ECLI:NL:RBALK:2006:AY8463

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/810251-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces bij schietincident na wederrechtelijke aanranding

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had op 28 mei 2006 in Schagen geschoten op een persoon, [slachtoffer], na een gewelddadig voorval waarbij hij door een steen werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding op het moment dat de verdachte door de steen werd getroffen. De verdachte had vervolgens zijn pistool gepakt en geschoten, maar het was onduidelijk of de wederrechtelijke aanranding op dat moment nog voortduurde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de eerdere aanranding, en dat hij daarom moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit van poging tot doodslag. Echter, het voorhanden hebben van het vuurwapen was wel strafbaar, en de verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte een wapen had voor zelfverdediging, maar dat dit gedrag gevaarzettend en onacceptabel was. De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810251-06
Datum uitspraak : 19 september 2006
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
- het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal bewezen verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. L.M. Ravenstijn, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en/of een of
meer andere aanwezige perso(o)n(en) op de Loet van het leven te beroven, met
dat opzet met een vuurwapen vijf, in elk geval één- of meerma(a)l(en),
(gericht op en/of in de richting van voornoemde personen) heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Schagen aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ([ernstig en/of blijvend]
botletsel aan het (rechter)onderbeen), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk met een vuurwapen in het been te schieten;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2006 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
en/of een of meer andere aanwezige perso(o)n(en) op de Loet , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen vijf,
althans één- of meerma(a)l(en)(gericht op en/of in de richting van voornoemde
personen) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2005 tot en met 28 mei 2006 in
de gemeente Schagen en/of in de gemeente Hoorn, althans binnen het
arrondissement Alkmaar, een of meer wapens van categorie III, te weten een
pistool (merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 millimeter), voorhanden heeft
gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1 primair
hij op 28 mei 2006 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen gericht op voornoemde persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 29 augustus 2005 tot en met 28 mei 2006 in de gemeente Schagen en in de gemeente Hoorn, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 millimeter), voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. BEWIJSMIDDELEN
met betrekking tot feit 1:
? De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 september 2006 afgelegd, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
In de nacht van 27 op 28 mei 2006 bij de Vernes in Schagen ontstond na sluitingstijd ruzie tussen ons groepje en een paar Marokkanen. Ik stond naast de auto, aan de binnenkant van het autoportier. Ik ben in de auto gekropen en heb het pistool gepakt. Ik heb op één van die Marokkaanse jongens gericht en geschoten. Ik kon die jongen niet goed zien. Ik was die avond dronken, maar ik wist wel wat ik deed.
? Het proces-verbaal van verhoor met nummer PL1000/06-177594 van 19 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A. de Jong en K.L. Lubben (dossier pagina 34).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Toen de Marokkaan op een meter of 5/6 afstand van mij was heb ik op zijn benen gericht en geschoten.
? Het proces-verbaal van verhoor met nummer PL1000/06-177594 van 28 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren K.L. Lubben en S.C.E. Smakman (dossier pagina 70).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Vannacht, zondag 28 mei 2006 omstreeks 00.45 uur ben naar de Vernes in Schagen gegaan. Ik ben de Vernes uitgelopen en ben de weg overgestoken. Ik neem aan dat het tegen sluitingstijd was. Ik zag toen een bruine jongen zwaaien met iets. Ik denk dat dit een Surinaamse/Antilliaanse jongen was. Ik hoorde paf paf. Ik schat dat die jongen op een meter of 8 van mij vandaan stond. De man die schoot stond naast een auto geloof ik. Ik zag alleen de kogel op mij afkomen. Ik zag toen allemaal bloed aan mijn been.
? Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts G. Haj Mohammad, gedateerd 28 mei 2006.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde arts:
Betreft: de heer [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt bezocht op 28/05/2006 05:38 uur de afdeling Spoedeisende Hulp.
Lichamelijk onderzoek:
Aan ventrale zijde van onderbeen ter plaatse van fibulakop is schotwond (ingang kogel) zichtbaar, aan dorsale zijde ter plaatse van kuit wond (uitgang kogel).
