,- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J.H. Gisolf en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.