4.1 Uitgangspunt is de tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst. Meer dan aannemelijk is dat het in belang van beide partijen is dat het perceel zo spoedig mogelijk ter beschikking komt van de huurder De Slegte.
4.2 Cappel erkent dat zij inmiddels de op schrift gestelde en door De Slegte ondertekende huurovereenkomst heeft ontvangen en dat er ook een bankgarantie is gesteld. Zij wijst er wel op dat De Slegte in het door haar getekende exemplaar van de overeenkomst enkele bepalingen, in het bijzonder die terzake de betalingsverplichtingen en die omtrent de bankgarantie, eenzijdig en zonder overleg met en/of toestemming van Cappel heeft doorgehaald. Cappel stelt dat De Slegte eerst aan haar eigen verplichtingen moet voldoen door betaling van een bedrag van € 5.833,33, waarna zij, Cappel, het perceel door afgifte van de sleutels ter beschikking zal stellen. De Slegte betoogt dat er blijkens de huurovereenkomst de eerste drie maanden geen huur is verschuldigd en dat er een huurkorting geldt, zodat zij feitelijk bij aanvang van de huur niets, dan wel een laag bedrag, zal moeten voldoen.
4.3 Uiteraard zal voornoemd geschilpunt tussen partijen moeten worden beslecht, maar daarvoor is in de onderhavige procedure, waar slechts het treffen van voorzieningen aan de orde is, geen plaats. Partijen zullen dat geschil in een bodemprocedure dienen aan te brengen, alwaar zij hun wederzijdse standpunten met bewijs kunnen onderbouwen. Dat laatste is ook toepasselijk op de (on)geldigheid van de doorhalingen die De Slegte heeft verricht op het door haar ondertekende exemplaar van de huurovereenkomst.
4.4 Wat betreft de thans te treffen ordemaatregel geldt het volgende. Bij toewijzing van de in conventie primair gevorderde afgifte van een ondertekende huurovereenkomst en een bankgarantie heeft Cappel geen belang meer, nu die afgifte intussen al heeft plaatsgevonden.
4.5 Uit de door De Slegte in het geding gebrachte financiële (jaar)stukken opgemaakt door haar accountant kan wel worden afgeleid dat een reorganisatie ten aanzien van de bedrijfsvoering van De Slegte in de rede ligt. Daarom kan daadwerkelijke ingebruikneming en inrichting van het perceel met alle daarmee gepaard gaande kosten, die wellicht onnodig zullen blijken te zijn gemaakt wanneer uiteindelijk de winkel feitelijk niet als de beoogde boekhandel zal worden geëxploiteerd, van De Slegte in alle redelijkheid niet gevergd worden. Dat deel van de primaire conventionele vordering komt dus eveneens niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6 Dat De Slegte haar verplichting tot het betalen van de huurprijs nakomt ligt voor de hand. Het financiële risico van Cappel is, in ieder geval voorlopig, gedekt door de bankgarantie. Zoals hiervoor reeds overwogen zal de ingangsdatum van de betalingen mede een onderdeel vormen van een procedure ten gronde, doch vooruitlopend daarop komt het niet onredelijk voor, gelet op het feit dat nu eenmaal enige huurvrije periode en enige huurkorting overeen zijn gekomen, de feitelijke ingangsdatum van de huurbetalingen, totdat in een bodemprocedure nader daaromtrent zal zijn beslist, te stellen op 1 november 2006. Dienovereenkomstig zal dan ook worden beslist, in die zin dat een dwangsom achterwege moet blijven nu de desbetreffende verplichting betaling van een geldsom betreft.
4.7 Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat Cappel de sleutel van het gehuurde afgeeft aan De Slegte zodat laatstgenoemde, zo nodig, in de gelegenheid wordt gesteld het object in samenspraak met Cappel aan derden te doen verhuren of te koop aan te bieden. Dat gedeelte van de reconventionele vordering komt dan ook voor toewijzing in aanmerking. Ook hier kan een dwangsom achterwege blijven nu, zoals hiervoor reeds overwogen, Cappel zelf ook belang heeft bij het spoedig ter beschikking stellen van het winkelpand aan De Slegte.
4.8 Cappel heeft ter zitting toegezegd dat zij de vloerdelen in de winkel zal laten repareren, althans ervoor zal zorgen dat de waterschade zal worden hersteld, zodat de winkel in een deugdelijke staat zal kunnen worden opgeleverd. Een veroordeling terzake komt dan ook overbodig voor.
4.9 Partijen zijn, zowel in conventie als in reconventie, over en weer in het gelijk en in het ongelijk gesteld. De proceskosten zullen daarom telkens worden gecompenseerd.