Conclusie: schotwond.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-177594 van 29 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar L.M. de Zeeuw (dossier pagina 102).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op zondag 28 mei 2006 omstreeks 04.45 uur kregen wij, verbalisanten, via de mobilofoon te horen dat er een schietpartij had plaatsgevonden op de Loet in Schagen. Op de Markt te Schagen troffen wij een persoon aan die later opgaf te zijn: [verdachte].
met betrekking tot feit 2:
? De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 september 2006 afgelegd, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het pistool dat ik in de nacht van 27 op 28 mei 2006 bij mij had neem ik vaak mee als ik uit ga. Het is een klein zwart wapen.
? Het proces-verbaal van verhoor met nummer PL1000/06-177594 van 19 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A. de Jong en K.L. Lubben (dossier pagina 34).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb voordat wij op 27 mei 2006 vanuit Hoorn naar Schagen reden een pistool onder een stoel van de auto gelegd. Ik had een wapen meegenomen omdat ik bang ben voor een aantal mensen. Ik heb hem bij me uit zelfverdediging. Ik heb het wapen een paar dagen voor mijn verjaardag in 2005 gekocht. Ik ben 29 augustus jarig. Ik bewaarde het wapen thuis in Hoorn in een schuur.
? Het proces-verbaal van verhoor met nummer PL1000/06-177594 van 29 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A. Koning en A. de Jong (dossier pagina 27).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb het pistool weggelegd. Vermoedelijk in een plantenbak naast het café.
? Het proces-verbaal onderzoek plaats delict met nummer PL1000/06-177594 van 6 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M. Ligthart (dossier pagina110).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op 28 mei 2006 werd door mij een onderzoek naar sporen ingesteld te Schagen naar aanleiding van een daar op de openbare weg De Loet plaatsgehad hebbend geweldsdelict. Voor perceel Markt 1, een horecagelegenheid gevestigd op de hoek van de Markt en het Noord, stond op het trottoir een plantenbak. Op aanwijzingen van getuigen werd uit de plantenbak een vuurwapen veiliggesteld.
? Het proces-verbaal wapenexpertise met nummer PL1000/06-177594 van 29 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S.J. Dogger (dossier pagina 122).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op 29 mei 2006 ontving ik, uit handen van J.M. Ligthart, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de vorm van een pistool met patroonhouder. Verklaard werd dat dit voorwerp was in beslag genomen na een schietincident te Schagen en eigendom was van de verdachte [verdachte].
Het in beslag genomen voorwerp is een pistool van het Joegoslavische merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 millimeter en is voorzien van het serienummer M-331180. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en munitie.
5. BEWIJSVERWEREN EN NADERE MOTIVERING
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, aangezien geen sprake was van opzet bij verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 blijkt dat verdachte het pistool heeft gepakt en van een afstand van vijf tot acht meter gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij op het been van [slachtoffer] heeft gericht. Gezien de omstandigheden dat verdachte - volgens zijn eigen verklaring - dronken was en de jongen op wie hij richtte niet goed kon zien, is de rechtbank van oordeel dat door van deze afstand met een pistool gericht op een persoon te schieten, de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte het slachtoffer op een andere plaats zou raken dan in zijn been en hem dodelijk zou verwonden. Doordat verdachte in deze omstandigheden toch gericht op [slachtoffer] heeft geschoten, concludeert de rechtbank dat hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee [slachtoffer] van het leven zou beroven. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake geweest van voorwaardelijke opzet van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het verweer wordt derhalve verworpen.
6. KWALIFICATIE VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Het bewezen verklaarde levert op:
met betrekking tot feit 1:
poging tot doodslag
met betrekking tot feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE EN STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is van een noodweersituatie. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachte, aangezien een steen tegen zijn hoofd was gegooid. Voor verdachte bestond vervolgens de noodzaak om zich te verdedigen, omdat de Marokkaanse jongens hem niet met rust lieten en bij de auto bleven staan. De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat sprake was van noodweerexcessituatie, aangezien verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige emotionele gemoedstoestand, veroorzaakt door de enorme klap tegen zijn hoofd met de steen. Door deze klap voelde verdachte zich zeer bedreigd en dacht hij dat hij in zijn hoofd was geschoten. Verdachte heeft in deze gemoedstoestand het pistool gepakt en geschoten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van een noodweersituatie, nu op grond van de verklaring die verdachte in het ziekenhuis heeft afgelegd, alsmede de getuigenverklaring van [getuige], aannemelijk is dat verdachte eerst op [slachtoffer] heeft geschoten en pas daarna een steen tegen zijn hoofd heeft gekregen, zodat zijn handelen geen gevolg is geweest van een wederrechtelijke aanranding. Subsidiair is door de officier van justitie aangevoerd dat, uitgaande van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, verdachte de confrontatie met de Marokkanen zelf steeds heeft opgezocht, hij niet heeft geprobeerd zich aan de aanval te onttrekken en bovendien enig tijdsverloop zat tussen de aanval en het schieten. Daarom is verdachtes handelen volgens de officier van justitie een tegenaanval en geen noodweer of noodweerexces.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en tevens van een noodzakelijke verdediging van het eigen of een anders lijf. Van noodweerexces is onder meer sprake wanneer de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden, terwijl dit het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de wederrechtelijke aanranding is opgewekt en nog voortduurt nadat het onmiddellijke gevaar is geweken. Hierbij kan het ook gaan om handelingen van de dader, welke zijn gepleegd nadat die noodweersituatie al was geëindigd.
