ECLI:NL:RBALK:2006:AY9995

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-331
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Vrakking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod tot openbare verkoop van woning door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 12 oktober 2006, hebben eisers, wonende te Lelystad, een verbod gevorderd tegen de Ontvanger van de Belastingdienst om hun woning openbaar te verkopen. De eisers, die eigenaar zijn van de woning aan de Oostergo 41, hebben in het verleden een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van een derde partij, die zijn vordering op hen heeft overgedragen aan de Ontvanger. De eisers stelden dat de Ontvanger misbruik maakte van zijn bevoegdheid door tot executie over te gaan zonder hen eerder te hebben aangemaand tot betaling of het treffen van een betalingsregeling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een reële vordering ten grondslag ligt aan het recht van hypotheek en dat de Ontvanger niet onterecht heeft gehandeld. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de Ontvanger hen niet eerder tot betaling heeft aangemaand. De rechter oordeelde dat het aan de eisers was om het initiatief te nemen voor een regeling met de Ontvanger. De primaire vordering van de eisers werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering om hen de gelegenheid te geven de woning onderhands te verkopen. De rechter concludeerde dat de Ontvanger gerechtigd was om tot parate executie over te gaan, en dat de eisers, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding werden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
KG nummer: 06-331
datum: 12 oktober 2006
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te Lelystad,
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr. A.J. van der Veen,
advocaat mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen:
de ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/HOLLAND-NOORD/KANTOOR HOORN, voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hoorn,
kantoor houdende te Hoorn,
GEDAAGDE IN KORT GEDING.
Partijen zullen verder ook worden genoemd "[eisers]" respectievelijk "de Ontvanger".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 3 oktober 2006 hebben [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eisers] de originele dagvaarding en pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 [eisers] zijn eigenaar van de woning aan de Oostergo 41 te Lelystad (hierna ook: de woning).
2.2 In 1999/2000 zijn ten laste van [eisers] en ten behoeve van [voorletters + naam](hierna ook: [naam]) 4 schuldbekentenissen opgesteld. Het totaal van de schuldbekentenissen bedraagt Euro 89.848,-.
2.3 Bij akte van 14 maart 2000 hebben [eisers] ten behoeve van [naam] een recht van hypotheek gevestigd op de woning.
2.4 [naam] heeft bij akte van 2 november 2004 zijn hypothecaire vordering op [eisers] overgedragen aan de Ontvanger.
2.5 Bij exploot van 10 februari 2005 heeft de Ontvanger [eisers] op de hoogte gebracht van de overdracht.
2.6 Bij brief van 14 september 2005 heeft de Ontvanger [eisers] ten aanzien van de betaling van het hiervoor onder 2.1. vermelde bedrag, vermeerderd met rente, in gebreke gesteld. De Ontvanger kondigt in die brief tevens aan dat hij voornemens is om zijn zekerheidsrecht uit te winnen indien betaling achterwege blijft.
2.7 Inmiddels heeft de Ontvanger de huidige eerste hypotheekhouder op de hoogte gesteld van zijn voornemen om tot executoriale verkoop van de woning over te gaan.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eisers] vorderen, verkort weergegeven, primair een verbod tegen de Ontvanger om tot openbare verkoop van de woning over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 300.000,- en met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding. Subsidiair vorderen zij om de Ontvanger te gebieden hen gedurende een jaar in de gelegenheid te stellen om de woning onderhands te verkopen.
3.2 [eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Ontvanger misbruik maakt van zijn recht om tot parate executie over te gaan. De Ontvanger had in redelijkheid niet tot aanvaarding van de overdracht van de vorderingen van [naam] op [eisers] over mogen gaan, omdat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de achtergrond van de schuldbekentenissen en de realiteit van de daaraan ten grondslag liggende transacties. Bovendien is de Ontvanger rauwelijks tot die executie overgegaan, zonder [eisers] ook maar één keer eerder te hebben verzocht tot deelbetaling over te gaan, rentebetalingen te doen of de mogelijkheden van een betalingsregeling te beproeven, alles aldus [eisers]. Ten aanzien van de subsidiaire vordering stellen [eisers] dat onder de gegeven omstandigheden de redelijkheid gebiedt dat zij in staat worden gesteld om de woning onderhands te verkopen. Anders dan bij openbare verkoop bestaat bij onderhandse verkoop van de woning de gerede kans dat de opbrengst voldoende zal zijn om beide hypotheekhouders te voldoen, aldus [eisers].
3.3 De Ontvanger heeft tegen de vordering verweer gevoerd. Voor zover nodig voor de beslissing wordt daarop hierna uitdrukkelijk en afzonderlijk ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Vast staat dat [eisers] ten behoeve van [naam] een recht van hypotheek op de woning hebben gevestigd. Ter zitting hebben [eisers] verklaard dat zij zich niet meer kunnen herinneren welke vordering van [naam] daarvoor precies de basis vormde. Uit deze verklaring kan worden afgeleid dat aan dat recht van hypotheek wel een reële vordering van [naam] ten grondslag ligt, wat er verder ook zij van de schuldbekentenissen en de daaraan gelieerde vorderingen. Dit laatste brengt tevens met zich dat de vraag of de Ontvanger onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van de schuldbekentenissen en de realiteit van de daaraan ten grondslag liggende transacties in de onderhavige procedure niet relevant is.
4.2 Dat de Ontvanger [eisers] niet eerder tot betaling zou hebben aangemaand, zoals [eisers] stellen, is niet aannemelijk geworden. [eisers] hebben immers zelf een brief overgelegd waarin de Ontvanger hen vraagt om tot betaling over te gaan. Daarbij komt dat de Ontvanger betoogd heeft dat hij reeds in 2004 om betaling heeft verzocht. Dit is door [eisers] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de Ontvanger vervolgens niet is over gegaan tot het treffen van een regeling met [eisers] kan niet aan de Ontvanger worden tegengeworpen. Het ligt immers in de onderhavige zaak op de weg van [eisers] als schuldenaren om het initiatief te nemen tot het treffen van een regeling met de Ontvanger. Van misbruik van bevoegdheid is, gelet op het voorgaande, niet gebleken. Omdat voorts vast staat dat [eisers] niet tot betaling van de vordering van de Ontvanger zijn overgegaan, moet het er voor gehouden worden dat de Ontvanger gerechtigd is om tot parate executie over te gaan. De primaire vordering wordt derhalve afgewezen.
4.3 De subsidiaire vordering komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Onderhandse verkoop van de woning is geen garantie op een hogere opbrengst. Daarbij komt dat de Ontvanger reeds in 2005 heeft aangekondigd om bij niet-betaling over te gaan tot executieverkoop. [eisers] zijn dus sedert die tijd in de gelegenheid geweest om de vordering te betalen of om de woning te verkopen. [eisers] hebben dit nagelaten, waardoor niet valt in te zien waarom hen thans die gelegenheid geboden zou moeten worden. Bovendien hebben [eisers] in het kader van de executoriale verkoop de mogelijkheid om bij de voorzieningenrechter een verzoek tot onderhandse verkoop in te dienen.
4.4 [eisers] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op Euro 248,- aan verschotten.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2006 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.