Ten eerste dient de vraag te worden beantwoord of verdachte eerst heeft geschoten en daarna een steen tegen zijn hoofd kreeg, of dat de volgorde van de gebeurtenissen andersom is geweest.
Op grond van de gedingstukken, waaronder de rapportage van neuroloog G.J. Lambrechts en het proces-verbaal van onderzoek op de plaats van het incident, staat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vast dat verdachte een baksteen of straatklinker tegen zijn hoofd heeft gekregen die met kracht is gegooid, tengevolge waarvan verdachte een ernstige hoofdwond opliep, waaruit hij hevig bloedde.
Verdachte heeft op het moment dat hij nog in het ziekenhuis lag en kort na zijn operatie tegenover een verbalisant verklaard dat hij heeft geschoten en daarna een klap tegen zijn hoofd kreeg. De rechtbank hecht weinig waarde aan deze in eerste instantie door verdachte afgelegde verklaring, aangezien hij zeer recent was geopereerd op het moment dat hij de verklaring aflegde en deze verklaring slechts wordt bevestigd door één de-auditu verklaring, te weten van de getuige [getuige]. Deze getuige heeft verklaard dat zij van [betrokkene], één van de Marokkaanse jongens had gehoord dat [slachtoffer] in zijn been werd geschoten en [betrokkene] vervolgens een baksteen heeft gegooid naar de schutter.
In zijn latere verklaringen heeft verdachte steeds gezegd dat hij eerst een klap tegen zijn hoofd kreeg en hevig bloedde, dat hij vervolgens in de auto is gekropen en het pistool uit de auto heeft gepakt, waarna hij naar buiten is gestapt en heeft geschoten. Deze volgorde van gebeurtenissen acht de rechtbank aannemelijk, nu meerdere getuigen, waaronder de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], dienovereenkomstig hebben verklaard. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van onderzoek aan de auto waarin verdachte zijn pistool had neergelegd, dat in de auto bloedsporen zijn gevonden en dat op het portier van de auto een spoor van een hand is gevonden, dat moet zijn achtergelaten bij het uitstappen. Deze bevindingen ondersteunen de latere verklaringen van verdachte zoals hiervoor is weergegeven.
De rechtbank overweegt dat met betrekking tot het schietincident veel verschillende getuigenverklaringen zijn afgelegd, waardoor op een aantal punten niet kan worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Op grond van de gedingstukken en gelet op het voorgaande is omtrent de feitelijke toedracht in ieder geval het volgende aannemelijk geworden.
In de nacht van 28 mei 2006 is nabij de discotheek Vernes in Schagen op straat ruzie ontstaan tussen verdachte en zijn kennissen enerzijds en een groepje jongens anderzijds, waar ook het slachtoffer bij hoorde. De ruzie vond plaats rond of nabij de geparkeerde auto, waarmee het groepje van verdachte wilde vertrekken. Het lukte niet om de auto te starten. Op een bepaald moment stond verdachte naast de auto, aan de binnenkant van het openstaande autoportier en kreeg hij een harde klap tegen zijn hoofd, waarbij hij een geluid hoorde dat klonk als ‘pahh’. Verdachte werd op dat moment door een steen tegen zijn hoofd getroffen, die door één van de omstanders moet zijn gegooid, waarbij verdachte een fractuur en een scheur in zijn schedel heeft opgelopen. Verdachte had niet gezien wat er was gebeurd, maar zag dat er veel bloed uit zijn hoofd kwam. Vervolgens is verdachte in de auto gekropen en heeft het pistool, dat hij van huis had meegenomen, onder de bestuurdersstoel vandaan gepakt. Hij is weer uit de auto gestapt en heeft met het wapen gezwaaid, waarbij enkele schoten in de lucht zijn afgevuurd. Op dat moment waren nog één of meer jongens van het groepje, waarmee ruzie was geweest, in de nabijheid van verdachte. Vervolgens heeft verdachte zijn pistool gericht op één van de jongens van het groepje en heeft geschoten. Het slachtoffer, [slachtoffer], werd in zijn been door de kogel geraakt.
De rechtbank overweegt dat, op het moment dat een steen tegen het hoofd van verdachte werd gegooid, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Verdachte heeft zich vervolgens tegen deze aanranding verdedigd door een pistool te pakken en te schieten. Door de rechtbank kan echter niet worden vastgesteld of de wederrechtelijke aanranding nog voortduurde op het moment dat verdachte schoot. Uit de verschillende verklaringen blijkt immers niet dat het groepje jongens zich nog steeds zeer bedreigend opstelde naar verdachte toen hij eenmaal het pistool had gepakt, zodat evenmin kan worden vastgesteld of de verdediging door verdachte op dat moment nog noodzakelijk was.
Nu verdachte niet had gezien was er gebeurd was, hij in zijn hoofd een knappend geluid had gehoord en er veel bloed uit zijn hoofd kwam, acht de rechtbank aannemelijk dat hij dacht dat hij in zijn hoofd was geschoten en dacht dat hij dood ging, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Dit wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 3], die verdachte vond na het incident. Volgens deze getuige zei verdachte dat hij niet dood kon gaan omdat hij een zoontje had en de getuige kon merken dat verdachte bang was om dood te gaan. Ook de politieagenten die verdachte even later hebben aangetroffen, hebben verdachte horen zeggen dat hij niet dood wilde. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat, ten gevolge van de wederrechtelijke aanranding, bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, waarin hij ervan overtuigd was dat één van de jongens uit het groepje een pistool had en dat hij was beschoten. Uitgaande van deze veronderstelling mocht verdachte aannemen dat het onmiddellijke gevaar nog steeds voortduurde, omdat in ieder geval één of meer van de jongens uit hetzelfde groepje nog in zijn buurt waren en verdachte niet wist wie hem had ‘beschoten’. Verdachte kon in deze situatie tevens aannemen dat hij zich niet aan het dreigende gevaar kon onttrekken. Het was immers eerder niet gelukt om de auto te starten en weglopen zou in de gegeven omstandigheden onvoldoende onttrekking aan het gevaar betekenen, nu verdachte zwaar gewond was. Verdachte heeft zich vervolgens verdedigd door op één van deze jongens te schieten. Voor zover hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, immers niet is vast te stellen of de noodweersituatie op dat moment nog bestond, is dit naar het oordeel van de rechtbank het gevolg geweest van de hevige gemoedsbeweging bij verdachte, veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van verdachte op noodweerexces slaagt, zodat de verdachte met betrekking tot feit 1 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot feit 2 is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Voorts is met betrekking tot feit 2 geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is voor dit feit dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het onder 2 bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft gedurende een periode van 7 maanden een verboden wapen, te weten een pistool, voorhanden gehad. Dit is een ernstig feit, omdat het voorhanden hebben van een wapen grote risico’s met zich meebrengt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 29 mei 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het over verdachte uitgebrachte rapport van de Brijder Verslavingszorg, gedateerd 31 augustus 2006, van R. Broer.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een pistool had om zichzelf te kunnen verdedigen en dat hij het pistool vaak meenam als hij uitging, omdat hij naar zijn eigen zeggen vijanden had. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte bereid was om het pistool uit zelfverdediging te gebruiken, hetgeen hij uiteindelijk ook heeft gedaan op een moment dat hij werd aangevallen. Deze handelwijze van verdachte is zeer gevaarzettend geweest en volstrekt onacceptabel. Dit wordt verdachte dan ook zwaar aangerekend.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek KWALIFICATIE VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het onder 1, primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J.P. Veenhof , voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. de Vos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2006.